Besluit van 25 oktober 1999 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en het besluit van 10 september 1999 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de vaststelling van de Arbeidsomstandighedenwet 1998

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, van 18 oktober 1999, Directie Arbeidsomstandigheden, nr. ARBO/AIS/99/62091;

Gelet op artikel 65 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en artikel XIX van het besluit van 10 september 1999 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de vaststelling van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De Arbeidsomstandighedenwet 1998, met uitzondering van de artikelen 2 en 16, vierde lid, en het besluit van 10 september 1999 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de vaststelling van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 treden in werking met ingang van 1 november 1999.

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 25 oktober 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de achtentwintigste oktober 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt tot vaststelling van het tijdstip waarop de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en het besluit van 10 september 1999 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de vaststelling van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in werking treden. De inwerkingtreding van de artikelen 2 en 16, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet 1998) vindt op een later tijdstip plaats. In artikel 52 van de Arbowet 1998 is bepaald hoe artikel 2 tot het tijdstip waarop het artikel in werking treedt, luidt. Dat artikel regelt, dat de Arbowet 1998 niet van toepassing is voor arbeid in de mijnbouw en arbeid op het continentaal plat. In artikel 53 van de Arbowet 1998 wordt bepaald, hoe artikel 16, vierde lid, luidt tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 16, vierde lid. Dit betekent, dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de toepasselijkheid van de Arbowet ook niet geheel of gedeeltelijk kan worden beperkt voor de genoemde arbeid. Ter toelichting op deze uitzondering kan nog het volgende worden opgemerkt. Bij wet van 30 oktober 1997, Stb. 536, tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Wet op de gevaarlijke werktuigen in verband met uitbreiding van het toepassingsgebied tot de mijnbouwsector, is de in de Arbowet opgenomen uitzondering voor de mijnbouwsector geschrapt en is het bij of krachtens de Arbowet bepaalde mede van toepassing verklaard op arbeid, verricht bij een verkennings- of opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen als bedoeld in de Mijnwet continentaal plat. Tevens werd voorzien in de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen dat de wet en de daarop rustende bepalingen geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op de mijnbouwsector of ten aanzien van die sector regels te stellen die afwijken van of strekken ter aanvulling van de wet en daarop rustende bepalingen. Deze wetswijziging is, in afwachting van een daarvoor noodzakelijke wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) en van de op de mijnwetgeving gebaseerde mijnreglementen, nog niet in werking getreden, maar is al wel in de Arbowet 1998 verwerkt (artikelen 2, onderdeel a, en 16, vierde lid, onderdelen d en e). Een en ander in samenhang met de regeling van de overige andere sectoren.

Destijds is bij de voorbereiding van het wetsvoorstel van de Arbowet 1998 aangenomen dat de wetswijziging tegen die tijd dat de nieuwe Arbowet 1998 tot stand zou komen, in werking zou zijn getreden. Dit laatste is echter niet het geval. De aanpassing van de mijnreglementen is inmiddels onderdeel gaan uitmaken van de integrale herziening van de mijnwetgeving en in dat kader gekoppeld aan de totstandkoming van de nieuwe Mijnbouwwet. Het voorstel van de nieuwe Mijnbouwwet is bij de Tweede Kamer ingediend1. Het streven is er op gericht die wet op afzienbare termijn in werking te laten treden. Op dat moment zal de uitzonderingspositie van de mijnbouwsector worden opgeheven. Een en ander brengt met zich dat in de Arbowet 1998 de uitzondering van de mijnbouwsector tot de inwerkingtreding van de nieuwe Mijnbouwwet moet worden gehandhaafd.

Het Arbobesluit is bij besluit van 10 september 1999 gewijzigd en in overeenstemming gebracht met de Arbowet 1998. Dit wijzigingsbesluit treedt ingevolge het onderhavige besluit gelijk met de Arbowet 1998 in werking op 1 november 1999. In verband met de nieuwe Arbowet 1998 dient eveneens de op haar voorgangster (Arbowet) gebaseerde Arbeidsomstandighedenregeling hiermee in overeenstemming te worden gebracht. De inwerkingtreding van de wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling wordt eveneens voorzien op 1 november 1999.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Kamerstukken II, 1998/99, 26 219.

Naar boven