Besluit van 28 september 1999 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8b van de Ziektewet en artikel 7 van de Werkloosheidswet (Faseringsbesluit overheidswerknemers onder de Ziektewet en de Werkloosheidswet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, van 6 mei 1999, Nr. SV/WV/99/23540, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 8b van de Ziektewet en artikel 7 van de Werkloosheidswet;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juni 1999, No. W12.99.0237/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, van 15 september 1999, Directie Sociale Verzekeringen nr. SV/WV/99/35068, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen;

b. overheidswerknemer: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de wet.

Artikel 2

  • 1. Het tijdstip, bedoeld in artikel 8b, eerste lid, van de Ziektewet, is het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in artikel 48 van de wet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is het tijdstip, bedoeld in artikel 8b, eerste lid, van de Ziektewet, voor de overheidswerknemers die op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in artikel 48 van de wet, uit hoofde van hun dienstverband recht hebben op bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte, waarvan de uitkeringsduur niet verstrijkt op dat tijdstip, het tijdstip waarop de bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte eindigt, doch in ieder geval het tijdstip van aanvang van fase 3, bedoeld in artikel 49 van de wet.

  • 3. In afwijking van het eerste en het tweede lid kan, bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor groepen van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 8b, eerste lid, onderdeel a, van de Ziektewet, alsmede voor groepen van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers met recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering als bedoeld in artikel 8b, eerste lid, onderdeel b, van de Ziektewet, een ander tijdstip worden vastgesteld.

  • 4. Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen nadere en, zo nodig, tijdelijk van de Ziektewet afwijkende regels worden gesteld.

Artikel 3

  • 1. Het tijdstip, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Werkloosheidswet, is het tijdstip van aanvang van fase 2, bedoeld in artikel 53 van de wet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor groepen van overheidswerknemers als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Werkloosheidswet, een ander tijdstip worden vastgesteld.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen nadere en, zo nodig, tijdelijk van de Werkloosheidswet afwijkende regels worden gesteld.

Artikel 4

  • 1. Van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 2, derde lid, en artikel 3, tweede lid, kan slechts gebruik worden gemaakt indien de Ziektewet, de Werkloosheidswet of een daarbij aansluitende arbeidsvoorwaardelijke regeling op het tijdstip, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, respectievelijk artikel 3, eerste lid, niet kan worden uitgevoerd voor een beperkt aantal groepen van overheidswerknemers of gewezen overheids-werknemers als bedoeld in die artikelen.

  • 2. Van de bevoegdheid tot het stellen van tijdelijk van de Ziektewet en de Werkloosheidswet afwijkende regels, bedoeld in artikel 2, vierde lid, en artikel 3, derde lid, kan slechts gebruik worden gemaakt indien dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van die wetten voor de overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers, bedoeld in die artikelen.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Faseringsbesluit overheidswerknemers onder de Ziektewet en de Werkloosheidswet.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 september 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Uitgegeven de negentiende oktober 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

De Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (OOW) strekt ertoe, in verschillende fases, het overheidspersoneel onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen te brengen.

Per 1 januari 1998 is het overheidspersoneel onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) gebracht. Het overheidspersoneel zal vervolgens – al dan niet in twee fases – onder de werkingssfeer van de Ziektewet (ZW) worden gebracht.

Eerst wordt het overheidspersoneel, uitgezonderd de bestaande wachtgelders en de bestaande ziektegevallen, onder de werkingssfeer van de ZW gebracht (fase 2 als bedoeld in artikel 48 van de OOW). Dit is neergelegd in artikel 2, eerste lid, van dit besluit.

Tegelijkertijd, dan wel op een later moment, worden ook de bestaande wachtgelders en de bestaande ziektegevallen onder de werkingssfeer van de ZW gebracht, voorzover deze op dat moment nog recht hebben op een wachtgeld of een uitkering dan wel bezoldiging ingeval van ziekte (fase 3 als bedoeld in artikel 49 van de OOW). Dat gebeurt voor degenen die op dat moment een arbeidsverhouding als overheidswerknemer hebben op grond van artikel 2, tweede lid, van dit besluit, en voor de gewezen overheidswerknemers op grond van de OOW zelf (de OOW zal daartoe nog worden aangepast). Indien het tijdstip van aanvang van fase 3 gelegen is op een later moment dan het tijdstip van aanvang van fase 2 geldt voor de – op laatstbedoeld tijdstip – bestaande ziektegevallen evenwel het volgende. Indien de bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte eindigt voor het tijdstip van aanvang van fase 3 valt de betrokkene, op grond van artikel 2, tweede lid, van dit besluit, vanaf het tijdstip van eindiging van die bezoldiging of uitkering onder de werkingssfeer van de ZW als hij op dat moment een arbeidsverhouding heeft als overheidswerknemer.

De eventuele hantering van twee fases geldt evenzeer voor het brengen van het overheidspersoneel en gewezen overheidspersoneel onder de werkingssfeer van de Werkloosheidswet (WW). Eerst zal het overheidspersoneel, uitgezonderd de bestaande wachtgelders, onder de werkingssfeer van de WW worden gebracht (fase 2 als bedoeld in artikel 53 van de OOW). Dit is neergelegd in artikel 3, eerste lid, van dit besluit. Tegelijkertijd, of op een later moment, zullen ook de bestaande wachtgelders onder de werkingssfeer van de WW worden gebracht, voor zover deze op dat moment nog recht hebben op een wachtgeld (fase 3 als bedoeld in artikel 54 van de OOW). Dat is geregeld in artikel 31 van de OOW.

Thans wordt uitgegaan van 1 januari 2001 als datum waarop zowel fase 2 als bedoeld in de artikelen 48 en 53 van de OOW als fase 3 als bedoeld in de artikelen 49 en 54 van de OOW zullen aanvangen. In het onderhavige besluit is evenwel al rekening gehouden met een eventuele fasering (zie artikel 2, tweede lid).

In artikel 8b van de ZW wordt bepaald dat tot een nader te bepalen tijdstip de arbeidsverhouding van de overheidswerknemer niet als dienstbetrekking in de zin van de ZW wordt aangemerkt en dat de overheidswerknemers of gewezen overheidswerknemers met een WAO-uitkering tot een nog nader te bepalen tijdstip niet onder de werking van artikel 8a van de ZW vallen. In artikel 7 van de WW wordt bepaald dat tot een nader te bepalen tijdstip de arbeidsverhouding van de overheidswerknemer niet als dienstbetrekking in de zin van de WW wordt aangemerkt. De onderhavige algemene maatregel van bestuur strekt ertoe de hiervoor genoemde tijdstippen vast te stellen in overeenstemming met de gefaseerde invoering van de OOW.

In dit besluit is een voorziening opgenomen voor de situatie dat, vlak voor het tijdstip waarop de ZW repectievelijk de WW op grond van dit besluit van toepassing zou worden, blijkt dat die wet of de arbeidsvoorwaardelijke regeling die daarop aansluit (de bovenwettelijke regeling) op dat tijdstip voor een beperkt aantal groepen (gewezen) overheidswerknemers niet kan worden uitgevoerd. Aangezien het in die situatie niet mogelijk is om het uitstel van dat tijdstip voor die bepaalde groep nog tijdig te regelen door middel van aanpassing van dit besluit, is in de artikelen 2, derde lid, en 3, tweede lid, de mogelijkheid opgenomen om dat via een ministeriële regeling te doen.

Daarnaast is een voorziening opgenomen voor de situatie dat onvoorziene omstandigheden een goede uitvoering van de ZW of de WW voor de overheidswerknemers in de weg staan. Indien die omstandigheden wijziging van de ZW of de WW noodzakelijk maken kan, vooruitlopend op die wetswijziging, bij ministeriële regeling tijdelijk van die wet worden afgeweken. Ook kan tijdelijk van die wet worden afgeweken indien, in verband met onvoorziene aanloopproblemen bij de uitvoeringsinstelling, een wetsconforme uitvoering door onvoorziene omstandigheden tijdelijk niet mogelijk is.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 november 1999, nr. 216.

Naar boven