Besluit van 12 oktober 1999, houdende wijziging van het Besluit politieregisters in verband met het stellen van nadere regels voor bijzondere politieregisters, het uitbreiden van de kring van informatiegerechtigden en het aanbrengen van enige wijzigingen van technische aard

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 26 maart 1999, nr. 754572/99/6, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 1, eerste lid, onder k, onderdeel 3°, 13, derde en zesde lid, 13a, vijfde lid, en 18, derde lid, van de Wet politieregisters;

Gehoord de Registratiekamer (advies van 27 januari 1999, nr. 98.A.976);

De Raad van State gehoord (advies van 19 mei 1999, nr. W03.99.0176/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 29 september 1999, nr. 790337/99/6, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit politieregisters1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervallen de onderdelen b tot en met d en worden de onderdelen e en f geletterd b en c.

B

Na artikel 2 wordt artikel 2a ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

Misdrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, onderdeel 3°, van de wet zijn de misdrijven, genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage.

C

In artikel 4, tweede lid, wordt «een register als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet,» vervangen door: een tijdelijk register.

D

In artikel 7, eerste lid, onder c, wordt «de Centrale Recherche Koninklijke marechaussee» vervangen door: de Centrale Justitiële Dienst Koninklijke marechaussee.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een register als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet» vervangen door: een tijdelijk register.

2. In het eerste, derde, vierde, vijfde en achtste lid wordt «het register» telkens vervangen door: het tijdelijke register.

3. In het tweede en derde lid wordt «dit register» vervangen door: het tijdelijke register.

4. In het derde lid, eerste volzin, wordt «zes maanden» vervangen door: twaalf maanden.

F

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «15, eerste lid, onder b tot en met d» vervangen door: 15, eerste lid, onder b en c.

b. Onderdeel b vervalt.

c. Onderdeel c wordt geletterd b.

2. In het tweede lid wordt «15, eerste lid» vervangen door: 15, eerste lid, onder b en c.

G

Artikel 12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen a en b vervallen.

2. De onderdelen c en d worden geletterd a en b.

3. Onderdeel b wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel 1° wordt «in een CID-register of in een «grijze veld»-register» vervangen door: in een register zware criminaliteit of een voorlopig register.

b. In onderdeel 3° wordt «misdrijven als bedoeld in artikel 1, onder b» vervangen door: misdrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van de wet.

H

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «de Centrale Recherche Koninklijke marechaussee» vervangen door: de Centrale Justitiële Dienst Koninklijke marechaussee.

b. Onder verlettering van onderdeel gg tot h worden de onderdelen h tot en met t geletterd i tot en met u.

c. In onderdeel j wordt «de Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren, gevestigd te 's-Gravenhage» vervangen door: het bestuur van de Stichting Processen Verbaal.

d. In onderdeel s wordt «de Wet Gevaarlijke Stoffen» vervangen door «de Wet vervoer gevaarlijke stoffen» en vervalt «de Wet chemische afvalstoffen, de Afvalstoffenwet,».

e. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel u door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

v. Onze Minister van Justitie ten behoeve van het verwerken van deze gegevens in het Cliënt-Volgsysteem Jeugdcriminaliteit.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden uit een register zware criminaliteit desgevraagd gegevens verstrekt aan de personen of instanties, genoemd in artikel 14, eerste lid, onder a, f, g, h, l, p, q, r en u, in de in die onderdelen aangegeven gevallen, voor zover zij deze behoeven voor een goede uitvoering van hun taak.

3. In het vierde lid wordt «het eerste lid, onder k» vervangen door: het eerste lid, onder i.

I

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, onderdeel 1°, wordt «en 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992» vervangen door: 82, derde lid, tweede volzin, van de Wet toezicht kredietwezen 1992.

2. In het eerste lid, onder b, wordt «en 20 van die wet» vervangen door: 20, 21, vijfde lid, en 22, tweede lid, tweede volzin, van die wet.

J

In artikel 16, tweede lid, wordt «een politieregister» vervangen door: een politieregister dat niet een register zware criminaliteit of een voorlopig register is,.

K

Aan het besluit wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

Bijlage, behorende bij artikel 2a van het Besluit politieregisters

1. de misdrijven, bedoeld in de artikelen 311, eerste lid, onderdeel 3° tot en met 5°, en 416 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de feiten een schade van ten minste f 50 000 veroorzaakt hebben en betrokkene tevens een misdrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, onderdelen 1° en 2°, van de wet dan wel een misdrijf als bedoeld in de onderdelen 2 tot en met 7 van deze bijlage heeft begaan;

2. de misdrijven, bedoeld in de artikelen 240b en 250ter van het Wetboek van Strafrecht;

3. de misdrijven, bedoeld in de artikelen 178, 361 en 363 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 179 en 180 van het Wetboek van Strafrecht in verband met de artikelen 181 en 182 van dat wetboek;

4. de misdrijven, bedoeld in de artikelen 225, 226, 227, 231 en 232 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de feiten een schade van ten minste f 100 000 veroorzaakt hebben;

5. de misdrijven, bedoeld in de artikelen 191 en 197a van het Wetboek van Strafrecht;

6. het misdrijf, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder A, van de Opiumwet;

7. de misdrijven, bedoeld in de artikelen 26 en 31 van de Wet wapens en munitie, voor zover de feiten betrekking hebben op het voorhanden hebben van vuurwapens en explosieven.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 27 mei 1999 tot wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (bijzondere politieregisters) (Stb. 244) in werking treedt, met uitzondering van artikel I, onderdelen D, E, onder 4, H, onder 1, en I, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 oktober 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Uitgegeven de tweede november 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Het onderhavige besluit tot wijziging van het Besluit politieregisters strekt tot uitvoering van de wet van 27 mei 1999 tot wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (bijzondere politieregisters) (Stb. 244). Die wet (hierna aangehaald als: wet bijzondere politieregisters) biedt kort samengevat een wettelijke regeling voor de registers zware criminaliteit (voorheen CID-registers geheten) en de voorlopige registers (voorheen grijze veld-register genoemd). Deze wettelijke regeling is opgenomen in een afzonderlijke paragraaf 3a met de titel «Bepalingen met betrekking tot bijzondere politieregisters». In die paragraaf is tevens het oude artikel 13 dat een regeling van de tijdelijke registers bevatte, ondergebracht in herziene vorm.

De nieuwe bepalingen over de bijzondere politieregisters hebben tot gevolg dat bepaalde bepalingen in het Besluit politieregisters overbodig zijn geworden (zie artikel I, onderdeel G, onder 1, onder b, van dit besluit) of in technische zin moeten worden aangepast (zie onder meer artikel I, onderdeel E). Verder is aanpassing van het Besluit politieregisters wenselijk teneinde de gerechtigden aan te wijzen aan wie, ter uitvoering van het nieuwe artikel 13a, vijfde lid, van de Wet politieregisters, gegevens uit de registers zware criminaliteit kunnen worden of worden verstrekt. Hiervoor zij verwezen naar artikel I, onderdeel H, onder 2, en de toelichting daarop. Tot slot is wijziging van het Besluit politieregisters nodig als gevolg van het nieuwe artikel 1, eerste lid, onder k, onderdeel 3°, van de Wet politieregisters. Ter uitwerking van dat artikelonderdeel is bij artikel I, onderdeel B, van het onderhavige besluit een nieuw artikel 2a in het Besluit politieregisters opgenomen. Voor een toelichting daarop zij verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel B.

Daarnaast bevat het onderhavige besluit enige wijzigingen van louter technische aard die niet samenhangen met de wet bijzondere politieregisters. Hiervoor zij bijvoorbeeld verwezen naar artikel I, onderdeel H, onder 1.

Verder is bij artikel I, onderdeel E, onder 4, de termijn waarbinnen voor een tijdelijk register een reglement dient te worden vastgesteld en bekendgemaakt verhoogd van zes naar twaalf maanden.

Tot slot is bij artikel I, onderdeel H, onder 1, onder d, de kring van gerechtigden, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van het Besluit politieregisters, aan wie op verzoek informatie uit een politieregister wordt verstrekt, uitgebreid met de Minister van Justitie ten behoeve van het verwerken van deze informatie in het Cliënt-Volgsysteem (zie de toelichting op dat artikelonderdeel).

De Registratiekamer heeft bij brief van 27 januari 1999, nr. 98.A.976, advies uitgebracht over het ontwerp-besluit. Haar advies beperkt zich tot twee punten. Bij de desbetreffende artikelonderdelen wordt een reactie daarop gegeven.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

In artikel 1, onder b en d, van het Besluit politieregisters worden de begrippen «CID-register» en «grijze veld-register» gehanteerd en worden deze begrippen gedefinieerd. Nu in de Wet politieregisters deze termen zijn vervangen door «register zware criminaliteit» en «voorlopig register», dienen zij in de genoemde artikelonderdelen te worden geschrapt. Artikel I, onderdeel A, strekt daartoe. Overigens voorziet artikel I, onderdeel A, niet in definities van register zware criminaliteit en voorlopig register omdat dat overbodig is. Immers deze registers zijn omschreven in de nieuwe onderdelen k en l van het eerste lid van artikel 1 van de Wet politieregisters en blijkens de aanhef van dat artikel gelden deze omschrijvingen ook indien de benamingen «register zware criminaliteit» en «voorlopig register» worden gehanteerd in het Besluit politieregisters.

Onderdelen B en K

In het bij de wet bijzondere politieregisters ingevoegde artikel 1, eerste lid, onder k, onderdelen 1° en 2°, van de Wet politieregisters zijn twee categorieën misdrijven aangewezen in verband waarmee registratie van gegevens in een register zware criminaliteit kan plaatsvinden. Dat zijn hetzij misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (zie artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering), die in georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd en gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in het georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, hetzij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.

In aanvulling op deze misdrijven is het toegestaan een register zware criminaliteit aan te leggen in verband met de misdrijven die bij algemene maatregel van bestuur zijn omschreven. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder k, onderdeel 3°, van de Wet politieregisters komen hiervoor slechts in aanmerking de misdrijven die zijn omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, die gezien hun aard of de samenhang met andere door betrokkene begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.

Aan de hand van deze criteria heeft het College van procureurs-generaal bij brief van 12 maart 1998, nr. 1998030728, de toenmalige Minister van Justitie op haar verzoek een voorstel gedaan voor een lijst van aan te wijzen misdrijven. Bij het opstellen van de lijst heeft het College als richtsnoer voor wat onder «ernstige inbreuk van de rechtsorde» dient te worden verstaan, artikel 67a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gehanteerd.

De voorgestelde lijst van misdrijven is vrijwel geheel in de bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel bijzondere politieregisters (kamerstukken II 1997/98, 25 398, nr. 6, blz. 36) overgenomen, omdat het misdrijven betreft die voldoen aan de criteria, zoals gesteld in artikel 1, eerste lid, onder k, onderdeel 3°, van de Wet politieregisters. Voor deze misdrijven geldt dat het belang van de opsporing en vervolging daarvan een rechtvaardiging kan opleveren voor de opslag van gegevens daarover in een register zware criminaliteit en derhalve voor een mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.

Het overzicht van misdrijven uit de bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag is integraal overgenomen in het nieuwe artikel 2a van het Besluit politieregisters (zie artikel I, onderdeel B) juncto de bijlage bij dat besluit (zie artikel I, onderdeel K). Concreet betekent dit dat voortaan persoonsgegevens over bepaalde vermogensmisdrijven, misdrijven tegen de zeden, misdrijven tegen het openbaar gezag, valsheid in geschrifte, misdrijven in het kader van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet in een register zware criminaliteit mogen worden geregistreerd, mits dit uiteraard voor de uitvoering van de politietaak noodzakelijk is.

De Registratiekamer is blijkens haar advies van 27 januari 1999 van oordeel dat met de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur misdrijven aan te wijzen in het kader waarvan een register zware criminaliteit kan worden aangelegd, geen recht wordt gedaan aan de door de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden voorgestane restrictieve registratie. Zij is bevreesd dat artikel 2a juncto de bijlage tot gevolg zal hebben dat het aantal personen waarover gegevens worden opgeslagen niet zal afnemen hetgeen mede uit een oogpunt van privacybescherming niet wenselijk is. Zij vraagt daarom om een herbezinning op het opslagcriterium voor het register zware criminaliteit. Het advies van de Registratiekamer hebben we echter niet overgenomen, omdat we van oordeel zijn dat met dit criterium en de invulling die daaraan bij dit besluit wordt gegeven, de politie de ruimte moet worden gegeven haar taak naar behoren te verrichten zonder dat de persoonlijke levenssfeer van burgers onnodig wordt geschaad.

Onderdeel C

In artikel 4, tweede lid, vindt een verwijzing plaats naar «een register als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet», waarmee wordt gedoeld op een tijdelijk register. Deze verwijzing is als gevolg van het opnemen van de definitie van tijdelijk register in het nieuwe onderdeel j van artikel 1 van de Wet politieregisters achterhaald. Vandaar dat bij artikel I, onderdeel C, van dit besluit de verwijzing naar het aangehaalde register wordt vervangen door het begrip «tijdelijk register».

Onderdeel D

In artikel 7, eerste lid, onder c, wordt «de Centrale Recherche Koninklijke marechaussee» vervangen door: de Centrale Justitiële Dienst Koninklijke marechaussee.

Onderdeel E

De materie die was geregeld in het oude eerste en vierde lid van artikel 13 van de Wet politieregisters vindt in het bij de wet bijzondere politieregisters herziene artikel 13 regeling in het derde en zesde lid van dat artikel en blijft inhoudelijk gelijk, met dien verstande dat niet meer wordt gesproken over «een register van tijdelijke aard» of «een register als bedoeld in het eerste lid», maar over «een tijdelijk register», zoals ook in de overige leden van artikel 13. Het begrip «tijdelijk register» wordt gedefinieerd in artikel 1, onder j, van de Wet politieregisters.

Het gevolg van het vorenstaande is dat artikel 8 van het Besluit politieregisters dat een uitwerking vormt van het huidige artikel 13, eerste en vierde lid, inhoudelijk niet behoeft te worden gewijzigd, maar dat daarin wel een verwijzing naar artikel 13, eerste lid, moet worden geschrapt en dat telkens de benaming «register» moet worden vervangen door «tijdelijk register» ter onderscheiding van het begrip «register», zoals dat is omschreven in artikel 1, onder c, van de Wet politieregisters. Artikel I, onderdeel E, onder 1 tot en met 3, voorziet in deze technische aanpassingen.

Artikel 13, derde lid, van de Wet politieregisters voorziet in een uitzondering op de regel uit artikel 9, eerste en vijfde lid, van deze wet dat voor ieder politieregister een reglement moet worden vastgesteld alvorens het in werking wordt gesteld. De reden hiervoor is dat een reglementsplicht voorafgaand aan de ingebruikneming van een tijdelijk register het politiewerk onnodig zou kunnen belemmeren (kamerstukken II 1985/86, 19 589, nr. 3, blz. 6). Dat betekent overigens niet dat voor tijdelijke registers in het geheel geen plicht tot reglementering geldt, maar slechts dat gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn het tijdelijk register reeds in werking kan zijn zonder dat het reglement is vastgesteld en bekendgemaakt. Deze termijn was in artikel 8, derde lid, eerste volzin, van het Besluit politieregisters bepaald op zes maanden. Bij artikel I, onderdeel E, onder 4, is deze termijn echter om de hierna volgende overweging verhoogd naar twaalf maanden. Bij tijdelijke registers gaat het telkens om een verzameling van persoonsgegevens die niet meer nodig zijn op het moment dat het doel is bereikt waarvoor deze gegevens zijn opgeslagen. In de praktijk is gebleken dat dit doel in de meeste gevallen niet binnen de termijn van zes maanden, maar vlak daarna wordt gehaald. Om die reden ervaart de politie het vaststellen van een reglement vlak na die termijn als weinig zinvol; de gegevens worden immers kort daarna vernietigd. Omdat wij dit bezwaar van de politie onderkennen, hebben we ervoor gezorgd dat de termijn met zes maanden is verruimd.

Onderdeel F

Bij artikel I, onderdelen N en Q, van de wet van 16 november 1995 tot herziening van de Wet wapens en munitie (Stb. 1995, 579) is de taak van de commissarissen van de Koningin om in bepaalde gevallen vergunningen te verlenen tot het invoeren of uitvoeren van wapens en munitie, overgeheveld naar de korpschefs van de regionale politiekorpsen. Daarmee was ook de noodzaak ontvallen om hen op verzoek toegang te verlenen tot politieregisters, zoals geregeld was in artikel 15, eerste lid, onder d, van de Wet politieregisters. Vandaar dat bij artikel III van de wet van 16 november 1995 onderdeel d is komen te vervallen. In artikel 11, eerste lid, aanhef, van het Besluit politieregisters vindt abusievelijk nog steeds een verwijzing plaats naar artikel 15, eerste lid, onder d. Artikel I, onderdeel F, onder 1, onder a, strekt ertoe om deze verwijzing te schrappen. Voortaan hebben uitsluitend de korpschefs van de regionale politiekorpsen in het kader van de Wet wapens en munitie op verzoek recht op gegevens uit politieregisters.

In artikel 11 van het Besluit politieregisters wordt een aantal situaties genoemd waarin de beheerder van een politieregister ingevolge de artikelen 14 en 15, eerste lid, onder b en c, van de Wet politieregisters verstrekking van gegevens uit dat register kan weigeren. Zo staat artikel 11, eerste lid, onder b, weigering toe van het verstrekken van gegevens over personen die geregistreerd zijn in een CID-register (thans register zware criminaliteit), tenzij het een verstrekking betreft aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Deze weigeringsgrond is bij de wet bijzondere politieregisters overgeheveld naar artikel 13a, derde lid, van de Wet politieregisters en de uitzondering op deze weigeringsgrond is neergelegd in het vierde lid van artikel 13a. De logische consequentie daarvan is dat artikel 11, eerste lid, onder b, kan vervallen. Dat is geschied bij artikel I, onderdeel F, onder 1, onder b, van het onderhavige besluit.

Artikel 11, tweede lid, van het Besluit politieregisters voorziet in de mogelijkheid dat de beheerder van een politieregister onder bepaalde omstandigheden verstrekking van gegevens uit een dergelijk register onder meer aan het openbaar ministerie kan weigeren. Het is echter niet langer wenselijk dat gegevens uit een politieregister worden afgeschermd voor het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie kan immers niet optimaal zijn werkzaamheden op het terrein van het opsporen van strafbare feiten verrichten, indien het niet de relevante gegevens kan raadplegen. Bovendien dient het openbaar ministerie toegang te hebben tot de politieregisters teneinde het als gezagdrager over de politie in staat te stellen om zijn verantwoordelijkheid te dragen voor de rechtmatige verkrijging van de gegevens die zijn opgenomen in die registers. Om die redenen wordt bij artikel I, onderdeel F, onder 2, van het onderhavige besluit artikel 11, tweede lid, van het Besluit politieregisters op een zodanige wijze aangepast dat het openbaar ministerie geen beperkingen meer kunnen worden opgelegd voorzover het het verstrekken van gegevens uit politieregisters betreft.

Onderdeel G

Artikel 12, eerste lid, onder a, van het Besluit politieregisters bepaalt dat verstrekking van gegevens uit een tijdelijk register ingevolge de artikelen 14 en 15, eerste lid, van de Wet politieregisters achterwege blijft, indien de verstrekking niet bijdraagt aan het doel van dat tijdelijke register. Op deze regel worden drie uitzonderingen gemaakt die met zich meebrengen dat ook buiten het doel van het tijdelijke register toegang tot de daarin opgenomen informatie kan worden verleend. Allereerst kan verstrekking plaatsvinden ten behoeve van de opsporing van een misdrijf dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Op de tweede plaats kunnen gegevens worden verstrekt aan het CID-register (thans register zware criminaliteit genoemd) en het grijze veld-register (voortaan voorlopig register geheten). Tot slot is verstrekking van gegevens toegestaan indien uit de gegevens zelf een redelijk vermoeden voortvloeit dat een bepaald persoon een strafbaar feit heeft begaan.

Artikel 12, eerste lid, onder a, is echter overbodig geworden, nu de gevallen waarin gegevens uit een tijdelijk register worden verstrekt, zijn opgenomen in de artikelen 13, tweede lid, en 13d, tweede lid, van de Wet politieregisters. Bij artikel I, onderdeel G, onder 1, van dit besluit komt artikel 12, eerste lid, onder a, daarom te vervallen.

Verder regelt artikel I, onderdeel G, onder 1, dat artikel 12, eerste lid, onder b, van het Besluit politieregisters waarin is aangegeven in welke gevallen verstrekking van gegevens uit een grijze veld-register (thans voorlopig register) is toegestaan, wordt geschrapt. Dat is noodzakelijk omdat in de artikelen 13b, tweede lid, en 13d, tweede lid, van de Wet politieregisters thans de situaties worden opgesomd waarin verstrekking van gegevens uit een voorlopig register kan plaatsvinden en derhalve artikel 12, eerste lid, onder b, overbodig is geworden.

Onderdeel H

Ingevolge artikel 14, eerste lid, onder j, worden aan de Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren desgevraagd gegevens uit een politieregister verstrekt, voorzover het gegevens betreft over aanrijdingen. Die gegevens had die vereniging nodig omdat zij ingevolge de circulaire van de Minister van Justitie van 1 juni 1992 (Stcrt. 118) belast is met het verstrekken van informatie over aanrijdingen aan allen die daarbij belang hebben in het kader van de afwikkeling van schade die is ontstaan door een aanrijding. Door de Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren deze taak te laten uitvoeren werd de politie ontlast.

Deze vereniging is echter enige jaren geleden opgegaan in het Verbond van Verzekeraars en haar taak is met ingang van 1 juli 1998 toebedeeld aan de Stichting Processen Verbaal. Om te bewerkstelligen dat voortaan aan deze stichting op verzoek gegevens over aanrijdingen kunnen worden verschaft, is bij artikel I, onderdeel H, onder 1, onder c, van dit besluit artikel 14, eerste lid, onder j, gewijzigd in die zin dat de Stichting Processen Verbaal wordt genoemd in plaats van de Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren.

De opsomming van de milieuwetten in artikel 14, eerste lid, onder s, is niet meer actueel. Zo is de Wet gevaarlijke stoffen vervangen door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Daarom voorziet artikel I, onderdeel H, onder 1, onder d, in een actualisering van dit artikelonderdeel.

Het Cliënt-Volgsysteem Jeugdcriminaliteit heeft tot doel de uitvoering te ondersteunen van de taken van de politie, het openbaar ministerie en de raad voor de kinderbescherming ter voorkoming en bestrijding van de jeugdcriminaliteit. Tevens heeft deze registratie tot doel om ook in het kader van de hulpverlening de jeugdcriminaliteit te voorkomen en te bestrijden. Ter uitvoering van deze doelstellingen is het noodzakelijk dat in het Cliënt-Volgsysteem Jeugdcriminaliteit al die gegevens met betrekking tot jeugdigen worden geregistreerd die een beeld vormen van onder andere het criminele verleden van de betrokkenen. Daartoe is het noodzakelijk dat in deze registratie de gegevens uit de politieregisters worden opgenomen. Artikel I, onderdeel H, onder 1, onder e, maakt dat mogelijk.

Het nieuwe artikel 13a, vijfde lid, van de Wet politieregisters maakt het mogelijk dat bij algemene maatregel van bestuur personen of instanties die met een publieke taak zijn belast, worden aangewezen aan wie gegevens uit een register zware criminaliteit kunnen worden verstrekt. De verstrekking van deze gegevens vindt plaats onder de voorwaarde dat een zwaarwegend algemeen belang dit vordert. Bij die algemene maatregel van bestuur wordt tevens aangegeven in welke gevallen de verstrekking wordt gedaan, voor welke doeleinden, voor welke categorieën en onder welke voorwaarden.

Aan de hand van de clausule «indien een zwaarwegend algemeen belang dit vordert» is bij artikel I, onderdeel H, onder 2, (zie het nieuwe tweede lid van artikel 14) een selectie gemaakt uit de personen en instanties die in artikel 14, eerste lid, van het Besluit politieregisters aangewezen zijn op basis van de minder harde clausule «indien het openbaar belang dit vordert» die wordt gebruikt in artikel 18, derde lid, van de Wet politieregisters, waarvan artikel 14, eerste lid, van het Besluit politieregisters een uitwerking is.

Deze selectie heeft op de eerste plaats geleid tot aanwijzing van de personen die bij de politie, het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties of bij de Centrale Justitiële Dienst Koninklijke marechaussee werkzaam zijn voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en ten dienste van de uitvoering van de politietaak, voorzover zij schriftelijk gemachtigd zijn tot ontvangst van de gegevens uit een register zware criminaliteit. Het gaat hier met name om personen die werkzaam zijn bij een afdeling waar op geautomatiseerde wijze informatie wordt vastgelegd en verstrekt en om personen die zich bezig houden met misdaadanalyse. Het is van belang dat zij tijdens het verrichten van die werkzaamheden onder omstandigheden ook indicaties over bijvoorbeeld georganiseerde criminaliteit kunnen meewegen.

Op de tweede plaats zijn aangewezen de personen die de beheerder van een register zware criminaliteit heeft benoemd als leden van de commissie, belast met het toezicht op de naleving van de regels die bij of krachtens de Wet politieregisters zijn gesteld over een dergelijk register. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat het reglement van het betrokken register zware criminaliteit in de verstrekking van gegevens aan de commissieleden uit dat register moet voorzien en dat dat reglement is goedgekeurd door de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Registratiekamer gehoord. Het spreekt voor zich dat zij hun toezichthoudende functie slechts op een adequate wijze kunnen uitoefenen indien zij over de relevante informatie kunnen beschikken.

Op de derde plaats vindt aanwijzing plaats van de directeuren van de inrichtingen waar vrijheidsbenemende sancties ten uitvoer worden gelegd. Dit is onder meer van belang omdat zij bij het nemen van een beslissing om een persoon in een executieve functie aan te stellen, moeten kunnen laten meewegen of hij op enigerlei wijze betrokken is bij bijvoorbeeld de georganiseerde criminaliteit en om die reden een risico kan vormen voor de veiligheid of de orde binnen de inrichting. Om soortgelijke reden is het – op de vierde en vijfde plaats – van belang dat het bevoegd gezag van het politiepersoneel met het oog op het aanstellen van dat personeel toegang heeft tot de registers zware criminaliteit respectievelijk de Minister van Justitie voorzover het gaat om de (her)benoeming en het ontslag van de leden van de commissies van toezicht in de inrichtingen waar vrijheidsbenemende sancties ten uitvoer worden gelegd.

Op de zesde plaats is het van belang dat de Minister van Justitie op verzoek over gegevens uit een register zware criminaliteit kan beschikken om zijn bevoegdheden uit te oefenen krachtens de Wet wapens en munitie en de Wet op de weerkorpsen en de particuliere beveiligingsorganisaties, alsmede in verband met zijn bevoegdheid een verklaring van geen bezwaar af te geven in verband met de oprichting van een naamloze of besloten vennootschap. De minister toetst op grond van het Burgerlijk Wetboek een voorstel tot oprichting van een vennootschap aan de hand van het criterium of er gevaar bestaat dat de vennootschap zal worden gebruikt voor ongeoorloofde doeleinden (bijvoorbeeld criminele doeleinden) en dient derhalve alle relevante informatie te kunnen raadplegen.

Ook is het van belang dat de Minister van Justitie toegang heeft tot de gegevens uit het register zware criminaliteit in het kader van een beoordeling van een verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap op grond van artikel 9, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, teneinde na te kunnen gaan of ten aanzien van de betrokkene een uitleveringsverzoek is gedaan. Eveneens dient de burgemeester te worden aangewezen als gerechtigde waaraan informatie uit een register zware criminaliteit kan worden verstrekt, indien hij een verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap moet beoordelen. In dat kader kan het namelijk noodzakelijk zijn dat hij in een register zware criminaliteit kan nagaan of op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk.

Tot slot vindt aanwijzing plaats van de burgemeesters en de commissarissen van de Koningin in het kader van de adviserende taak die zij vervullen op het terrein van het verlenen van de onderscheidingen «de Orde van de Nederlandse Leeuw» en «de Orde van Oranje-Nassau». Deze onderscheidingen worden verleend aan personen die zich zeer verdienstelijk hebben gemaakt voor de samenleving. Om te kunnen beoordelen of degene voor wie de onderscheiding is aangevraagd, van onbesproken levensgedrag is, is het nodig dat de betrokken burgemeester en commissaris van de Koningin over gegevens uit een register zware criminaliteit kunnen beschikken.

Zoals hiervoor is aangegeven maakt het nieuwe tweede lid van artikel 14 het mogelijk dat aan de leden van een commissie van toezicht desgevraagd gegevens uit het register zware criminaliteit worden verstrekt. De Registratiekamer acht blijkens haar eerder aangehaalde advies verstrekking slechts toelaatbaar indien nadere eisen worden gesteld aan de specifieke deskundigheid van de leden van een commissie van toezicht en extra waarborgen gelden ten aanzien van de beveiliging van de gegevens.

Met de Registratiekamer zijn wij uiteraard van mening dat de betrokken leden terzake kundig en betrouwbaar dienen te zijn. Wij achten het echter niet nodig dit bij algemene maatregel van bestuur te regelen, immers aangenomen mag worden dat de beheerder van het betrokken register zware criminaliteit hiermee bij hun benoeming rekening houdt.

Ook voor het stellen van extra waarborgen aan de beveiliging van de gegevens achten wij om twee redenen geen noodzaak aanwezig. De eerste reden is bij iedere verstrekking uit een register zware criminaliteit ingevolge artikel 13a, vijfde lid, in beginsel een protocolplicht geldt, dat wil zeggen dat, behoudens ontheffing, van elke verstrekking die uit een dergelijk register wordt gedaan, een aantekening wordt gemaakt. Op die wijze kan achteraf worden nagegaan of aan een lid van een commissie van toezicht uit een register zware criminaliteit gegevens zijn verstrekt alsmede het tijdstip waarop de verstrekking heeft plaatsgevonden. De tweede reden is dat op de leden van de commissie van toezicht op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet politieregisters een geheimhoudingsplicht van toepassing is. Dat betekent dat het hen niet is toegestaan de ontvangen gegevens uit een register zware criminaliteit door te verstrekken, tenzij «de uitvoering van de taak met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt tot het ter kennis brengen daarvan noodzaakt».

Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat dit besluit niet voorziet in een afzonderlijke aanwijzing van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, genoemd in artikel 14, derde lid (nieuw), van het Besluit politieregisters, en van de in artikel 14a, eerste lid, genoemde personen en instanties, waaronder de Minister van Financiën en de Nederlandsche Bank N.V. Dat is niet gedaan omdat hun aanwijzing rechtstreeks voorvloeit uit het feit dat in die artikelleden wordt gesproken over «een politieregister» en daaronder ingevolge artikel 1, eerste lid, onder k, van de Wet politieregisters tevens een register zware criminaliteit is begrepen.

Overigens vallen onder het begrip «politieregister», zoals gebruikt in de artikelen 14 en 14a van het Besluit politieregisters, niet een tijdelijk register en een voorlopig register, ondanks het feit dat deze twee typen registers, blijkens hun definities in artikel 1, eerste lid, onder j en l, van de Wet politieregisters, politieregisters zijn. Dat is het gevolg van het feit dat in de artikelen 13, 13b en 13d van de Wet politieregisters – dat zijn de artikelen die betrekking hebben op de tijdelijke registers en de voorlopige registers – niet de mogelijkheid is opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur personen of instanties aan te wijzen die informatie uit die registers kunnen raadplegen, zoals wel is gebeurd ten aanzien van de registers zware criminaliteit.

Bij artikel I, onderdeel H, onder 3, wordt in artikel 14, vierde lid (nieuw), een abusievelijke verwijzing naar het eerste lid, onder k, van dat artikel gewijzigd in een verwijzing naar het eerste lid, onder i.

Onderdeel I

Bij artikel I, onder J, van de wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 met het oog op de ontwikkelingen in de organisatie van het toezicht op het effectenverkeer (Stb. 483) is in artikel 21, vijfde lid, aan de Minister van Financiën de taak toebedeeld om de betrouwbaarheid te toetsen van de beleidsbepalende dan wel medebeleidsbepalende personen van effecteninstellingen die ingevolge een daartoe strekkende vrijstelling als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder hun diensten mogen aanbieden of verrichten en zijn ingeschreven in het register, bedoeld in het eerste lid van artikel 21. In artikel 21, vijfde lid, heeft de Minister van Financiën voorts de wettelijke opdracht gekregen de betrouwbaarheid te toetsen van de personen die bevoegd zijn de beleidsbepalende dan wel medebeleidsbepalende personen van effecteninstellingen te benoemen of ontslaan. Met het oog hierop is het van belang dat de minister op zijn verzoek bij zijn oordeelsvorming over de betrouwbaarheid van de bedoelde personen over de relevante gegevens uit politieregisters kan beschikken. Artikel I, onderdeel I, onder 2, van het onderhavige besluit maakt dit mogelijk. Dit artikelonderdeel voorziet er tevens in dat aan de Minister van Financiën informatie uit politieregisters wordt verstrekt met het oog op zijn oordeelsvorming over de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen dan wel medebepalen van de houder van een effectenbeurs (zie artikel 22, tweede lid, tweede volzin, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995). Deze toetsende rol is de minister opgedragen bij artikel I, onder K, van de eerder genoemde wet.

Onderdeel J

Artikel 16, tweede lid, van het Besluit politieregisters hanteert het uitgangspunt dat van alle verstrekkingen uit een politieregister die niet rechtstreeks langs geautomatiseerde weg plaatsvinden, protocol dient te worden opgemaakt. Voor een register zware criminaliteit en een voorlopig register is de protocolplicht echter bij de Wet politieregisters vastgelegd, te weten in artikel 13a, zesde lid, onderscheidenlijk artikel 13b, vierde lid. Omwille van de duidelijkheid is daarom bij artikel I, onderdeel J, geregeld dat de protocollering van verstrekkingen uit een politieregister als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van het Besluit politieregisters uitsluitend geldt voor een politieregister dat niet een register zware criminaliteit of een voorlopig register is.

Artikel II

Het overgrote deel van de bij artikel I aangebrachte wijzigingen in het Besluit politieregisters vloeien voort uit de wet bijzondere politieregisters. Dit geldt niet voor de onderdelen D, E, onder 4, H, onder 1, en I, van artikel I. Deze artikelonderdelen kunnen dan ook op een ander tijdstip in werking treden dan het tijdstip waarop de wet bijzondere politieregisters in werking treedt. Artikel II strekt daartoe.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper


XNoot
1

Stb. 1991, 56, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 februari 1998, Stb. 144.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven