Besluit van 1 november 1999, houdende wijziging van
het Besluit premieheffing ziekenfondsverzekering pro rata-pensioenen in verband
met samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
van 26 mei 1999, kenmerk Z/VV-991470, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;
Gelezen de brief van de Ziekenfondsraad van 4 september 1996, VERZ/40331/96;
Gelet op artikel 15, zesde lid, van de Ziekenfondswet;
De Raad van State gehoord (advies van 16 juli 1999, nummer W13.99.0258/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport van 26 oktober 1999, kenmerk Z/VV-2008008, uitgebracht in overeenstemming
met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel I
Het Besluit premieheffing ziekenfondsverzekering pro rata-pensioenen1 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 komt te luiden:
Artikel 1
Voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Ziekenfondswet wordt
ten aanzien van degene die bij of krachtens artikel 8a van de Ziektewet als
werknemer in de zin van die wet wordt beschouwd, mede als uit te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkering
aangemerkt het bedrag waarmede de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
wordt beperkt in verband met samenloop met een uitkering ingevolge
de artikelen 11 of 19 van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampenbestrijders
dan wel de sociale wetgeving van een ander land.
B
Na artikel 1 wordt een artikel 1a ingevoegd, luidende:
Artikel 1a
Voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Ziekenfondswet wordt
ten aanzien van degene die naast een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge
de sociale wetgeving van een ander land met toepassing van Verordening (EEG)
nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende
de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen,
alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen of
een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale
zekerheid een aanvullende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
ontvangt, de som van de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
en de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de sociale wetgeving van dat
andere land als grondslag voor de berekening van de verschuldigde ziekenfondspremie
aangemerkt.
Artikel II
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt voor wat betreft artikel
I, onderdeel A, terug tot en met 1 juli 1993.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 1 november 1999
Beatrix
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Uitgegeven de drieëntwintigste november 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
Het Besluit premieheffing ziekenfondsverzekering pro rata-pensioenen bevat
de grondslag voor de procentuele premieheffing ingevolge artikel 15, eerste
lid, van de Ziekenfondswet, ingeval van samenloop van een Nederlandse sociale
zekerheid dan wel de sociale wetgeving van een ander land.
Thans ontbreekt een formele grondslag voor de heffing van de procentuele
ziekenfondspremie ingeval van samenloop van een aanvullende uitkering die
ingevolge de Verordening (EEG) nr. 1408/71 of een bilateraal verdrag overeenkomstig
de bepalingen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt
toegekend en een uitkering of pensioen ingevolge de sociale wetgeving van
een ander land.
Gelet op artikel 8a van de Ziektewet, bezien in samenhang met bijlage
VI, punt 4a, van genoemde verordening moet de betrokken WAO-er als werknemer
in de zin van de Ziektewet worden aangemerkt. Hierin is de rechtsgrond voor
de ziekenfondsverzekering gelegen. Bij toekenning van vorenbedoelde aanvullende
uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt in
de praktijk voor de heffing van de ziekenfondspremie door het orgaan dat de
WAO-uitkering betaalbaar stelt, gehandeld naar analogie van artikel 1 van
het Besluit premieheffing ziekenfondsverzekering pro rata-pensioenen. Als
grondslag voor de premieheffing wordt de som genomen van de zogenaamde verdragsuitkering(en)
en de ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering verleende aanvullende
uitkering.
Het onderhavige besluit strekt tot formalisering van de in de praktijk
gevolgde wijze van premieheffing over arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ingevolge
voornoemde verordening of een bilateraal verdrag. In artikel 1a wordt daartoe
voor die gevallen de grondslag voor de premieheffing bepaald.
Van deze gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de in artikel 1 van het
Besluit premieheffing ziekenfondsverzekering pro rata-pensioenen opgenomen
maatregel met betrekking tot de Wet op de Noodwachten, welke wet met ingang
van 1 juli 1993 is vervangen door de Wet rechtspositionele voorzieningen rampenbestrijders,
te actualiseren. Ook deze wijziging betreft een formalisering van de handelwijze
van de ziekenfondsen bij de uitvoering van de ziekenfondsverzekering sinds
voornoemde datum. Omdat de samenloop van de in het artikel genoemde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
zich slechts incidenteel voordoet, is de omzetting van de Wet op de Noodwachten
aanvankelijk niet opgemerkt. De aanpassing van ziekenfondsregelgeving ondervond
hierdoor vertraging. De uitvoering van de ziekenfondsverzekering is echter
ongestoord verlopen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
XHistnoot
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging
bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden
opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 december 1999, nr.
241.