Besluit van 9 september 1999 tot verdeling van middelen voor de personele gevolgen van het VERDI-convenant uit het gemeentefonds en het provinciefonds (Tijdelijk besluit integratie-uitkering personele middelen VERDI)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 31 mei 1999, FO99/U69699, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op artikel 13 van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord, advies van 16 juli 1999, no. W04.990282/I;

Gezien het nader rapport van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 3 september 1999, FO99/81459, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a Onze Minister: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b VERDI: afkorting van Verkeer En vervoer, Regionaal, Decentraal en Integraal;

c VERDI-convenant: convenant over de herverdeling van taken, bevoegdheden en middelen op het gebied van verkeer en vervoer, in 1996 overeengekomen tussen de Minister van Verkeer en Waterstaat, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

d een kaderwetgebied: een samenwerkingsgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Kaderwet bestuur in verandering;

e een niet-kaderwetgemeente: een gemeente die geen deel uitmaakt van een kaderwetgebied.

Artikel 2

Aan elke niet-kaderwetgemeente wordt met ingang van 1998 tot en met uiterlijk 2002 jaarlijks een uitkering uit het gemeentefonds gedaan, die f 0,59 per inwoner bedraagt, in verband met de personele kosten van VERDI.

Artikel 3

Aan elke provincie wordt met ingang van 1998 tot en met uiterlijk 2002 jaarlijks een uitkering uit het provinciefonds gedaan, die f 0,71 bedraagt per inwoner van de inliggende niet-kaderwetgemeenten met een minimum van 640 000 inwoners, in verband met de personele kosten van VERDI.

Artikel 4

De aantallen inwoners bedoeld in de artikelen 2 en 3 worden ontleend aan de publicatie «Bevolking der gemeenten van Nederland op 1 januari 1997» van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Onze Minister kan de uitkeringen aanpassen indien, in de periode waarover de in artikel 2 bedoelde uitkering wordt verstrekt, een wijziging van de gemeentelijke indeling als bedoeld in artikel 1, onderdeel a van de Wet algemene regels herindeling, of een grenscorrectie als bedoeld in artikel 1, onderdeel c van de Wet algemene regels herindeling, heeft plaatsgevonden of plaatsvindt.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Tijdelijk besluit integratie-uitkering personele middelen VERDI.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 9 september 1999

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negentiende oktober 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Doel van het besluit

Het besluit is bedoeld om vanaf 1998 middelen afkomstig van de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat in verband met het VERDI-convenant (zie hierna) tijdelijk als integratie-uitkering uit het gemeentefonds en het provinciefonds te verdelen. Bij de voornoemde wijze van verdelen wordt geen gebruik gemaakt van de verdeelmethodiek van de algemene uitkering. Dit is mogelijk op basis van de artikelen 5 en 13 van de Financiële-verhoudingswet.

Achtergronden van het besluit

In 1996 hebben de Minister van Verkeer en Waterstaat, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een convenant gesloten over de herverdeling van taken, bevoegdheden en middelen op het gebied van verkeer en vervoer (het zogenoemde VERDI-convenant, hierna Verdi genoemd. De Verdi-middelen zijn bedoeld zowel voor programmakosten van de zogenoemde kleine infrastructuur als voor personele kosten. Er zijn uitkeringen aan regionaal opererende kaderwetgebieden (gebieden volgens de Kaderwet bestuur in verandering) en aan de gebieden waarop de Kaderwet niet van toepassing is. Tabel 1 geeft hiervan een overzicht.

Tabel 1: verdeling van de Verdi-middelen (afgerond op miljoenen guldens)

Middelen Verdi 1998totalen (x f 1 miljoen)Uitkering rijk aan kader-wetgebiedenSpecifieke uitkering aan niet-kaderwet-gebiedengemeentefonds (GF) en provinciefonds (PF); personele middelen niet-kaderwetgebieden
programmakosten21312192 
personele kosten228GF6
    PF8
totalen23512992 14

Zoals uit de tabel blijkt doet het rijk vooralsnog uitkeringen aan de kaderwetgebieden. Deze uitkeringen zijn gekoppeld aan het tijdelijk bestaan van de kaderwetgebieden. Het Regeerakkoord vermeldt een verlenging van de Kaderwet tot 2003. Verder blijft de bestaande specifieke uitkering voor de kleine infrastructuur aan de niet-kaderwetgebieden voorlopig nog gehandhaafd. Dit houdt verband met de wens van de Tweede Kamer, door aanvaarding van de motie-Remkes in februari 1998, om overheveling naar het gemeentefonds en het provinciefonds uit te stellen totdat een zogenoemd ijkpuntenonderzoek voor het gemeentefonds is uitgevoerd. Het onderhavige besluit heeft derhalve uitsluitend betrekking op de overheveling van de middelen naar het gemeentefonds en het provinciefonds van afgerond f 14 miljoen voor de personele kosten. Wanneer de kaderwetgebieden worden opgeheven zal het totaal van de personele middelen van f 22 miljoen worden verdeeld via de algemene uitkeringen uit het provinciefonds en uit het gemeentefonds.

Over de personele gevolgen van Verdi is in 1996 een apart overleg gehouden tussen de Minister van Verkeer en Waterstaat, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, het IPO, de VNG en de Samenwerkende Kaderwetgebieden Verkeer en Vervoer (SKVV). Er is afgesproken om 150 full-time equivalenten (fte's) over te dragen van het Rijk naar de provincies, niet-kaderwetgemeenten en kaderwetgebieden. De vergoeding per fte is in het overleg tussen de betrokken partijen vastgesteld op f 146 000 ter dekking van loonkosten, overhead en andere bestuurslasten zoals plankosten. De VNG en de SKVV hebben in onderling overleg nog 26 fte's verschoven van gemeenten naar de kaderwetgebieden. Deze verschuiving is gekoppeld aan het tijdelijk bestaan van de kaderwetgebieden. Er wordt met ingang van 1998 een bedrag toegevoegd aan het gemeentefonds van f 5,7 miljoen (39 fte's) en aan het provinciefonds van f 7,7 miljoen (53 fte's). Gedurende het bestaan van de integratie-uitkeringen worden deze overgehevelde bedragen niet gewijzigd. De omvang van de integratie-uitkeringen zijn wel meebepalend voor de omvang van de accressen voor het gemeentefonds en het provinciefonds. Het is gebruikelijk om deze fondsaccressen volledig toe te voegen aan de algemene uitkeringen en te verdelen via de uitkeringsfactor.

De verdeling van de middelen uit het gemeentefonds en het provinciefonds

De integratie-uitkering beoogt een gebiedsgerichte verdeling, waarbij de kaderwetgebieden worden uitgezonderd. De uitzondering van de kaderwetgebieden is nodig omdat, zoals al is opgemerkt, er al een aparte geldstroom bestaat tussen de kaderwetgebieden en het ministerie van Verkeer en Waterstaat op basis van de Regeling overdracht personele middelen VERDI-convenant (Stc 211 van 3-11-1997). Alleen de niet-kaderwetgebieden moeten worden bediend uit het gemeentefonds en het provinciefonds. In dit geval kan niet worden gebruik gemaakt van de algemene uitkeringen uit de fondsen, omdat de verdeelmethodiek van de fondsen ook de kaderwetgebieden overlapt.

In de septembercirculaire voor het gemeentefonds van 1997 is aan de gemeenten medegedeeld dat alleen gemeenten die niet tot een kaderwetgebied behoren, een integratie-uitkering voor de personele effecten van Verdi ontvangen. In de septembercirculaire staat f 0,59 per inwoner vermeld als grondslag voor de integratie-uitkering aan de niet-kaderwetgemeenten. Dit bedrag is bepaald op basis van het aantal inwoners van de gemeenten naar de stand van 1 januari 1997. Dit inwonertal is gedurende de hele periode van de integratie-uitkering de grondslag voor het bedrag van f 0,59.

De meicirculaire voor het provinciefonds van 1998 geeft de verdeling voor de provincies. De Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) adviseerde voor de verdeling van de integratie-uitkering uitsluitend gebruik te maken van de maatstaf inwoners met een minimum van 640 000. Deze maatstaf benadert voor de niet-kaderwetgebieden namelijk het best de personele-kostenstructuur waarin schaalverschillen tussen provincies pas boven een drempel een rol gaan spelen. De toenmalige fondsbeheerders hebben dit advies overgenomen. De integratie-uitkering wordt over de provincies verdeeld naar de genoemde maatstaf van de algemene uitkering, echter op basis van de aantallen inwoners per 1 januari 1997 in de niet-kaderwetgebieden à f 0,71 per inwoner gedurende de hele periode van de integratie-uitkering.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De Kaderwet bestuur in verandering (Stb 396, 1994) regelt de gebiedsafbakening van de 7 samenwerkingsgebieden in 1994. In Noord-Brabant is het gebied daarna aangepast door gemeentelijke herindeling. Zie de wet van 11 september 1996 tot gemeentelijke herindeling in de samenwerkingsgebieden Midden-Brabant, Breda en Westelijk Noord-Brabant en in een gedeelte van de samenwerkingsgebieden Zuidoost-Brabant en 's-Hertogenbosch (Stb 449, 1996) voor de nieuwe gebiedsafbakening in die gebieden.

Op basis van de voornoemde regelgeving is een lijst van niet-kaderwetgemeenten opgesteld die is gebruikt voor de verdeling van de Verdi-gelden.

Artikelen 2 en 3

De bedragen per inwoner zijn gedurende de hele periode van de integratie-uitkering gebaseerd op gegevens over het aantal inwoners van 1-1-1997. De omvang van de integratie-uitkeringen op deze verplichtingenbasis zal daarom op macro-niveau in die periode nagenoeg geheel bevroren zijn. Er kunnen nog wel betrekkelijk geringe dynamische effecten optreden vanaf 1998 door de gemeentelijke herindelingen en grenscorrecties voor zover die de grenzen raken van de kaderwetgebieden. Eventuele verschillen tussen bedragen op verplichtingenbasis en begrotingsbasis worden toegevoegd aan de algemene uitkeringen uit de fondsen en verdeeld via de uitkeringsfactoren. Deze methodiek is gebruikelijk en gebaseerd op de gedachte dat de verschillen tussen verplichte en beschikbare bedragen beperkt zullen blijven. Verder worden er in beginsel ook fondsaccressen bepaald over de integratie-uitkeringen. Ook deze bedragen worden toegevoegd aan de algemene uitkeringen. De integratie-uitkeringen zijn nodig, zoals hiervoor is opgemerkt, voor zolang de uitkeringen aan de kaderwetgebieden bestaan. In het Regeerakkoord is een verlenging van de Kaderwet tot 2003 voorzien. Daarom is in de artikelen 2 en 3 de ruimte geschapen om de integratie-uitkeringen tot en met 2002 voort te zetten.

Artikel 4

Bij gemeentelijke herindeling en grenscorrecties zal ook in dit geval weer de gebruikelijke methode worden toegepast van aanpassing van integratie-uitkeringen naar rato van overgaande aantallen inwoners.

Artikel 5

Dit besluit heeft terugwerkende kracht tot 1998. Het sluit aan bij eerder gedane mededelingen in circulaires aan gemeenten en provincies. De verdeling van de middelen over de provincies is, zoals hiervoor is opgemerkt, nog in de meicirculaire van 1998 bijgesteld naar aanleiding van het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven