Besluit van 25 oktober 1999 tot wijziging van het Mediabesluit in verband met uitstel van de aanvraagprocedure voor het verlenen van concessies voor landelijke publieke omroep

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 30 augustus 1999, nr. MLB/JZ/1999/36.132;

Gelet op artikel 33 van de Mediawet;

De Raad van State gehoord (advies van 23 september 1999, no. W05.99.0469/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 18 oktober 1999, nr. MLB/JZ/1999/40.839;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Mediabesluit1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

  • 1. Een aanvraag voor een concessie voor landelijke omroep wordt ingediend in de maand april van het jaar waarin een lopende concessieperiode eindigt.

  • 2. Onze Minister legt iedere aanvraag binnen twee weken ter advisering voor aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 34 van de Mediawet. De commissie brengt binnen zes weken haar advies uit.

  • 3. Onze Minister besluit voor 1 augustus van het jaar waarin de aanvraag is ingediend, op de aanvraag.

  • 4. Indien een concessie wordt verleend, treedt deze in werking met ingang van 1 september van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

B

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «november» vervangen door: april.

2. In het tweede lid wordt «voor 1 mei van het daarop volgende jaar» vervangen door: voor 1 augustus.

3. In het derde lid vervalt «van het jaar, volgende op het jaar waarin de aanvraag is ingediend».

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 oktober 1999, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 november 1999.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 oktober 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

Uitgegeven de achtentwintigste oktober 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

De huidige Mediawet bevat een stelsel van concessieverlening aan omroepverenigingen voor het verzorgen van landelijke publieke omroep. Deze concessies worden eens in de vijf jaar voor een periode van vijf jaar op aanvraag verleend door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De huidige concessies van omroepverenigingen lopen op 1 september 2000 af.

Bij koninklijke boodschap van 2 juli 1999 is bij het parlement aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet in verband met de invoering van een vernieuwd concessiestelsel voor de landelijke publieke omroep (kamerstukken II, 1998–1999, 26 660, nrs. 1–2). Dit voorstel van wet voorziet in een nieuw concessiestelsel voor de landelijke publieke omroep, waarbij aan de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) een concessie voor landelijke publieke omroep zal worden verleend ter verwezenlijking van de in de wet te benoemen taakopdracht van de publieke omroep. In het nieuwe concessiestelsel zal voor de omroepverenigingen en de educatieve omroep een erkenningsregeling gaan gelden. Daarbij kunnen eens in de vijf jaar aan omroepverenigingen en aan een educatieve omroepinstelling voor een periode van vijf jaar erkenningen voor landelijke publieke omroep verleend worden. De beoogde ingangsdatum van het nieuwe concessiestelsel is 1 september 2000, teneinde een goede overgang van het bestaande stelsel naar het nieuwe concessiestelsel te realiseren. Het voorstel van wet bevat een overgangsregeling, op grond waarvan de huidige omroepverenigingen die een (voorlopige) concessie hebben verkregen van rechtswege een erkenning krijgen met ingang van het tijdstip waarop de nieuwe wetgeving in werking zal treden.

Zonder nadere voorziening zou op grond van de huidige Mediawet in november 1999 de aanvraagprocedure voor de verlening van concessies voor na 1 september 2000 starten. Gelet op de nieuwe wetgeving en het daarin opgenomen overgangsrecht zal het doorlopen van deze procedure echter niet meer nodig zijn. Onderhavig besluit beoogt te voorkomen dat de aanvraagprocedure formeel gesproken toch een aanvang zou nemen indien het hiervoor genoemde voorstel van wet niet voor november 1999 mocht worden afgerond. Daartoe worden de in het Mediabesluit opgenomen termijnen voor het indienen van aanvragen voor nieuwe concessies, de verplichte advisering over en de besluitvorming op de aanvragen zodanig opgeschoven, dat het meergenoemde voorstel van wet naar verwachting in werking zal kunnen treden voordat de procedure volgens de gewijzigde termijnen een aanvang zal nemen. Gelet op de huidige stand van zaken is dit thans de enige mogelijkheid om via regelgeving tijdig de aanvang van de aanvraagprocedure voor nieuwe concessies op grond van de huidige wet te voorkomen. Het betreft derhalve een specifieke eenmalige aanpassing van de regelgeving. De desbetreffende bepalingen van het Mediabesluit zullen uiteraard te gelegener tijd worden aangepast aan de nieuwe bepalingen van de Mediawet.

Een en ander geldt mutatis mutandis ook voor de aanvraag voor zendtijdtoewijzing voor educatieve omroep. Daarbij zij opgemerkt dat in het nieuwe concessiestelsel aan de EDUCOM, aan wie in het huidige stelsel de zendtijd voor educatieve omroep is toegwezen, een erkenning zal worden verleend voor educatieve omroep.

Uit een oogpunt van overzichtelijkheid en samenhang is ook de termijn voor het indienen van aanvragen voor zendtijdtoewijzing aan kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag verschoven naar april.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg


XNoot
1

Stb. 1992, 617, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 februari 1999, Stb. 104.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 november 1999, nr. 216.

Naar boven