Besluit van 21 september 1999, houdende wijziging van het Octrooireglement en het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 (taksen en vormvereisten tentoonstellingsexceptie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 26 april 1999, nr. WJZ/W 99028585;

Gelet op de artikelen 35, eerste, tweede en vierde lid van de Rijksoctrooiwet en 5, eerste lid, onder b, 32, derde lid, 37, derde lid, 61, eerste, tweede en derde lid, en 84, derde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 8 juli 1999, nr. W10.99.0213/II/K);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 15 september 1999, nr. WJZ/W 99058660;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Artikel 17 van het Octrooireglement1 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het achtste lid komt te luiden als volgt:

  • 8. Het bedrag dat krachtens artikel 35, eerste of tweede lid, van de Rijksoctrooiwet ter zake van een octrooi onderscheidenlijk een Europees octrooi elk jaar moet worden betaald, is:

    de eerste maalf 490
    de tweede maalf 565
    de derde maalf 645
    de vierde maalf 715
    de vijfde maalf 790
    de zesde maalf 895
    de zevende maalf 995
    de achtste maalf 1095
    de negende maalf 1175
    de tiende maalf 1250
    de elfde maalf 1325
    de twaalfde maalf 1430
    de dertiende maalf 1630
    de veertiende maalf 1735
    de vijftiende maalf 1810
    de zestiende maalf 1885
    de zeventiende maalf 1990
    de achttiende en volgende malenf 2065.

b. Het negende lid komt te luiden als volgt:

  • 9. De verhoging die krachtens artikel 22D, eerste lid, van de Rijksoctrooiwet verschuldigd is bij betaling na de vervaldag is gelijk aan 50 procent van het overeenkomstig het vierde lid voor dat jaar te betalen bedrag.

c. Het tiende lid komt te luiden als volgt:

  • 10. De verhoging die krachtens artikel 35, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet verschuldigd is bij betaling na de vervaldag is gelijk aan 50 procent van het overeenkomstig het achtste lid voor dat jaar te betalen bedrag.

Artikel II

Het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 19952 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het derde lid wordt «f 1000» vervangen door: f 750. Tevens wordt «f 2000» vervangen door: f 1750.

b. Het zevende lid komt te luiden als volgt:

  • 7. Het bedrag dat krachtens artikel 61, eerste of tweede lid, van de wet ter zake van een octrooi onderscheidenlijk een Europees octrooi elk jaar moet worden betaald, is:

    de eerste maalf 490
    de tweede maalf 565
    de derde maalf 645
    de vierde maalf 715
    de vijfde maalf 790
    de zesde maalf 895
    de zevende maalf 995
    de achtste maalf 1095
    de negende maalf 1175
    de tiende maalf 1250
    de elfde maalf 1325
    de twaalfde maalf 1430
    de dertiende maalf 1630
    de veertiende maalf 1735
    de vijftiende maalf 1810
    de zestiende maalf 1885
    de zeventiende maalf 1990
    de achttiende en volgende malenf 2065.

c. Het achtste lid komt te luiden als volgt:

  • 8. De verhoging welke krachtens artikel 61, derde lid, van de wet verschuldigd is bij betaling na de vervaldag is gelijk aan 50 procent van het overeenkomstig het zevende lid voor dat jaar te betalen bedrag.

d. In het negende lid wordt «f 1000» vervangen door: f 750.

B

Aan artikel 15 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Binnen vier maanden na de indiening van de octrooiaanvrage legt de aanvrager aan het bureau het in artikel 5, eerste lid, onder b, van de wet bedoelde bewijsstuk over dat tijdens de tentoonstelling is afgegeven door de autoriteit, belast met de bescherming van de industriële eigendom op de tentoonstelling, en waaruit blijkt dat de uitvinding inderdaad is tentoongesteld. Deze verklaring vermeldt tevens de datum waarop de tentoonstelling is geopend en eventueel de datum waarop de uitvinding voor het eerst is geopenbaard, indien deze twee data niet samenvallen. Bij deze verklaring worden stukken overgelegd die een nauwkeurige omschrijving geven van de uitvinding en die als authentiek zijn gewaarmerkt door de autoriteit, bedoeld in de eerste volzin.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 september 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

Uitgegeven de vijfde oktober 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit strekt tot wijziging van het Octrooireglement en het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995. In eerste instantie gaat het om aanpassing in het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 van enkele in het Nederlandse octrooistelsel gehanteerde taksen, te weten een verlaging van de taksen voor nieuwheidsonderzoeken en de taks voor het verkrijgen van een advies omtrent de toepasselijkheid van nietigheidsgronden op een Nederlands octrooi. Ook worden de instandhoudingstaksen en de taks voor het na de vervaldag betalen van de instandhoudingstaks verhoogd. De wijziging van de laatstgenoemde taksen wordt ook doorgevoerd in het Octrooireglement, waarbij bovendien de taks voor het na de vervaldag betalen van het jaarlijks verschuldigde bedrag ter zake van een aanvrage, zolang daarop geen octrooi is verleend, is verhoogd. Met de aanpassing van de taksen aan de komst van de euro is in het besluit nog geen rekening gehouden. Bij een rijksbrede aanpassingsoperatie zal hierin voorzien worden.

In de tweede plaats bevat het besluit ook de invoering van de vormvereisten die bij het inroepen van de tentoonstellingsexceptie worden gesteld (zie daarvoor paragraaf 3).

2. Taksenaanpassing

Per 1 juli 1997 heeft de Europese Octrooiorganisatie een verlaging van een aantal proceduretaksen doorgevoerd. Bij besluit van 26 augustus van hetzelfde jaar (Stb. 1997, 382) zijn de in het kader van de Nederlandse octrooiverleningsprocedure vergelijkbare taksen ook verlaagd. Dit werd gedaan omdat het Nederlandse octrooistelsel een aantrekkelijk alternatief dient te vormen voor het Europese octrooistelsel en omdat het op het gebied van het octrooirecht gewenst was de verhoudingsgewijs hogere Nederlandse proceduretaksen neerwaarts aan te passen.

Per 1 juli 1999 heeft de Europese Octrooiorganisatie de taksen voor het nieuwheidsonderzoek opnieuw verlaagd. De Nederlandse regering acht deze ontwikkeling, die mogelijk is door overschotten op de begroting van het Europees Octrooibureau, een positieve. De redenen die er in 1997 voor pleitten de Europese verlaging in nationaal verband te volgen, gelden nog steeds. De nieuwe verlagingen van de Europese taksen zullen derhalve opnieuw worden gevolgd voor de in het Nederlandse octrooistelsel gehanteerde taksen voor nieuwheidsonderzoek en tevens worden toegepast op de daarmee gelijke taks voor het verkrijgen van een advies omtrent de toepasselijkheid van nietigheidsgronden op een Nederlands octrooi. Aangezien op grond van de Rijksoctrooiwet geen aanvragen meer kunnen worden gedaan, is afgezien van een wijziging van de proceduretaksen in het Octrooireglement.

Voorts is in het besluit rekening gehouden met de in het huidige regeerakkoord opgenomen indexatie van eigen bijdragen voor door de overheid geleverde diensten volgens een koppeling aan de algemene prijsontwikkeling. Het beleid in deze ten aanzien van de taksen is er evenwel op gericht de drempel voor het aanvragen van octrooien zo laag mogelijk te houden. Om die reden is afgezien van een verhoging van de proceduretaksen en is gekozen voor een hogere indexering van de instandhoudingstaksen.

Een en ander laat onverlet de reeds bij de totstandkoming van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 aangekondigde herijking van het gehele krachtens de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: de wet) gehanteerde taksenstelsel. Deze herijking zal in de loop van 1999 leiden tot een voorstel omtrent het voor de toekomst wenselijke taksenstelsel.

Taks voor het nieuwheidsonderzoek

Na 1 juli 1999 bedraagt voor een nieuwheidsonderzoek van het internationale type de door het Europees Octrooibureau in het kader van een Europese verleningsprocedure geheven taks DM 1850 in plaats van DM 2200 en bij een nieuwheidsonderzoek van het Europese type DM 1350 in plaats van DM 1700. Door de verlaging van de krachtens de wet verschuldigde taksen van f 2000 tot f 1750 voor een internationaal nieuwheidsonderzoek en van f 1000 tot f 750 voor een nationaal nieuwheidsonderzoek, volgt Nederland de taksenverlaging van het Europees Octrooibureau. Hierdoor blijft het relatieve verschil in kosten tussen de Europese en nationale routes voor het verkrijgen van een octrooi op hetzelfde niveau als tevoren.

Taks voor betaling van de instandhoudingstaks na de vervaldag

Krachtens de artikelen 35, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet en 61, derde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 is bij betaling van de instandhoudingstaks na de vervaldag een verhoging verschuldigd. Deze verhoging bedraagt thans f 50. In de praktijk blijkt dat het merendeel van de betalingen na de vervaldag aan het einde van de termijn wordt gedaan. Op die manier kan de beslissing omtrent het instandhouden van een octrooi een half jaar worden aangehouden. Indien vervolgens instandhouding alsnog gewenst blijkt, kan deze met een gering bedrag worden gerealiseerd. De verhoging met f 50 is derhalve te laag in relatie tot het financieel belang bij het uitstellen van de betaling. Een hoger bedrag kan ertoe leiden dat de regel «betalen vóór de vervaldag» meer gerespecteerd wordt. Om dit te bereiken wordt de taks voor het na de vervaldag betalen van de instandhoudingstaks thans gerelateerd aan die instandhoudingstaks en bepaald op 50 procent daarvan.

In artikel 22D, eerste lid, van de Rijksoctrooiwet wordt daarnaast een verhoging voorgeschreven voor het na de vervaldag betalen van de taks die voor het eerst na twee jaar na het indienen van een octrooiaanvrage en vervolgens jaarlijks verschuldigd is. Ook deze verhoging, thans f 25, is te laag in relatie tot het financieel belang bij het uitstellen van de betaling. Daarom wordt, net als bij de instandhoudingstaks, de verhoging gerelateerd aan het oorspronkelijk verschuldigde bedrag en wordt zij bepaald op 50 procent daarvan.

Taks voor een advies omtrent de aanwezigheid van nietigheidsgronden

Krachtens artikel 84, eerste lid, van de wet kan een ieder het Bureau voor de Industriële Eigendom schriftelijk verzoeken een advies uit te brengen omtrent de toepasselijkheid van nietigheidsgronden op een Nederlands octrooi. Blijkens de nota van toelichting bij het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 (Stb. 1995, 108, p. 16) werd bij het vaststellen van de voor dit advies verschuldigde taks gestreefd naar een zeker evenwicht tussen de financiële lasten van de octrooihouder en van derden, die bij een octrooigeschil betrokken kunnen raken. In concreto houdt dit in dat het bedrag van de taks voor het verkrijgen van een advies omtrent de nietigheid op hetzelfde niveau zou moeten liggen als het bedrag van de taks voor een nieuwheidsonderzoek van het nationale type, en daarmee dus ook tot f 750 verlaagd moet worden.

Budgettaire gevolgen

Bovenstaande verlagingen zullen op basis van de huidige aanvragen en onderzoeken tot een structurele jaarlijkse inkomstenderving van ongeveer f 0,5 miljoen leiden, hetgeen in verhouding tot de gezamenlijke inkomsten uit octrooien (in 1995 ruim f 45 miljoen) een relatief klein bedrag vertegenwoordigt. Deze inkomstenderving wordt evenwel geneutraliseerd door een toename van het aantal in stand gehouden octrooien.

3. Vormvereisten voor een bewijsstuk aangaande de tentoonstellingsexceptie

Krachtens artikel 5, eerste lid, onder b, van de wet blijft een openbaarmaking van een uitvinding voor de toepassing van de nieuwheidstoets buiten beschouwing indien deze openbaarmaking niet eerder dan zes maanden voor de indiening van de octrooiaanvraag heeft plaatsgevonden en zij een gevolg is van het feit dat de uitvinding door de aanvrager of diens rechtsvoorganger is tentoongesteld. Het moet dan wel gaan om een van overheidswege gehouden tentoonstelling, of om een erkende tentoonstelling in de zin van het op 22 november 1928 te Parijs tot stand gekomen Verdrag inzake Internationale Tentoonstellingen (Trb. 1973, 100). Formeel vereiste voor toepassing van deze exceptie is dat de aanvrager een daartoe strekkende verklaring, zo nodig vergezeld van een daarbij behorend bewijsstuk, indient. In artikel 15, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 worden de hiervoor in artikel 5, eerste lid, onder b, van de wet in het vooruitzicht gestelde termijn en vormvoorschriften vastgesteld.

Het Europese octrooistelsel kent een vergelijkbare constructie, waarbij de tentoonstellingexceptie wordt geregeld in artikel 55 van het op 5 oktober 1973 te München tot stand gekomen Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb.1975, 108 en 1976, 101) en de voor het daarbij horende bewijsstuk geldende indieningstermijn en vormvoorschriften zijn vastgesteld in regel 23 van het bijbehorende uitvoeringsreglement (het op 5 oktober 1973 te München tot stand gekomen Uitvoeringsreglement van Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, Trb. 1978, 91). De nu voor de Nederlandse procedure vastgestelde termijn en vormvoorschriften sluiten daar nauw bij aan.

4. Artikelsgewijze toelichting

Artikelen I en II

De achtergronden van de wijziging van de taksen is uiteengezet in paragraaf 2 van deze toelichting. De na herziening of indexering verkregen bedragen zijn afgerond op bedragen die een veelvoud zijn van f 5.

De vormvereisten voor het kunnen inroepen van de tentoonstellingsexceptie zijn aan de orde gekomen in paragraaf 3 van deze toelichting.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema


XNoot
1

Stb. 1979, 62; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 december 1993, Stb. 721.

XNoot
2

Stb. 1995, 108; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 augustus 1997, Stb. 382.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 november 1999, nr. 216.

Naar boven