Wet van 16 september 1999 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs opdat op grond van die wet bekostigde instellingen en andere instellingen die een niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleiding educatie verzorgen, het recht kunnen verkrijgen aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van die opleiding een wettelijk geregeld diploma of certificaat te verbinden (erkenning diploma's niet uit rijksbijdrage gefinancierde educatie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is dat op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs bekostigde instellingen en andere instellingen die een niet uit de rijksbijdrage bekostigde opleiding educatie verzorgen, het recht kunnen verkrijgen om aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van die opleiding een wettelijk geregeld diploma of certificaat te verbinden;

dat in verband daarmee wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs wenselijk is;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet educatie en beroepsonderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

In onderdeel w, ten derde, wordt «als bedoeld in artikel 1.4.1» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 1.4.1 dan wel 1.4a.1.

B

In artikel 1.1.2 wordt na onderdeel f een onderdeel f1 ingevoegd, luidende:

f1. de instellingen, bedoeld in artikel 1.4a.1, voor zover zij een opleiding educatie verzorgen waaraan een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.6 is verbonden,.

C

Na artikel 1.4.1 wordt ingevoegd:

TITEL 4A. ANDERE INSTELLINGEN DIE EEN OPLEIDING EDUCATIE VERZORGEN

Artikel 1.4a.1. Andere instellingen die een opleiding educatie verzorgen
  • 1. Onze Minister besluit op aanvraag van het bevoegd gezag van een in het tweede lid bedoelde instelling, dat aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van een opleiding educatie, verzorgd door die instelling, een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.6 is verbonden, indien die instelling in acht neemt hetgeen bij of krachtens deze wet voor die opleiding is bepaald ten aanzien van de kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 1.3.6, en ten aanzien van het onderwijs, bedoeld in hoofdstuk 7, met uitzondering van artikel 7.1.1, titel 2, titel 4 voor zover het betreft de artikelen 7.4.3, 7.4.4, 7.4.7 en paragraaf 3, en titel 6, en eveneens in acht neemt hetgeen is bepaald in artikel 8.1.1, zesde lid, eerste volzin.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan voor een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1, dan wel voor een andere instelling dan bedoeld in artikel 1.3.1.

  • 3. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid heeft betrekking op een opleiding educatie waarvoor de instelling geen bedrag als bedoeld in artikel 2.3.3 van de gemeente ontvangt.

  • 4. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid heeft uitsluitend betrekking op opleidingen educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, alsmede op andere in dat lid bedoelde opleidingen, voor zover daarvoor bij ministeriële regeling eindtermen zijn vastgesteld.

  • 5. Onze Minister besluit binnen drie maanden na ontvangst van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Indien de beschikking niet binnen drie maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Een begunstigende beschikking is voor het eerst van kracht ten aanzien van een opleiding educatie die aanvangt nadat die beschikking is bekend gemaakt.

  • 6. Het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag verstrekt Onze Minister jaarlijks voor 15 oktober een opgave van de opleidingen educatie, bedoeld in het eerste lid, die de instelling verzorgt in het lopende studiejaar, alsmede van de opleidingen educatie die de instelling heeft verzorgd in het daaraan voorafgaande studiejaar. De opgave bevat per opleiding educatie met betrekking tot het lopende studiejaar het aantal deelnemers op de peildatum 1 oktober, en met betrekking tot het daaraan voorafgaande studiejaar het aantal verstrekte diploma's en certificaten, bedoeld in artikel 7.4.6.

  • 7. Voor zover ten aanzien van een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1, die een opleiding educatie verzorgt, toepassing is gegeven aan het eerste lid, wordt die instelling voor de toepassing van deze wet wat deze opleiding betreft, aangemerkt als een andere instelling dan bedoeld in artikel 1.3.1.

D

In artikel 3.1.1, eerste lid, wordt «1.4.1», vervangen door: 1.4.1, 1.4a.1.

E

In artikel 5.4, eerste lid, wordt na «de instellingen» ingevoegd: , bedoeld in de artikelen 1.3.1, 1.4.1 en 1.4a.1,.

F

Na artikel 6.5.3 wordt ingevoegd:

HOOFDSTUK 6A. HET ONDERWIJSAANBOD EDUCATIE

TITEL 1. DE EDUCATIE, VERZORGD DOOR INSTELLINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1.4A.1
Artikel 6a.1.1. Registratie van andere instellingen, bedoeld in artikel 1.4a.1
  • 1. Onze Minister maakt jaarlijks voor de aanvang van het studiejaar bekend welke instellingen, bedoeld in artikel 1.4a.1, eerste lid, voor welke opleidingen rechten hebben als bedoeld in dat lid. Deze bekendmaking vermeldt:

    a. de naam van de instelling en van de opleiding die de instelling verzorgt,

    b. in voorkomende gevallen, een waarschuwing als bedoeld in artikel 6a.1.3, en

    c. in voorkomende gevallen, de bepaling dat de registratie zal worden beëindigd, alsmede het tijdstip waarop.

  • 2. Als peildatum voor de gegevens, bedoeld in het eerste lid, hanteert Onze Minister 1 juni voorafgaand aan de bekendmaking, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6a.1.2. Beëindiging diploma-erkenning ten aanzien van opleidingen educatie, verzorgd door instellingen als bedoeld in artikel 1.4a.1
  • 1. Onze Minister kan ten aanzien van een opleiding educatie, verzorgd door een instelling als bedoeld in artikel 1.4a.1, het recht, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, ontnemen indien:

    a. gebleken is dat de kwaliteit van een of meer examens of een of meer onderdelen van een examen van die opleiding onvoldoende is geweest, of

    b. niet of niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1.4a.1, eerste lid, of aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 1.4a.1, zesde lid.

  • 2. Een beschikking op grond van het eerste lid houdt in dat aan de examens of onderdelen daarvan geen diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.6 is verbonden.

Artikel 6a.1.3. Waarschuwing
  • 1. Voordat Onze Minister een beschikking neemt op grond van artikel 6a.1.2, eerste lid, onder a, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing op grond van zijn bevindingen ten aanzien van de kwaliteit van een of meer examens of een of meer onderdelen van een examen van die opleiding. Onze Minister geeft eerst toepassing aan artikel 6a.1.2, eerste lid, onder a, nadat

    a. na de waarschuwing ten minste een jaar is verstreken, en

    b. Onze Minister aan de hand van een hernieuwd onderzoek tot het oordeel is gekomen dat niet of niet in voldoende mate gevolg is gegeven aan de waarschuwing.

  • 2. Voordat Onze Minister een beschikking neemt op grond van artikel 6a.1.2, eerste lid, onder b, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing, onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven en desgewenst overleg met hem dienaangaande plaats kan vinden. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven bedraagt ten minste drie maanden.

Artikel 6a.1.4. Beëindiging van rechtswege van diploma-erkenning ten aanzien van instellingen, bedoeld in artikel 1.4a.1

Indien het bevoegd gezag van een instelling als bedoeld in artikel 1.4a.1, langer dan een studiejaar een opleiding educatie niet heeft verzorgd, vervalt van rechtswege het recht om voor de desbetreffende opleiding een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 1.4a.1, eerste lid, uit te reiken.

G

Artikel 12.2.11 vervalt.

H

In artikel 12.3.48 vervalt het vierde lid.

ARTIKEL II

In artikel 1.4a.1, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt «artikel 7.3.1, eerste lid, onder a» vervangen door: artikel 7.3.1, eerste lid, onder a en c.

ARTIKEL III

De aanwijzing van een school voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs op grond van artikel 12.2.11 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals luidend op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, dan wel op grond van artikel 12.3.48, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, wordt gewijzigd met dien verstande dat de aanwijzing wordt omgezet in het recht van de desbetreffende instelling om aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van een opleiding voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs een diploma of certificaat te verbinden op grond van artikel 1.4a.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

ARTIKEL IV

Artikel 56a van de Wet op het voortgezet onderwijs2 vervalt.

ARTIKEL V

De Wet tegemoetkoming studiekosten3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel d, onder 2°, vervalt «dan wel artikel 56a».

2. In het eerste lid, onderdeel f, vervalt aan het slot «dan wel».

3. Onder verlettering van onderdeel g in onderdeel h wordt een nieuw onderdeel g ingevoegd, luidende:

g. voor het volgen van onderwijs aan een instelling als bedoeld in artikel 1.4a.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a, van die wet, dan wel.

4. In het tweede lid wordt «Aangaande het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, de onderdelen d tot en met g» vervangen door: Aangaande het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, de onderdelen d tot en met h.

B

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 9, eerste lid, onderdelen c, d, onder 1°, f en g» vervangen door: artikel 9, eerste lid, onderdelen c, d, onder 1°, f en h.

2. In het zesde lid wordt «artikel 9, eerste lid, onderdelen d, onder 2° en onder 3°, en e» vervangen door: artikel 9, eerste lid, onderdelen d, onder 2° en onder 3°, e en g.

C

Artikel 22, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen c tot en met e in de onderdelen d tot en met f wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:

c. aan een instelling als bedoeld in artikel 1.4a.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, van die wet,.

2. In onderdeel d vervalt «dan wel artikel 56a».

D

Artikel 46, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c vervalt «dan wel artikel 56a» en vervalt «dan wel».

2. Onder verlettering van onderdeel d in onderdeel e wordt een nieuw onderdeel d ingevoegd, luidende:

d. aan een instelling die het recht, bedoeld in artikel 1.4a.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs heeft verkregen, dan wel.

E

In artikel 54, zesde lid, wordt «bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdelen c en d» vervangen door: bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdelen c, d en e.

F

In artikel 69, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d tot en met g» vervangen door: bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d tot en met h.

G

In artikel 71, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d tot en met g» vervangen door: bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d tot en met h.

H

Na artikel 71 wordt ingevoegd artikel 71a, luidende:

Artikel 71a. Het niet verstrekken van inlichtingen over langdurige afwezigheid van deelnemers dan wel leerlingen

Indien een instelling als bedoeld in artikel 22, eerste lid, de onderdelen b, c, d dan wel e, op enig moment in een studiejaar niet een administratie, als bedoeld in artikel 35, derde lid, voert of niet na afloop van de in artikel 35 bedoelde periodes van onafgebroken afwezigheid zonder geldige reden aan de Informatie Beheer Groep de vereiste gegevens verstrekt, ontstaat er een vordering van de Informatie Beheer Groep op de instelling ter grootte van 15% van het bedrag van de tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 25, voor zover die als beurs zijn toegekend aan de studerenden aan die instelling in het studiejaar waarin deze instelling in gebreke was.

ARTIKEL VI

De Wet tegemoetkoming studiekosten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid, onderdeel e, wordt toegevoegd: dan wel.

2. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «, dan wel» vervangen door een punt.

3. In het eerste lid vervallen de onderdelen g en h.

4. In het tweede lid wordt «de onderdelen d tot en met h» vervangen door: de onderdelen d tot en met f.

B

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 9, eerste lid, onderdelen c, d, onder 1°, f en h» vervangen door: artikel 9, eerste lid, onderdelen c, d, onder 1°, en f.

2. In het zesde lid wordt «artikel 9, eerste lid, onderdelen d, onder 2° en onder 3°, e en g» vervangen door: artikel 9, eerste lid, onderdelen d, onder 2° en onder 3°, en e.

C

In artikel 69, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d tot en met h» vervangen door: bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d tot en met f.

D

In artikel 71, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d tot en met h» vervangen door: bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d tot en met f.

ARTIKEL VII

  • 1. Deze wet treedt, met uitzondering van de artikelen II en VI, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. De artikelen II en VI treden in werking op bij koninklijk besluit te bepalen tijdstippen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 16 september 1999

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de vijfde oktober 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1995, 501, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 juli 1999, Stb. 313.

XNoot
2

Stb. 1998, 512, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 juli 1999, Stb. 313.

XNoot
3

Stb. 1995, 676, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 april 1999, Stb. 204.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1998/99, 26 374.

Handelingen II 1998/99, blz. 5152–5158; 5180.

Kamerstukken I 1998/99, 26 374 (275, 275a).

Handelingen I 1998/99, zie vergadering dd. 14 september 1999.

Naar boven