Besluit van 23 september 1999 tot wijziging van het Besluit taken vrijwillige ambtenaren van politie, het Besluit rangen politie, en het Besluit rechtspositie vrijwillige politie in verband met het uitoefenen van taken door de vrijwillige politie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Onze Minister van Justitie van 21 juli 1999, nr. EA99/U76357, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid, en de directie Wetgeving;

Gelet op de artikelen 5, eerste lid, 50, eerste lid, en 51 van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 26 augustus 1999, nr. W03.99.0373/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Onze Minister van Justitie van 16 september 1999, nr. EA99/82378, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid, en de directie Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT TAKEN VRIJWILLIGE AMBTENAREN VAN POLITIE

Het Besluit taken vrijwillige ambtenaren van politie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid.

2. Na het eerste lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De vrijwillige ambtenaar kan tevens, met instemming van het bevoegd gezag, worden ingezet bij specialistische werkzaamheden die niet behoren tot de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, voor zover hij beschikt over de daarvoor vereiste opleiding en ervaring. Tot specialistische werkzaamheden wordt in ieder geval gerekend assistentie bij opsporingsonderzoeken naar andere misdrijven dan die bedoeld in het het eerste lid, onder b.

B

Artikel 2 komt als volgt te luiden:

Artikel 2

Onverminderd artikel 1, kan de vrijwillige ambtenaar, na instemming van de korpsbeheerder, zelfstandig dan wel in voorkomende gevallen onder begeleiding van een medewerker basispolitiezorg, de werkzaamheden uitoefenen die verband houden met de volledige politietaak, voor zover hij beschikt over de daarvoor vereiste opleiding en ervaring.

ARTIKEL II. WIJZIGING BESLUIT RANGEN POLITIE

Het Besluit rangen politie2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, aanhef, vervallen de woorden «en c».

B

Na artikel 2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. Onverminderd artikel 45 van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, gelden voor de ambtenaren, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993 de rangen, genoemd in artikel 1, eerste lid.

  • 2. Aan de volgende functies onderscheidenlijk werkzaamheden is verbonden de rang van:

    a. adspirant voor degene die is aangesteld op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie;

    b. surveillant van politie voor degene die is belast met werkzaamheden, bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van het Besluit taken vrijwillige ambtenaren van politie;

    c. agent voor degene die is belast met de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2 van het Besluit taken vrijwillige ambtenaren van politie.

  • 3. Indien een ambtenaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993, ingevolge artikel 1, tweede lid, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Politiewet 1993 van rechtswege is overgegaan naar een politieregio dan wel naar het Korps landelijke politiediensten, en de hem opgedragen werkzaamheden feitelijk overeenkomen met de werkzaamheden verbonden aan een functie waaraan voor een ambtenaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993 een hogere rang is toegekend dan de rang van agent, kan aanstelling plaatsvinden in de daaraan verbonden rang mits betrokkene de daarmee overeenkomende rang reeds bekleedde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 1993.

ARTIKEL III. WIJZIGING BESLUIT RECHTSPOSITIE VRIJWILLIGE POLITIE

Het Besluit rechtspositie vrijwillige politie3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 8 wordt vóór de punt een zinsnede toegevoegd, luidende : met dien verstande dat de vrijwillige ambtenaren ten minste gemiddeld vier uur per maand besteden aan oefening en scholing.

B

Artikel 19 komt als volgt te luiden:

Artikel 19

  • 1. De vrijwillige ambtenaar doet aan het bevoegd gezag, op een door dit gezag te bepalen wijze, opgave van alle werkzaamheden die hij verricht of voornemens is te verrichten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

  • 2. Het bevoegd gezag voert een registratie op basis van de ingevolge het eerste lid gedane opgaven.

  • 3. Het is de ambtenaar verboden werkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of een goede functionering van de dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

  • 4. Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen omtrent het verbod, bedoeld in het derde lid.

C

Na artikel 19 wordt een nieuw artikel 19a toegevoegd , dat als volgt luidt:

Artikel 19a

Het is de vrijwillige ambtenaar verboden, anders dan met goedvinden van het bevoegd gezag, geld, geschenken, diensten of kortingen aan te nemen of te bedingen in verband met zijn ambtelijke hoedanigheid.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 september 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Uitgegeven de zevende oktober 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De onderhavige wijziging van het Besluit taken vrijwillige ambtenaren van politie, het Besluit rangen politie, en het Besluit rechtspositie vrijwillige politie vloeit voort uit de brief van 13 januari 1998, waarbij de toenmalige Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie hun beleidsvoornemens ten aanzien van de vrijwillige politie aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben uiteengezet (kamerstukken II 1997/98, 25 616, nr. 10). Op de uitgangspunten van deze brief is door de Tweede Kamer tijdens een algemeen overleg op 6 april 1998 instemmend gereageerd. Ook de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers (LOPV) heeft naar aanleiding van de bedoelde brief in beginsel positief gereageerd.

Het onderhavige besluit voorziet met name in de aanpassing van het Besluit taken vrijwillige ambtenaren van politie (verder: het takenbesluit) die in de conclusies van de genoemde brief (blz. 10) reeds als volgt werd aangekondigd: «Het Takenbesluit zal worden aangepast, waarbij de mogelijkheid van inzet voor een of meer specifieke taken in artikel 2 van het takenbesluit wordt verduidelijkt. In een nieuw artikel zal worden voorzien in de mogelijkheid dat in uitzonderingsgevallen de vrijwilliger op het niveau van agent wordt ingezet.»

Het uitgangspunt dat de vrijwillige ambtenaar van politie taken uitvoert onder de directe verantwoordelijkheid van een ander, vindt zijn grondslag in het ondersteunende karakter van de taken van de vrijwillige ambtenaar van politie. Het gaat om taken die worden verricht in aanvulling op en ter ondersteuning van de reguliere vervulling van de politietaak. De verantwoordelijkheid moet dan ook worden vormgegeven vanuit de gedachte dat degene die verantwoordelijk is voor de vervulling van de politietaak, mede verantwoordelijkheid draagt voor de taken die de vrijwilliger als ondersteuning in dat kader verricht. Deze verantwoordelijkheid zal op verschillende wijzen worden vormgegeven. Hierbij zijn allereerst de dagelijkse leiding en het toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden van belang. Bij de inzet van een vrijwillige ambtenaar van politie zal steeds duidelijk moeten zijn onder wiens verantwoordelijkheid de taken worden verricht, en op welke wijze het toezicht is georganiseerd. De wijze waarop een en ander wordt vormgegeven, zal afhankelijk zijn van de concrete taak waarvoor de vrijwilliger wordt ingezet. Zo zal bij taken die naar hun aard in zekere mate van zelfstandigheid worden uitgeoefend, de verantwoordelijkheid tot uitdrukking kunnen worden gebracht door het geven van duidelijke instructies en het voorzien in toezicht door middel van regelmatige controle op de goede uitvoering van de taak.

Het uitgangspunt is dat de vrijwillige politie op een breed terrein ondersteunende taken kan verrichten. Belangrijk aspect hierbij is dat gebruik moet kunnen worden gemaakt van de specifieke deskundigheid van vrijwilligers. De vraag is evenwel hoe de mogelijkheid van een bredere inzet kan worden vormgegeven. Hierbij is het uitgangspunt dat de genoten opleiding bepalend moet zijn voor de taken waarbij de vrijwilliger kan worden ingezet. Voor alle vrijwillige ambtenaren van politie geldt dat de basisopleiding voor vrijwillig ambtenaar van politie met goed gevolg moet zijn afgerond. Als deze opleiding is afgerond, kan de vrijwilliger worden ingezet op het niveau van surveillant voor een beperkt aantal taken zoals in artikel 1 van het takenbesluit is aangegeven.

2. Commentaren

Het ontwerp-besluit is voor commentaar voorgelegd aan het Korpsbeheerdersberaad, de Raad van Hoofdcommissarissen, het Hoofdofficierenberaad, de LOPV, en de Centrale commissie voor georganiseerd overleg in politieambtenarenzaken (CGOP).

De eerste drie genoemde beraden hebben hun standpunt gezamenlijk aan de eerste ondergetekende bekendgemaakt. De drie beraden merken op dat de wijzigingen in algemene zin erkenning ontmoeten.

Ten aanzien van de wijzigingen van het Besluit taken vrijwillige ambtenaren van politie wijzen ze in het bijzonder op het gevaar van concurrentievervalsing, indien de vrijwillige ambtenaar wordt ingezet bij specialistische werkzaamheden. Voorkomen zou moeten worden dat de vrijwillige ambtenaar wordt ingezet voor werkzaamheden op het gebied van zijn hoofdberoep.

Het is aan de korpsbeheerder overgelaten de beslissingen te nemen over de daadwerkelijke inzet van vrijwillige ambtenaren van politie. Indien het naar zijn oordeel wenselijk of noodzakelijk is dat een vrijwillige ambtenaar specialistische werkzaamheden verricht waarvoor die ambtenaar de benodigde kennis en ervaring heeft, kan hij daartoe beslissen. Het is denkbaar dat de korpsbeheerder daarbij mede in overweging neemt de ervaring die betrokkene meebrengt uit zijn (hoofd)beroep. De ondergetekenden achten het in dit licht bezien niet nodig hiervoor een expliciete bepaling in het besluit op te nemen.

Ten aanzien van de zelfstandige taakuitoefening door de vrijwillige ambtenaar van politie merken de drie beraden op zich te kunnen vinden in de voorgestelde tekst van artikel 2 van het takenbesluit, en de daarbij behorende toelichting.

De koppeling tussen de uit te voeren werkzaamheden c.q. functies en de daaraan verbonden rang, kan op instemming van de drie beraden rekenen.

Evenzeer merken zij op een gemiddelde van vier uur scholing per maand voor vrijwillige ambtenaren van politie, zoals opgenomen in artikel 8 van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, reëel te achten.

Ook de LOPV onderschrijft de wijzigingen van de drie besluiten. Naar de beleving van de LOPV sluiten zij goed aan bij de uitgangspunten van beleid zoals door de regering vastgesteld en onder meer tot uitdrukking gebracht in het Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002 (kamerstukken II 1998/99, 26 345, nr. 1), en door de Tweede Kamer der Staten-Generaal onderschreven. Met de LOPV zijn de ondergetekenden van mening dat de aanwezige mogelijkheden om vrijwillige politieambtenaren in te zetten, optimaal dienen te worden benut, zonder dat daarbij wordt getornd aan de bedoelde uitgangspunten.

De LOPV merkt op dat als gevolg van het ontbreken van voldoende arbeidspotentieel voor de politie, ook met betrekking tot begeleiding, opleiding en training, in toenemende mate een beroep wordt gedaan op zeer ervaren vrijwilligers die op grond van de situatie van vóór de reorganisatie zijn doorgestroomd naar rangen boven het niveau van agent. Indien de opgedragen werkzaamheden een hogere rang rechtvaardigen en ook opleiding en ervaring daartoe aanleiding geven, zou naar de mening van de LOPV de mogelijkheid voor de korpsbeheerder moeten bestaan om een hogere rang dan agent van politie toe te kennen. Zulks zou ook bijdragen aan de motivatie.

Deze suggestie van de LOPV heeft niet geleid tot aanpassing van artikel 2a van het Besluit rangen politie. In overeenstemming met hetgeen daaromtrent is gesteld c.q. aangekondigd in de eerdergenoemde brief van 13 januari 1998, kan de vrijwillige ambtenaar van politie worden ingezet voor werkzaamheden waaraan ten hoogste de rang van agent is gekoppeld. Ten aanzien van de voormalige reservisten bevat artikel 2a, derde lid, hierop een uitzondering.

Over het onderhavige besluit is overeenstemming bereikt met de Commissie voor georganiseerd overleg in politieambtenarenzaken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I. Wijziging Besluit taken vrijwillige ambtenaren van politie

Onderdeel A (artikel 1)

In het algemeen deel van deze toelichting is reeds ingegaan op de wenselijkheid om een individuele vrijwilliger voor één of meer andere, meer gespecialiseerde taken in te zetten. Als het hierbij gaat om taken die niet tot de executieve politietaak worden gerekend, ligt het voor de hand dat de korpsbeheerder over inzet en daarvoor benodigde opleiding kan beslissen.

Voor het geval de korpsbeheerder het wenselijk acht de vrijwilliger voor één of meer specifieke taken in te zetten die wel tot de executieve politietaak kunnen worden gerekend, bood de vorige redactie van artikel 1 in combinatie met artikel 2 van het takenbesluit reeds de mogelijkheid de vrijwilliger in te zetten bij andere taken dan die in artikel 1 van het takenbesluit zijn aangegeven, voor zover het althans opsporingstaken betrof. Op basis van het nieuwe tweede lid van artikel 1 kan de vrijwilliger ook worden ingezet bij specialistische taken die tot een ander onderdeel van de politietaak worden gerekend. Te denken valt bij voorbeeld aan het kunnen bedienen van radarapparatuur tijdens verkeerscontroles, of het verlenen van assistentie bij opsporingsonderzoeken. Deze laatste bevoegdheid was voorheen opgenomen in artikel 2.

Ook verduidelijkt het nieuwe tweede lid van artikel 1 dat «het bevoegd gezag» dat reeds volgens de oude redactie met de specialistische inzet moest instemmen, betrekking heeft op het bevoegd gezag in de zin van het Besluit algemene rechtspositie politie, dat wil zeggen de korpsbeheerder.

Ook in de nieuwe redactie blijft de eis gelden dat de vrijwilliger over voldoende opleiding en ervaring voor de desbetreffende taak beschikt, terwijl het tevens de bedoeling is dat deze uitbreiding per individuele vrijwilliger wordt bezien. Uitgangspunt blijft immers de inzet op het niveau van surveillant als omschreven in het eerste lid van artikel 1 van het takenbesluit.

Voorts kunnen krachtens artikel 12 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen ten aanzien van taakuitbreiding aanvullende bekwaamheidseisen worden gesteld wat betreft inzet, opleiding en training, zodat op deze aspecten zo veel mogelijk het patroon bij de reguliere politie wordt gevolgd. Niet alleen wordt hiermee het belang van het voorkomen van ongelijkheid tussen de korpsen gediend, ook wordt een minimumniveau gewaarborgd van opleiding en ervaring van de politieambtenaar voor de door hem of haar te verrichten taak.

Onderdeel B (artikel 2)

Dit artikel maakt het mogelijk dat een vrijwilliger op het niveau van agent functioneert. De vrijwilliger moet in dat geval vanzelfsprekend voldoen aan alle opleidings- en ervaringseisen die aan een agent – waaraan voor de beroepsfunctionaris (in termen van functiewaardering: «politiemedewerker») schaal 6 is verbonden – worden gesteld. Het is, zeker ook gelet op de bij de rang van agent behorende bewapening en bijbehorende opleidings- en vaardigheidseisen, allereerst de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder om te beoordelen in hoeverre de vrijwilliger op het niveau van agent wordt ingezet. Een inzet als agent in plaats van als surveillant, die in principe een bevordering betekent, is eerst mogelijk nadat de korpsbeheerder daarmee heeft ingestemd. De vrijwilliger die als agent mag functioneren, voert vrijwel de volledige politietaak uit, met dien verstande dat complexere zaken aan medewerkers basispolitiezorg worden overgedragen of onder hun begeleiding worden behandeld.

Het zal ten slotte duidelijk zijn dat, gelet op het uitgangspunt van het ondersteunende karakter van de vrijwilligersinzet, het inzetten van de vrijwilliger op het niveau van agent niet als regel kan worden beschouwd.

Het door het onderhavige besluit ingevoegde artikel 2a van het Besluit rangen politie geeft aan dat geen hogere rang dan agent kan worden toegekend aan de vrijwillige politieambtenaar, behoudens de in het derde lid van dat artikel bedoelde oud-reservisten.

Artikel II. Wijziging Besluit rangen politie

Op grond van artikel 2 van het Besluit rangen politie zijn rangen verbonden aan de functies die zijn beschreven en gewaardeerd op grond van het Besluit bezoldiging politie. Een rang kan derhalve slechts worden verleend aan de ambtenaar die een functie bekleedt waarvoor hij bezoldiging geniet op grond van het Besluit bezoldiging politie. Deze systematiek heeft tot gevolg dat geen rangen kunnen worden verleend aan de vrijwillige politieambtenaren, aangezien deze geen bezoldiging op grond van het Besluit bezoldiging ontvangen.

De vrijwillige politieambtenaren zijn belast met de uitoefening van de politietaak. Als zodanig maken zij deel uit van de politie en dienen zij een herkenbare plaats in te nemen in de reguliere structuur. In verband hiermee is het wenselijk dat aan hen rangen worden toegekend. Voor de vrijwilligers worden de rangen, die niet kunnen worden gerelateerd aan bezoldiging, gekoppeld aan de werkzaamheden waarvoor zij op grond van het takenbesluit worden ingezet. Het ingevoegde artikel 2a bevat de rangen van de vrijwillige politie.

Het ondersteunende karakter van de door de vrijwillige ambtenaren van politie te verrichten werkzaamheden en de in de praktijk begrensde kwantitatieve inzet betekenen dat de vrijwillige ambtenaar van politie in beginsel wordt ingezet op het niveau van surveillant van politie. Daar is dan ook de desbetreffende rang aan gekoppeld.

De korpsbeheerder beziet per individuele vrijwilliger of de vrijwilliger op het niveau van agent kan worden ingezet (zie artikel 2 van het takenbesluit zoals door het onderhavige besluit geherformuleerd). Daarbij zullen de opleiding en de ervaring, de feitelijke inzet, de opgedragen taken en de gebleken geschiktheid bepalend moeten zijn. Indien hiervan sprake is, vervult betrokkene, op grond van artikel 2a, tweede lid, onderdeel c, van het Besluit rangen politie, de rang van agent.

Naast de bijzondere gevallen op grond waarvan de vrijwilliger op het niveau van agent kan worden ingezet en de rang van agent heeft, is in het derde lid van artikel 2a nog een voorziening getroffen.

Ten tijde van de inwerkingtreding van de Politiewet 1993 vervulden reservisten bij het Korps Rijkspolitie en de gemeentepolitie op basis van het Rechtstoestandregeling reservepolitie hogere rangen dan die van agent. Mits werd voldaan aan het in artikel 1, tweede lid, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Politiewet 1993 bepaalde, ging betrokkene van rechtswege over naar de desbetreffende politieregio dan wel naar het Korps landelijke politiediensten, zonder dat daaraan een benoeming ten grondslag lag. Artikel 2a, derde lid, strekt ertoe dat de desbetreffende korpsbeheerder betrokkene alsnog kan benoemen in de rang die deze had ten tijde van de overgang van de reservepolitie naar de vrijwillige politie.

Artikel III. Wijziging Besluit rechtspositie vrijwillige politie

Onderdeel A (artikel 8)

In de eerder genoemde brief van 13 januari 1998 van de toenmalige Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken over de vrijwillige politie (kamerstukken II 1997/98, 25 616, nr. 10) wordt ingegaan op het belang van een minimum aantal uren oefeninzet, bedoeld om de geoefendheid van de vrijwillige politieambtenaar te waarborgen. In artikel 8 van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie (BRVP) is dit minimum aantal uren nu gesteld op gemiddeld vier per maand. Dit aantal uren is bedoeld voor zowel oefening als scholing. De scholing is met name bedoeld voor de noodzakelijke theoretische informatieverstrekking, bij voorbeeld bij wijzigingen in de regelgeving.

Er is gekozen voor een gemiddeld aantal uren per maand, zodat de scholing en oefening over een aantal dagen gedurende het jaar kunnen worden verspreid. Gezien de gemiddelde inzet van 200 tot 300 uur op jaarbasis, is een minimum aantal van gemiddeld vier uur per maand over het algemeen voldoende adequaat. Indien dit aantal uren ontoereikend is, kan het bevoegd gezag incidenteel of structureel een hoger aantal uren vaststellen.

Er worden geen nadere regels gesteld ten aanzien van de inhoud van de scholing en oefening. Het is aan het bevoegd gezag om hieraan nadere invulling te geven.

Onderdeel B (artikel 19)

Integriteit is een belangrijk onderwerp binnen de politieorganisatie, gelet op de ingrijpende aard van de taken en bevoegdheden van politieambtenaren. Door het verrichten van nevenwerkzaamheden kan de integriteit in het geding komen. Dat geldt ook voor vrijwillige politieambtenaren. Daarom is in het BRVP de regeling van artikel 66 van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP) ten aanzien van het melden en registreren van nevenwerkzaamheden overgenomen, met dien verstande dat bij de vrijwillige politie niet van nevenwerkzaamheden kan worden gesproken. De vrijwillige ambtenaar heeft over het algemeen immers veelal – elders – een hoofdbetrekking. Dit is een omgekeerde situatie ten opzichte van het vraagstuk van nevenfuncties van regulier politiepersoneel. Daarom wordt in het gewijzigde artikel 19 gerefereerd aan alle werkzaamheden in plaats van nevenwerkzaamheden.

Met de wijziging van artikel 19 van het BRVP wordt tevens voldaan aan de opdracht die artikel 125, eerste lid, aanhef, onderdelen j en k, van de Ambtenarenwet geeft. Die opdracht luidt dat voorschriften moeten worden gesteld betreffende:

a. de melding en de registratie van werkzaamheden die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken;

b. het verbieden van werkzaamheden waardoor de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

Gezien de Ambtenarenwet is de meldingsplicht van werkzaamheden – en dus ook de registratie – niet onbeperkt. Zij ziet slechts op die werkzaamheden die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken. Ook de verbodsbepaling heeft een beperkte reikwijdte.

Uitsluitend indien de vrijwilliger niet-gemelde werkzaamheden uitvoert die nadelig (kunnen) zijn voor de (openbare) dienst voor zover deze in verband staan met zijn persoonlijke functievervulling, dan kan dat een grond zijn om disciplinaire maatregelen te treffen. Daarbij kan zowel de aard als de omvang van de werkzaamheden worden afgewogen.

Indien uit de melding blijkt dat de werkzaamheden de (openbare) dienst (kunnen) schaden voor zover deze in verband staan met de persoonlijke functievervulling, dan ligt het in de rede dat bij het (blijven) verrichten van deze werkzaamheden de aanstelling als vrijwillige ambtenaar wordt beëindigd. De vrijwillige ambtenaar kan hiertoe zelf het initiatief nemen op grond van artikel 36 van het BRVP. Het is ook mogelijk dat het bevoegd gezag ontslag verleent op grond van artikel 40, eerste lid onderdeel f, van het BRVP.

Omdat de wijziging van artikel 19 van het BRVP grotendeels overeenkomt met het recent gewijzigde artikel 66 van het BARP, wordt voor een uitgebreide toelichting verwezen naar de nota van toelichting bij het Besluit van 14 februari 1998 (Stb. 121), houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie in verband met nevenwerkzaamheden.

Onderdeel C (artikel 19a)

Het nieuwe artikel 19a van het BRVP sluit inhoudelijk grotendeels aan op het oude artikel 19. Bij overtreding van de in dit artikel genoemde verbodsbepalingen kunnen disciplinaire maatregelen worden getroffen.

Artikel IV. Inwerkingtreding

Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Politiewet 1993 treedt (een wijziging van) het Besluit taken vrijwillige ambtenaren van politie niet eerder in werking dan drie maanden na de publicatie in het Staatsblad. Van de plaatsing dient onverwijld mededeling te worden gedaan aan de Staten-Generaal.

Gelet op de samenhang van de wijzigingen in de drie besluiten met betrekking tot de vrijwillige politie, wordt de inwerkingtreding voor het gehele onderhavige besluit vastgesteld bij koninklijk besluit.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper


XNoot
1

Stb. 1994, 341.

XNoot
2

Stb. 1994, 792, gewijzigd bij besluit van 7 november 1997, Stb. 538.

XNoot
3

Stb. 1995, 236, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 maart 1999, Stb. 142.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven