Besluit van 30 september 1999, tot wijziging van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 27 april 1999, nr. MJZ 99164346, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 8.44, eerste lid, en 10.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 27 juli 1999, nr. W08.99.0207/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 september 1999, nr. MJZ nr. 99213317, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen1 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 4 wordt «met ingang van 1 januari 2000» vervangen door: met ingang van 1 januari 2003.

B

De bijlage wordt vervangen door de bijlage die is opgenomen in de bijlage, behorende bij dit besluit.

Artikel II

In artikel 2, onderdeel f, onder 1° en 2°, van het Besluit stortverbod afvalstoffen2 wordt «n.v. Service Centrum Grondreiniging» telkens vervangen door: Service Centrum Grond.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 september 1999

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de veertiende oktober 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL B, VAN HET BESLUIT TOT WIJZIGING VAN HET BESLUIT VRIJSTELLINGEN STORTVERBOD BUITEN INRICHTINGEN

BIJLAGE, behorende bij artikel 1 van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen

Overzicht streef-, grens- en toetsingswaarden onderhoudsspecie (in mg/kg d.s. tenzij anders vermeld).

StofCAS-nummerStreefwaardeGrenswaardenToetsingswaarden
ANORGANISCHE STOFFEN    
     
1. Metalen    
antimoon (Sb)(7440–36–0)3   
arseen (As)(7440–38–2)295555
barium (Ba)(7440–39–3)160  
cadmium (Cd)(7440–43–9)0,8/1,2*127,5
     
chroom (Cr)(7440–47–3)100380380
cobalt (Co)(7440–48–2)9   
koper (Cu)(7440–50–8)363690
kwik (Hg)(7439–97–6)0,30,51,6
     
lood (Pb)(7439–92–1)85530530
molybdeen (Mo)(7439–98–7)3/4,5*   
nikkel (Ni)(7440–02–0)353545
zink (Zn)(7440–66–5)140480720
     
2. Overige anorganische stoffen
cyanide (vrij)n.v.t.1/3*  
cyanide-complexn.v.t.5   
thiocyanaten (som)n.v.t.1  
     
ORGANISCHE STOFFEN    
     
3. Aromatische stoffen    
benzeen(71–43–2)0,01/0,06*   
ethylbenzeen(100–41–4)0,03/0,09*  
tolueen(108–88–3)0,01/0,18*   
xylenen (som)2(95–47–6), (108–38–3), (106–42–3)0,1/0,12*   
     
styreen (Vinylbenzeen)(100–42–5)0,3   
fenol(108–95–2)0,05  
cresolen (som)3(95–48–7), (108–39–4), (106–44–5)0,05   
     
o-dihydroxybenzeen (Catechol)(120–80–9)0,05  
m-dihydroxybenzeen (resorcinol)(108–46–3)0,05  
p-dihydroxybenzeen (hydrochinon)(123–31–9)0,05  
     
4. Polycylische aromatische koolwaterstoffen (PAK's)
PAK's totaal (som 10)4(91–20–3), (85–01–8), (120–12–7), (206–44–0), (56–55–3), (218–01–9), (207–08–9), (50–32–8), (191–24–2), (193–39–5)1110
     
5. Gechloreerde koolwaterstoffen
a. (vluchtige) chloorkoolwaterstoffen
monochlooretheen (vinylchloride)(75–01–4)0,01/0,15*  
     
dichloormethaan(75–09–2)0,4/0,6*   
1,1-dichloorethaan(75–74–3)0,02/0,3*  
1,2-dichloorethaan(107–06–2)0,02/0,3*   
1,1-dichlooretheen(75–35–4)0,1/1,2*  
1,2-dichlooretheen (som cis en trans)(156–59–2), (156–60–5)0,2/1,2*  
     
trichloormethaan(67–66–3)0,02/0,06*  
1,1,1-trichloorethaan(79–01–6)0,07   
1,1,2-trichloorethaan(79–00–5)0,4  
trichlooretheen (Tri)(79–01–6)0,1   
     
tetrachloormethaan (Tetra)(56–23–5)0,4   
tetrachlooretheen (Per)(127–18–4)0,002/0,015*  
     
b. overige gechloreerde koolwaterstoffen
chloorbenzenen (som)5(108–90–7), (95–50–1), (541–73–1), (106–46–7), (87–61–6), (120–82–1), (108–70–3), (634–66–2), (634–90–2), (95–94–3), (608–93–5), (188–74–1)0,03/1,5*   
pentachloorbenzeen(608–93–5) 0,30,3
hexachloorbenzeen(188–74–1) 0,0040,02
     
chloorfenolen (som)6(95–57–8), (108–43–0), (106–48–9), (576–24–9), (120–83–2), (583–78–8), (87–65–0), (95–77–2), (591–35–5), (15950–66–0), (933–78–8), (933–75–5), (95–95–4), (88–06–2), (609–19–18), (4901–51–3), (58–90–2), (935–95–5), (87–86–5)0,01/0,03*  
pentachloorfenol(87–86–5) 0,025
     
PCB's (som 7)7(7012–37–5), (35693–99–3), (37680–37–2), (35065–28–2), (35065–27–1), (35065–29–3), (31508–00–6)0,02 0,2
     
PCB 28(7012–37–5) 0,0040,03
PCB 52(35693–99–3) 0,0040,03
PCB 118(31508–00–6) 0,0040,03
PCB 138(35065–28–2) 0,0040,03
PCB 153(35065–27–1) 0,0040,03
PCB 180(35065–29–3) 0,0040,03
     
chlooranilinen (som)8(95–51–2), (108–42–9), (106–47–8)0,005   
EOX9n.v.t.0,3 7,0
     
6. Bestrijdingsmiddelen
a. organochloor-bestrijdingsmiddelen
aldrin/dieldrin/endrin (som)(390–00–2), (60–57–1), (72–20–8)0,005   
aldrin en dieldrin  0,040,04
dieldrin(60–57–1) 0,02  
endrin(72–20–8) 0,040,04
     
chloordaan(57–74–9)0,03/120* μg/kg0,02/0,12* 
DDT/DDE/DDD (som)10(72–54–9), (53–19–0),(784–02–6), (72–54–8), (3424–82–6), (50–29–3)0,010,010,04
     
α-endosulfan(115–29–7)0,01/0,9* μg/kg  
α-endosulfan + -sulfaat  0,010,02
     
HCH (som)11(319–84–6), (319–85–7), (58–89–9), (319–86–8)0,01   
α-HCH1(319–84–6)(319–84–6) 0,02 
ß-HCH(319–85–7)  0,02
y-HCH (lindaan)(58–89–9) 0,0010,02
     
heptachloor + -epoxide(76–44–8), (280044–83–9), (1024–5703) 0,020,02
heptachloor(76–44–8)0,7/0,9* μg/kg  
heptachloorepoxide (som)(280044–83–9), (1024–5703)0,002/0,9* μg/kg   
     
hexachloorbutadiëen(87–68–3) 0,020,02
som organochloorpesticidenn.v.t.   0,1
     
b. overige bestrijdingsmiddelen
organotinverbindingen (som)12n.v.t.1 μg/kg2,5 μg/kg  
atrazin(1912–24–9)0,2/6* μg/kg  
carbaryl(63–25–2)0,03/150* μg/kg  
carbofuran(1563–66–2)0,02/60* μg/kg  
maneb(1247–38–2)2/3000* μg/kg  
     
7. Overige organische stoffen    
cyclohexanon(108–94–1)0,1  
ftalaten (som)n.v.t.0,1   
minerale olie13n.v.t.50/60*10003000
     
pyridine(110–86–1)0,1/0,3*   
tetrahydrofuran(109–99–9)0,1  
tetrahydrothiofeen(110–01–0)0,1/0,15*  

1 Bij sommige stoffen staan twee waarden met een *. De eerste waarde geeft de streefwaarde aan op lange termijn, die bij verbetering van analysemethoden op basis van risico's gehanteerd zou moeten worden. De tweede waarde betreft de streefwaarde waarop nu getoetst moet worden. Deze waarde is gebaseerd op de bepalingsgrens. Bij overschrijding van de bepalingsgrens vindt op dit moment overschrijding van de streefwaarde plaats.

2 Onder xylenen (som) wordt verstaan: som van o-xyleen, m-xyleen en p-xyleen.

3 Onder cresolen (som)wordt verstaan: de som van o-cresol (= o-methylfenol), m-cresol (= m-methylfenol) en p-cresol (p-methylfenol)

4 Onder PAK (som 10) wordt verstaan: de som van antraceen, benzo(a)antraceen, benzo(k)fluorantheen, benzo(a)pyreen, chryseen, fenantreen, fluoranteen, indeno (1,2,3-cd) pyreen, naftaleen en benzo(ghi)peryleen. Voor de streef-, grens-, en toetsingswaarde vervalt de bodemtype correctie voor bodems met een organisch stof gehalte tot 10%.

5 Onder chloorbenzenen wordt verstaan: de som van monochloorbenzeen, dichloorbenzenen (som), trichloorbenzenen (som), tetrachloorbenzenen (som), pentachloorbenzeen en hexachloorbenzeen.

6 Onder chloorfenolen (som) wordt verstaan: de som van monochloorfenolen (som), dichloorfenolen (som), trichloorfenolen (som), tetrachloorfenolen (som) en pentachloorfenol.

7 Onder PCB's (som 7) wordt verstaan: de som van PCB 28, 52, 101, 118, 138, 153 en 180.

8 Onder chlooranilinen (som)wordt verstaan de som van monochlooranilinen (som) en dichlooranilinen (som).

9 De EOX bepaling dient te worden gezien als een trigger voor de eventuele aanwezigheid van gechloreerde verbindingen. Bij overschrijding van de streefwaarde dient verder te worden te worden gezocht naar de aanwezigheid van gechloreerde (en andere halogeen) verbindingen. De eenheid is mg X/kg, waarbij X staat voor de halogenen chloor, broom en jood.

10 Onder DDT/DDD/DDE (som) wordt verstaan: de som van DDT, DDD en DDE.

11 Onder HCH (som) wordt verstaan de som van α-HCH, ß-HCH, δ-HCH, δ-HCH.

12 De streefwaarde geldt voor de totale, gesommeerde concentratie van aangetroffen organotinverbindingen.

13 Minerale olie heeft betrekking op de som van de (al dan niet) vertakte alkanen. Indien er enigerlei vorm van minerale olie verontreiniging wordt aangetoond in grond, dan dient naast het minerale olie-gehalte er ook het gehalte aan aromatische en/of polycyclische aromatische koolwaterstoffen bepaald te worden.

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit heeft als doel het wijzigen van artikel 4 van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen (Stb. 1997, 664) en het wijzigen van de bijlage behorende bij voorgenoemd besluit. Dit besluit bevat regels met betrekking tot het verspreiden van baggerspecie op land. Tevens wordt het Besluit stortverbod afvalstoffen gewijzigd in verband met de nieuwe naam van het servicecentrum, namelijk Service Centrum Grond (voorheen: n.v. Service Centrum Grondreiniging).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

In het beleidsstandpunt «Verwijdering Baggerspecie» (kamerstukken II 1993/94, 23 450, nr. 1) is het beleidsvoornemen opgenomen om de verspreiding van klasse 2 baggerspecie op land na 2000 af te bouwen en de verspreiding van klasse 1 specie af te bouwen na 2010. Dit voornemen werd ingegeven door de lange termijn visie op baggerspecie waarbij de kwaliteit van de specie zou verbeteren tot streefwaarden. Vanuit die gedachte werd ook het beleid met betrekking tot het verspreiden van baggerspecie in de tijd aangescherpt. In het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen is daarom in artikel 4 opgenomen dat het met ingang van 1 januari 2000 verboden is om klasse 2 baggerspecie te verspreiden op land.

De kwaliteitsverbetering van de baggerspecie verloopt minder voorspoedig dan verondersteld. Met name de diffuse bronnen van waterverontreiniging leiden tot een stagnatie in de kwaliteitsverbetering van water en waterbodem. In 1997 is het «Actieprogramma Diffuse bronnen: samenwerken voor schoon water» (Stcrt. 1997, 25) aan de Tweede Kamer aangeboden. Gebleken is echter dat meer tijd nodig is voordat de acties voor de kwaliteitsverbetering van de specie resultaat hebben.

Op de tweede plaats blijkt dat alternatieven voor het verspreiden (kosteneffectief toepassen, verwerken en storten) moeilijk zijn te realiseren. Als na 1 januari 2000 geen klasse 2 baggerspecie op de kant mag worden gezet zou dit tot grote uitvoeringsproblemen bij de onderhoudsbaggerwerkzaamheden kunnen leiden («Evaluatie Beleidsstandpunt Baggerspecie» VROM-uitgave, 1997).

Thans wordt onderzocht of het langer blijven verspreiden van licht verontreinig- de baggerspecie op land kan leiden tot overschrijding van de streefwaarden bodemkwaliteit en of dit gevaar op levert voor het ecosysteem. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) in opdracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Orde- ning en Milieu (VROM) en de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA). Verwacht wordt dat het verspreiden van een deel van klasse 2 onderhoudsspecie waarschijnlijk ook op langere termijn een milieuverantwoorde oplossing is en het duurzaam gebruik van de bodem niet aantast. Het gaat hier om baggerspecie die afbreekbare organische verbindingen bevat. Uit nader onderzoek moet blijken aan welke samenstellingseisen baggerspecie bij verspreiding moet voldoen opdat zowel op korte als op lange termijn schade aan de bodemkwaliteit wordt uitgesloten en duurzaam gebruik van de bodem kan worden veiliggesteld bij het verspreiden van baggerspecie.

In de Stuurgroep Waterbodem is afgesproken om het verspreidingsbeleid voor baggerspecie te gaan herzien. In de Stuurgroep Waterbodem zijn de Ministeries van VROM, van Verkeer en Waterstaat (V&W) en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) vertegenwoordigd evenals het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). In de 4e nota Waterhuishouding is dit overeengekomen (zie bijlage bij de brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat, kamerstukken II 1998/99, nr. 26 041).

Voor de toekomst is meer differentiatie gewenst bij de criteria voor verspreiding van baggerspecie. Nagegaan wordt welk deel van de specie in de toekomst nog wel verantwoord kan worden verspreid en welk deel niet. Bij de ontwikkeling van het nieuwe beleid zal ook worden bezien of de huidige beperking van de verspreiding op land tot een strook van 20 meter naast watergangen nog moet worden gehandhaafd.

De planning is om in 1999 te starten met de formulering van een aangepast verspreidingsbeleid voor de langere termijn. Daarom is voorgesteld om het huidige verbod van het verspreiden van klasse 2 specie, 3 jaar op te schuiven. Het nieuwe beleid treedt op 1 januari 2003 in werking. De periode van drie jaar is gekozen in verband met zorgvuldige besluitvorming in de diverse overlegkaders en de proceduretijd die aan een besluitwijziging ten grondslag ligt.

Naar verwachting zijn er geen financiële consequenties door de wijziging van het besluit. Het bestaande beleid en de bestaande uitvoeringspraktijk worden gecontinueerd.

Artikel I, onderdeel B

In 1996 is het project Evaluatie Hantering Streefwaarden (project HANS) gestart om de consequenties van het gebruik van streefwaarden voor de beoordeling van grond en bodem in kaart te brengen. In dit project waren de Ministeries van VROM, van V&W, en van LNV vertegenwoordigd evenals het RIVM, het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA), het IPO, de VNG en het bedrijfsleven.

In augustus 1998 is het project HANS afgerond met een aantal voorstellen met betrekking tot de hoogte van de streefwaarden, het aantal streefwaarden en de wijze van toetsing aan de streefwaarden. De eindrapportage is besproken in de reguliere overlegkaders en de voorstellen zijn aanvaard (Eindrapportage Evaluatie Hantering Streefwaarden (HANS); VROM-uitgave 1998). Hierin zijn de ministeries van VROM, van V&W en van LNV vertegenwoordigd evenals het RIZA, het RIVM, de STOWA, de VNG, de Unie van Waterschappen en het IPO.

In het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen wordt onderhoudsspecie klasse 0 en 1 gedefinieerd met behulp van de streefwaarde. De voorstellen uit het project HANS hebben daardoor ook invloed op dit besluit en met name op de bijlage. Ook de Regeling klasse indeling baggerspecie (Stcrt. 1997, 245), behorende bij het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen, dient te worden aangepast.

Het betreft de volgende wijzigingen in de bijlage met betrekking tot de streefwaarde:

1. Het aantal stoffen met streefwaarden uit de tabel is in overeenstemming gebracht met het aantal stoffen van de «huidige lijst van interventiewaarden bodemsanering». Deze «huidige lijst van interventiewaarden bodemsanering» is gebaseerd op gegevens van:

– de «Circulaire interventiewaarden bodemsanering» (Stcrt. 1994, 95);

– de «Circulaire interventiewaarden bodemsanering voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen» (Stcrt. 1996, 120);

– de «Circulaire interventiewaarden bodemsanering tweede en derde tranche» (Stcrt. 1997, 169);

– de «Circulaire aanpassing interventiewaarden bodemsanering, (Stcrt. 1998, 127).

Een drietal interventiewaarden (1,1-dichlooretheen; 1,1,2-trichloorethaan en chlooranilinen) is op dit moment nog in voorbereiding. Hierop vooruitlopend is al wel een streefwaarde opgenomen.

Dit betekent dat:

A. voor stoffen waarvoor geen interventiewaarde is, de streefwaarden uit de oorspronkelijke tabel zijn vervallen. Stoffen zoals tin, dichloorbenzenen, chloorpropeen, EOCl en heptaan zijn daardoor uit de tabel vervallen.

B. voor stoffen waarvoor wel een interventiewaarde is, de streefwaarden in de huidige tabel zijn opgenomen. Hierdoor zijn stoffen als antimoon, som 7 PCB's, maneb en catechol in de tabel opgenomen.

C. voor een aantal groepen van stoffen somnormen zijn opgenomen in plaats van normen van individuele stoffen. Het gaat hier om de groepen chloorbenzenen (som), chloorfenolen (som), som 7 PCB's drins (som), HCH (som), organotinverbindingen (som) en cresolen (som).

2. De notitie Milieukwaliteitsdoelstellingen bodem en water (MILBOWA) (kamerstukken II 1991/92, 21 990, nr.1) geeft voor een dertigtal stoffen onder andere maximaal toelaatbare risiconiveaus en streefwaarden voor bodem en water. Daarnaast werden in MILBOWA voor een honderdtal stoffen reeds bestaande waarden bevestigd. Deze waarden zijn aan de hand van het rond 1990 gestarte project Integrale Normstelling (INS) en op grond van wetenschappelijke inzichten bijgesteld. Daarnaast zijn voor circa 120 overige stoffen MTR-waarden en streefwaarden bijgesteld of geformuleerd. Hierbij is aandacht besteed aan doorvergiftiging en afstemming tussen de verschillende compartimenten. Bij de beoordeling van zware metalen is rekening gehouden met de natuurlijke achtergrondconcentraties. Dit heeft geresulteerd in de notitie «Integrale normstelling Stoffen» (VROM uitgave, 1998). Hierdoor kan het voorkomen dat een aantal streefwaarden uit de oorspronkelijke tabel is verlaagd of verhoogd. Het gaat hier onder andere om trichloormethaan, trichlooretheen, heptachloor en chloordaan.

3. In de tabel is rekening gehouden met de bepalingsgrens van de analyse van sommige stoffen. Bij sommige stoffen staan twee waarden met een «*». De eerste waarde geeft de streefwaarde aan op lange termijn, die bij verbetering van analysemethoden op basis van risico's gehanteerd zou moeten worden. De tweede waarde betreft de streefwaarde waarop nu getoetst moet worden. Deze waarde is gebaseerd op de bepalingsgrens. Bij overschrijding van de bepalingsgrens vindt op dit moment overschrijding van de streefwaarde plaats. Het gaat hier onder andere om de stoffen chloorbenzenen (som), chloorfenolen (som), chloordaan, atrazin, minerale olie.

4. In de tabel heeft de waarde voor EOX het karakter van een triggerwaarde gekregen. Overschrijding van de streefwaarde EOX leidt niet automatisch tot de conclusie dat niet voldaan wordt aan de streefwaarde maar leidt tot aanvullend (historisch of analytisch) onderzoek. Hierbij moet worden nagegaan of de overschrijding het gevolg is van verontreinigende stoffen of dat er sprake is van een natuurlijke oorzaak.

Naast bovenstaande wijzigingen zijn ook de volgende zaken nog in de tabel aangepast.

1. In de huidige tabel zijn de casnummers van de betreffende stoffen opgenomen. Op deze wijze kan er geen misverstand zijn welke stof wordt bedoeld.

2. De toetsingswaarde van DDT/DDE/DDD is verhoogd van 20 μg/kg naar 40 μg/kg op voorstel van de ad hoc werkgroep Kritische Toetsingswaarden. In de werkgroep hadden de Ministeries van V&W en van VROM zitting evenals het IPO, verschillende waterschappen en de Unie van Waterschappen. De verhoging van de toetsingswaarde voor DDT's van 20 μg/kg naar 40 μg/kg dient te worden bezien in samenhang met de herziening van de streefwaarden bodemkwaliteit, de algemene wijze van toetsing aan de streefwaarden en de toetsing aan streefwaarden voor DDT's in het bijzonder. Als uitvloeisel van het project Hans waarin op basis van het bestaande gegevensbestand met stofgehalten in relatief onbelaste gebieden voorstellen zijn gedaan voor de herziening van de streefwaarden voor enkele stoffen, is de streefwaarde bodemkwaliteit voor DDT's verhoogd van 2,5 μg/kg naar 10 μg/kg.

Tevens is de bestaande notie dat bij toetsing van bodem/grond aan de streefwaarden voor elke stof aan de streefwaarde zou moeten worden voldaan bijgesteld door de introductie van een toetsingsregel: er mag een overschrijding van de streefwaarde plaatsvinden met ten hoogste een factor 2 voor 3 stoffen (indien 10 tot 20 stoffen zijn getoetst) dan wel voor 4 stoffen (indien meer dan 20 stoffen zijn getoetst). De Regeling klasse indeling onderhoudsspecie zal hiertoe worden aangepast.

Voor onder andere DDT's is gebleken dat het gegevensbestand met stofgehalten in relatief onbelaste gebieden nog incompleet is. Om een compleet bestand op te bouwen wordt in de komende jaren onderzoek gedaan. Om nu tegemoet te komen aan de onzekerheden over de achter- grondgehalten van DDT's zal in bovengenoemde toetsingsregel de correctiefactor voor DDT's tijdelijk op 3 (in plaats van op 2) worden gesteld.

Dit laatste heeft tot gevolg dat bodem of grond of baggerspecie waarin uitsluitend DDT's als verontreinigende component aanwezig zijn nog als schoon wordt aangemerkt bij een gehalte van maximaal 30 μg/kg (streefwaarde van 10 μg/kg x toetsingsfactor 3).

Het is derhalve logisch dat de toetsingswaarde die bepaalt of licht verontreinigde onderhoudsbaggerspecie nog op de aan de watergang grenzende landbodem mag worden verspreid boven deze 30 μg/kg ligt.

In afwachting van de uitkomst van het uitgebreide onderzoek naar de achtergrondgehalten van DDT's in relatief onbelaste gebieden wordt een toetsingswaarde voor baggerspecie van 40 μg/kg acceptabel geacht. Na afronding van genoemd onderzoek zal worden nagegaan of bijstelling van deze waarde in de rede ligt.

Dit voorstel is aanvaard in de Stuurgroep Waterbodems waarin de Ministeries van VROM, van V&W en van LNV zitting hebben evenals de Unie van Waterschappen, het IPO en de VNG.

3. In de oorspronkelijke tabel zijn voor 2 stoffen de betreffende waarden naar rechts verschoven. Het gaat hierom «α-endosulfan + -sulfaat» en «EOX». «α-endosulfan + -sulfaat» heeft een grens- en toetsingswaarde en geen streefwaarde. «EOX» heeft een toetsingswaarde en geen grenswaarde. Dit is in de tabel aangepast.

4. In de 4e Nota Waterhuishouding (zie de bijlage bij brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat, kamerstukken II 1998/99, nr 26 041) zijn de grenswaarden voor een aantal polaire en vluchtige verbindingen geschrapt. Deze stoffen worden nauwelijks aangetroffen en zijn zelden klassebepalend. Dit is in de tabel overgenomen. Hierdoor vervalt een aantal stoffen uit de tabel zoals trichloorbenzenen, dichloorfenolen, diazinon en azinfos-methyl.

Artikel II

Dit betreft de naamswijziging van (voorheen) de n.v. Service Centrum Grondreiniging.

Notificatie

Het voorstel is op 18 maart 1999 (99/0132/NL) ingevolge artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217), voorgelegd aan de Europese Commissie.

De standstill periode is geëindigd op 23 juni 1999. Er zijn geen reacties binnengekomen.

Voor zover het besluit kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 30 van het EG-Verdrag bevat, worden deze maatregelen naar het oordeel van de regering gerechtvaardigd met het oog op de bescherming van het milieu. Het besluit heeft tot doel de doelmatige verwijdering van afvalstoffen. De belemmeringen die producenten van dit besluit zullen ondervinden zijn zeer gering. In het licht van de eerdergenoemde doelstelling zijn die belemmeringen proportioneel te noemen, met name ook omdat het doel niet met minder ingrijpende maatregelen kan worden bereikt. Aangezien hierbij geen enkel onderscheid wordt gemaakt tussen producten van Nederlandse makelij en geïmporteerde producten, moet geconcludeerd worden dat het besluit geen discriminatoire werking heeft.

Voorpublicatie

Het ontwerpbesluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 16 maart 1999, nr. 52. Naar aanleiding van de publicatie zijn geen reacties ontvangen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XNoot
1

Stb. 1997, 664.

XNoot
2

Stb. 1997, 665. Laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 juni 1998, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer met betrekking tot het gebruik van afvalstoffen in werken ten behoeve van aanpassing aan het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming en wijziging van het Besluit stortverbod afvalstoffen (Stb. 406).

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 november 1999, nr. 216.

Naar boven