Wet van 28 oktober 1999 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, strekkende tot vervanging van de mogelijkheid van beroep in cassatie door de mogelijkheid van hoger beroep, alsmede het aanbrengen van enige andere wijzigingen (vervanging in Mulder-zaken van beroep in cassatie door hoger beroep bij het gerechtshof Leeuwarden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te wijzigen om de mogelijkheid van beroep in cassatie in zogeheten Mulderzaken te vervangen door de mogelijkheid van hoger beroep bij het gerechtshof te Leeuwarden, alsmede tot het aanbrengen van enige andere wijzigingen in laatstgenoemde wet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de rechterlijke organisatie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 73 wordt een nieuw artikel 74 ingevoegd, luidende:

Artikel 74

Het gerechtshof te Leeuwarden vormt en bezet op voorstel van de president enkelvoudige en meervoudige kamers voor de behandeling van zaken met betrekking tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. De meervoudige kamers bestaan uit drie raadsheren.

B

Aan artikel 95 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste lid is voorts niet van toepassing ten aanzien van de handelingen en beslissingen van de kantongerechten en van het gerechtshof te Leeuwarden in zaken met betrekking tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, met dien verstande dat de Hoge Raad wel kennis neemt van de eis tot «cassatie in het belang der wet» door de procureur-generaal.

ARTIKEL II

De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, tweede lid, wordt na «de door hen» ingevoegd: of op geautomatiseerde wijze.

B

In artikel 7, eerste lid, wordt het woord «en 7:26, vierde lid» vervangen door: ,7:26, vierde lid, en 10:3, tweede lid, onder c,.

C

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin van het eerste lid komt als volgt te luiden: De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om op een door de kantonrechter bepaalde dag en uur op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten.

2. In het tweede en derde lid wordt «terechtzitting» telkens vervangen door: zitting.

D

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «terechtzitting» vervangen door: zitting.

2. De laatste volzin van het derde lid komt als volgt te luiden: Een afschrift van de aantekening van de beslissing wordt toegezonden aan partijen.

E

Hoofdstuk VI wordt vervangen door:

HOOFDSTUK VI HOGER BEROEP BIJ HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Artikel 14
  • 1. Degene die bij het kantongerecht beroep heeft ingesteld, alsmede de officier van justitie, kunnen tegen de beslissing van het kantongerecht hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, tenzij de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing niet meer bedraagt dan f 150.

  • 2. Eveneens kan degene die bij het kantongerecht beroep heeft ingesteld doch daarin met toepassing van het bepaalde in artikel 11, derde lid, niet-ontvankelijk is verklaard, tegen die beslissing hoger beroep instellen op de grond dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de zekerheid niet dan wel niet tijdig is gesteld dan wel ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de indiener redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.

Artikel 15
  • 1. In afwijking van artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt het instellen van hoger beroep door het indienen van een beroepschrift bij het kantongerecht tegen wiens beslissing het beroep is gericht.

  • 2. Nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken, zendt de griffier van het kantongerecht het ingekomen beroepschrift met de stukken van het geding en een afschrift van de beslissing onverwijld ter griffie van het gerechtshof te Leeuwarden in.

Artikel 16
  • 1. Het gerechtshof beslist, behoudens het bepaalde in het tweede lid, in enkelvoudige kamers.

  • 2. De oudste in rang van de voorzitters van de meervoudige kamers regelt de verdeling van de werkzaamheden over de kamers. Indien de voorzitter de zaak niet vatbaar acht voor afdoening door een enkelvoudige kamer, wijst hij voor de behandeling van de zaak de meervoudige kamer aan.

  • 3. De voorzitter is bevoegd een reeds door een meervoudige kamer in behandeling genomen zaak op voordracht van die kamer te verwijzen naar een enkelvoudige kamer.

  • 4. Een enkelvoudige kamer kan een zaak in iedere stand van het geding naar een meervoudige kamer verwijzen.

Artikel 17

De artikelen 512 tot en met 518 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18
  • 1. Nadat het hoger beroep is ingesteld treedt de procureur-generaal als partij in de plaats van de officier van justitie.

  • 2. De officier van justitie verstrekt de procureur-generaal de nodige inlichtingen.

Artikel 19
  • 1. De griffier van het gerechtshof zendt een door hem voor eensluidend getekend afschrift van het beroepschrift onverwijld toe aan degene, die mede tot het instellen van hoger beroep gerechtigd was.

  • 2. Deze kan binnen vier weken nadat het afschrift is verzonden, bij het gerechtshof een ondertekend verweerschrift indienen.

  • 3. De griffier van het gerechtshof zendt een door hem voor eensluidend getekend verweerschrift onverwijld aan degene die hoger beroep heeft ingesteld. Deze kan binnen twee weken nadat het afschrift van het verweerschrift is verzonden schriftelijk een nadere toelichting geven op zijn beroep. Indien een nadere toelichting gegeven wordt, stelt het gerechtshof de in het eerste lid bedoelde persoon in de gelegenheid hierop eveneens binnen twee weken te reageren.

  • 4. Partijen kunnen afschriften van of uittreksels uit door hen omschreven stukken verkrijgen. Op de voor de verstrekking van afschriften of uittreksels in rekening te brengen vergoedingen is het bij of krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

Het gerechtshof kan partijen en zonodig getuigen en deskundigen opdragen binnen een bepaalde termijn schriftelijk inlichtingen te geven of onder hen berustende stukken in te zenden.

Artikel 20a
  • 1. Een partij kan schriftelijk verzoeken om een behandeling ter zitting. Zodanig verzoek wordt ingediend bij het beroepschrift of, indien een verweerschrift is ingediend, uiterlijk binnen twee weken na verzending daarvan door het gerechtshof aan de wederpartij.

  • 2. De voorzitter van de kamer die de zaak in behandeling heeft bepaalt dag en uur van de behandeling ter zitting.

  • 3. De zitting is openbaar.

Artikel 20b

Indien de zaak op een zitting zal worden behandeld worden de stukken van het geding neergelegd ter griffie van het gerechtshof. Hiervan wordt door de griffier mededeling gedaan aan partijen, onder vermelding van de termijn waarbinnen deze stukken aldaar kunnen worden ingezien en dat daarvan afschriften of uittreksels kunnen worden gevraagd. Op de voor de verstrekking van afschriften of uittreksels in rekening te brengen vergoedingen is het bij of krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20c
  • 1. Indien de zaak op een zitting zal worden behandeld worden partijen uitgenodigd ter zitting. De oproep aan degene die hoger beroep heeft ingesteld wordt gericht aan het adres opgegeven in het beroepschrift in hoger beroep dan wel, in geval de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld, aan het door de betrokkene in het verweerschrift of in het beroepschrift bij het kantongerecht opgegeven adres.

  • 2. Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, kan zich ter zitting laten bijstaan of zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

  • 3. Ter zitting kunnen getuigen of deskundigen worden meegebracht ten einde door het gerechtshof te worden gehoord. Het gerechtshof kan ambtshalve of op verzoek ook andere personen als getuige of deskundige horen.

  • 4. Het gerechtshof kan bevelen dat getuigen niet zullen worden gehoord en tolken niet tot de uitoefening van hun taak zullen worden toegelaten dan na het afleggen van de eed of belofte.

  • 5. Ze leggen in dat geval ten overstaan van de voorzitter de eed of belofte af;

    de getuigen: dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid;

    de tolken: dat zij hun plichten als tolk met nauwkeurigheid zullen vervullen.

    De deskundigen zijn verplicht hun taak onpartijdig en naar beste weten te vervullen.

  • 6. Van het verhandelde ter zitting wordt proces-verbaal opgemaakt, hetwelk door de voorzitter en de griffier wordt vastgesteld en ondertekend.

Artikel 20d
  • 1. Indien het gerechtshof het beroepschrift ontvankelijk acht, bevestigt het gerechtshof de beslissing van het kantongerecht, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet het, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing van het kantongerecht, hetgeen de kantonrechter zou behoren te doen.

  • 2. Indien de beslissing van het kantongerecht moet worden vernietigd op de in artikel 14, tweede lid, genoemde grond wijst het gerechtshof de zaak terug naar het kantongerecht, tenzij door betrokkene de behandeling van het beroep door het gerechtshof zelf is verlangd. In geval van terugwijzing doet de kantonrechter recht met inachtneming van het arrest van het gerechtshof.

  • 3. Het arrest van het gerechtshof is met redenen omkleed. Het wordt op een openbare zitting uitgesproken. Indien de zaak ter zitting is behandeld wordt het arrest aangetekend in het proces-verbaal van die zitting en wordt het uiterlijk veertien dagen na de sluiting van het onderzoek ter zitting uitgesproken. Indien de zaak niet ter zitting is behandeld wordt het arrest op een door de voorzitter te bepalen dag uiterlijk zes weken nadat de laatste van de in artikel 19 bedoelde termijnen is verstreken uitgesproken.

  • 4. De artikelen 13a en 13b zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de laatste volzin van artikel 13b, eerste lid.

  • 5. Een afschrift van het arrest wordt toegezonden aan partijen.

F

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is een griffierecht verschuldigd. De griffier wijst de indiener van het verzetschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het kantongerecht dan wel ter griffie te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het verzet niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2. In het vijfde lid wordt «beroep» vervangen door: verzet.

G

Artikel 26a komt als volgt te luiden:

Artikel 26a

  • 1. De officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden, alsmede degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, kunnen tegen de beschikking van het kantongerecht binnen twee weken na de verzending van de mededeling van de beschikking van het kantongerecht hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden. Het beroepschrift wordt ingediend bij de griffie van het kantongerecht dat de beschikking heeft gegeven.

  • 2. Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is in zijn beroep slechts ontvankelijk na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten. De zekerheid wordt gesteld bij het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden, bedoeld in artikel 1 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau, door storting op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau. De griffier van het kantongerecht wijst de indiener van het beroepschrift op de verplichting tot zekerheidstelling en deelt hem mee dat de zekerheidstelling dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling. Indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 3. Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is eveneens een griffierecht verschuldigd. De griffier van het kantongerecht wijst de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het kantongerecht dan wel ter griffie te zijn gestort. Indien het griffierecht niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 4. Nadat de zekerheidstelling en de bijschrijving of de storting van het griffierecht hebben plaatsgevonden of nadat de termijnen voor het stellen van de zekerheid en de betaling van het griffierecht ongebruikt zijn verstreken, zendt de griffier van het kantongerecht het beroepschrift met de daarop betrekking hebbende stukken en een afschrift van de beschikking van het kantongerecht onverwijld ter griffie van het gerechtshof in.

  • 5. Op de behandeling van het hoger beroep zijn de artikelen 16 tot en met 20c van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Het gerechtshof beslist zo spoedig mogelijk. De artikelen 13a en 13b, met uitzondering van de laatste volzin van artikel 13b, eerste lid, en 20d, eerste en derde lid, zijn op de beschikking van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Afschrift van de beschikking wordt door de griffier van het gerechtshof gezonden aan degenen die tot het instellen van hoger beroep gerechtigd waren.

H

Artikel 31 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het slot van het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Artikel 29, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Het vierde lid vervalt.

I

Aan artikel 32 wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: Artikel 29, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

J

Aan artikel 33 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Het instellen van beroep schorst de bevoegdheid van de officier van justitie, bedoeld in artikel 29, derde lid, tot de dag na die waarop de kantonrechter zijn beslissing heeft gegeven.

K

In artikel 36, eerste lid, wordt na «artikel 26, derde lid,» ingevoegd: een beroepschrift bedoeld in artikel 26a.

L

De artikelen 37 tot en met 43 vervallen.

ARTIKEL III

1. Voor de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen tegen een uitspraak van de kantonrechter die voor of op de dag van inwerkingtreding van deze wet is gedaan, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.

2. Voor de behandeling van het beroep in cassatie dat voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is ingesteld, dan wel met toepassing van het eerste lid na de dag van inwerkingtreding is ingesteld, blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip van toepassing.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 11 juni 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek van Strafvordering, de Politiewet 1993 en andere wetten (kamerstukken II 1996/97, 25 392) (reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket)3 tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in artikel 18 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, zoals dat ingevolge het onderhavige wetsvoorstel komt te luiden, telkens «procureur-generaal» vervangen door: advocaat-generaal van het ressortsparket te Leeuwarden.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan zijn.

Lasten en bevelen dat deze wet in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 28 oktober 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de zestiende november 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1999, 195, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 oktober 1999, Stb. 467.

XNoot
2

Stb. 1997, 275, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 april 1999, Stb. 194.

XNoot
3

Stb. 1999, 194.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/1998, 1998/1999, 1999/2000,25 927 .

Handelingen II 1998/1999, blz. 3267–3288, 3300–3301.

Kamerstukken I 1998/1999, 25 927 (200, 200a, 200b, 200c); 1999/2000, 25 927 (22).

Handelingen I 1999/2000, zie vergadering d.d. 26 oktober 1999.

Naar boven