Besluit van 31 augustus 1999, houdende wijziging van het Voertuigreglement met betrekking tot autogordels

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 6 mei 1999, nr. CDJZ/WBI/1999–603, Centrale Directie Juridische Zaken;

Gelet op:

– Richtlijn nr. 96/36/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 17 juni 1996 tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 77/541/EEG van de Raad betreffende veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen (PbEG L 178);

– de Wegenverkeerswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 12 juli 1999, nr. W09.99.0222/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 25 augustus 1999, nr. CDJZ/WBI/1999–1206, Centrale Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Voertuigreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel z wordt een nieuw onderdeel ingevoegd dat luidt:

z-a: klapstoel: extra zitplaats om bij gelegenheid te worden gebruikt en die gewoonlijk is weggeklapt.

2. Onderdeel bn wordt vervangen door:

bn. zitplaats: constructie die al dan niet een integrerend deel vormt van de constructie van het voertuig en die plaats biedt aan een volwassen persoon. De zitplaats kan zowel een afzonderlijke zitplaats zijn als een gedeelte van een bank dat plaats biedt aan één persoon;

B

Artikel 5.2.47 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste tot en met het zesde lid worden vernummerd tot tweede, derde, vijfde en zevende tot en met negende lid.

2. Ingevoegd wordt een nieuw eerste lid, dat luidt:

  • 1. Personenauto's die na 30 september 1999 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van autogordels voor alle naar voren en naar achteren gerichte zitplaatsen.

3. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, dat luidt:

  • 4. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op klapstoelen en zitplaatsen die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik bij stilstaand voertuig.

4. Na het vijfde lid wordt een nieuw zesde lid ingevoegd dat luidt:

  • 6. Autogordels in personenauto's die na 30 september 1999 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een door Onze Minister vastgesteld goedkeuringsmerk.

5. In het negende lid wordt «vierde lid» vervangen door: zevende lid.

C

Na artikel 5.2.47 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 5.2.47 a

  • 1. In personenauto's die na 30 september 1999 in gebruik zijn genomen, moet bij iedere passagierszitplaats met airbag duidelijk zichtbaar en duurzaam zijn aangebracht het volgende symbool

    {{HIER HOORT EEN PLAATJE}}

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het voertuig is voorzien van een mechanisme dat automatisch de aanwezigheid van een naar achteren gericht bevestigingssysteem voor kinderen signaleert en dat ervoor zorgt dat de airbag niet wordt opgeblazen wanneer een dergelijk systeem is aangebracht.

D

Artikel 5.3.47 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. bedrijfsauto's, die na 31 december 1995 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van autogordels voor:

    a. de zitplaats van de bestuurder en de ernaast gelegen naar voren gerichte zitplaatsen, en

    b. de overige naar voren gerichte zitplaatsen indien op een afstand van maximaal 1.30 m voor de rugleuning van deze zitplaats zich geen veiligheidsscherm of rugleuning van een ervoor gelegen zitplaats bevindt.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met het zevende lid tot derde tot en met vijfde en zevende tot en met negende lid, wordt een nieuw lid ingevoegd dat luidt:

  • 2. In afwijking van het eerste lid moeten:

    a. bussen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg die na 30 september 2001 in gebruik zijn genomen, en

    b. bussen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg die na 30 september 1999 in gebruik zijn genomen, zijn voorzien van autogordels voor alle naar voren en naar achteren gerichte zitplaatsen.

3. Het vijfde lid wordt vervangen door:

  • 5. Het eerste tot en met het vierde lid is niet van toepassing op:

    a. klapstoelen en zitplaatsen die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik bij stilstaand voertuig;

    b. bussen die zijn bestemd voor stadsgebruik;

    c. bussen die beschikken over speciaal voor staande passagiers bedoelde plaatsen, en

    d. voertuigen die voor 1 januari 1995 in gebruik zijn genomen en die blijkens een aantekening in het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs niet van bevestigingspunten voor autogordels hoeven te zijn voorzien.

4. Na het vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd dat luidt:

  • 6. Autogordels van bedrijfsauto's die na 30 september 1999 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een door Onze Minister vastgesteld goedkeuringsmerk.

5. In het negende lid wordt «vijfde lid» vervangen door: zevende lid.

E

Na artikel 5.3.47 wordt een nieuw artikel 5.3.47a ingevoegd, dat luidt:

Artikel 5.3.47a

  • 1. In bedrijfsauto's die na 30 september 1999 in gebruik zijn genomen, moet bij iedere passagierszitplaats met airbag duidelijk zichtbaar en duurzaam zijn aangebracht het volgende symbool

    {{HIER HOORT EEN PLAATJE}}

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het voertuig is voorzien van een mechanisme dat automatisch de aanwezigheid van een naar achteren gericht bevestigingssysteem voor kinderen signaleert en dat ervoor zorgt dat de airbag niet wordt opgeblazen wanneer een dergelijk systeem is aangebracht.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 31 augustus 1999

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de eenentwintigste september 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Deze wijziging van het Voertuigreglement strekt tot implementatie van richtlijn 96/36/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 17 juni 1996. Bij die richtlijn is de eerdere richtlijn 77/541/EEG van de Raad betreffende veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen (PbEG L 178) aangepast met betrekking tot de volgende onderwerpen:

– Het voorschrijven in personenauto's en bussen van veiligheidsgordels voor alle naar voren èn naar achteren gerichte zitplaatsen (zie het gewijzigde punt 3.1.1 van bijlage I bij de richtlijn). Tot nog toe moesten in personenauto's alleen de naar voren gerichte zitplaatsen en in bussen alleen de zgn. kwetsbare naar voren gerichte zitplaatsen van veiligheidsgordels zijn voorzien.

– Het op alle passagierszitplaatsen met airbag in personen- en bedrijfsauto's aanbrengen van een waarschuwing dat daarop geen naar achteren gerichte bevestigingssystemen voor kinderen mogen worden aangebracht (zie de punten 3.1.11 en 12 van bijlage I bij de richtlijn).

Voorts worden in bijlage I, punten 2.1.3, 2.8.3, 4, 5 en 6 en bijlage II van de richtlijn gewijzigde respectievelijk nieuwe administratieve voorschriften gegeven met betrekking tot de aanvraag, de verlening en de wijziging van de EEG-goedkeuring, waaronder de daarbij te hanteren formulieren.

Wat betreft de toelatingseisen is de wijzigingsrichtlijn 96/36/EG, inclusief het overgangsrecht van artikel 2 van die richtlijn, inmiddels geïmplementeerd door bekendmaking van die richtlijn overeenkomstig artikel 1.7, eerste lid, van het Voertuigreglement (de zgn. dynamische verwijzing).

Ook de permanente eisen met betrekking tot voor autogordels (zie Hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement) moeten in verband met de wijzigingsrichtlijn worden aangepast.

De gewijzigde richtlijnvoorschriften met betrekking tot de aanvraag van de EEG-goedkeuring, etc. zijn geïmplementeerd via de dynamische verwijzing in artikel 1.7 van de Regeling aanvraag en toezicht typegoedkeuringen.

Hieronder wordt nader ingegaan op de gewijzigde artikelen van het Voertuigreglement.

In artikel 1.1 is allereerst de bestaande definitie van «zitplaats» aangepast aan de in de desbetreffende EG-richtlijnen voorkomende omschrijving van dat begrip.

Voorts is het begrip «klapstoel» gedefinieerd overeenkomstig richtlijn 76/115/EEG.

Met de wijziging van artikel 5.2.47 wordt voor nieuw in gebruik te nemen personenauto's het gewijzigde punt 3.1.1 van bijlage I van de richtlijn (autogordels op alle naar voren èn naar achteren gerichte zitplaatsen) geïmplementeerd in de permanente eisen. Daarbij wordt als ingangsdatum vastgelegd de datum, genoemd in artikel 2, lid 3.1, van de wijzigingsrichtlijn, met ingang waarvan personenauto's bij hun registratie moeten voldoen aan de nieuwe eisen, te weten 1 oktober 1999.

In het nieuwe zesde lid wordt voor autogordels een zgn. EG-goedkeuringsmerk voorgeschreven. Daardoor wordt gewaarborgd dat de autogordels ook in het kader van de permanente eisen moeten voldoen aan de technische eisen in de richtlijn.

In het nieuwe artikel 5.2.47 a is het nieuwe richtlijn-voorschrift tot het aanbrengen van een waarschuwingsteken op zitplaatsen met airbag, (zie Bijlage I, punten 3.1.11 en 3.1.12) overgenomen voor personenauto's. Met het in het tweede lid genoemde «bevestigingssysteem voor kinderen» wordt bedoeld een kinderzitje.

Het eerste lid van artikel 5.3.47 is wat betreft de permanente eisen alsnog aangepast aan richtlijn 77/541/EEG: daarin gold de eis van autogordels in bedrijfsauto's niet voor alle naar voren gerichte zitplaatsen, doch uitsluitend voor de zgn. kwetsbare naar voren gerichte zitplaatsen. In de praktijk werd bij de controle op de permanente eisen (APK-controle en politiecontrole) reeds deze beperktere eis gehanteerd.

In het nieuwe tweede lid wordt het hierboven al genoemde gewijzigde punt 3.1.1 van bijlage I van de richtlijn (autogordels op alle naar voren èn naar achteren gerichte zitplaatsen) voor bussen geïmplementeerd. Daarbij worden als ingangsdata vastgelegd de data, genoemd in artikel 2, lid 3.1, van de wijzigingsrichtlijn, met ingang waarvan bussen bij hun registratie moeten voldoen aan de nieuwe eisen, te weten 1 oktober 1999 voor bussen van meer dan 3 500 kg. en 1oktober 2001 voor bussen tot en met 3 500 kg (categorie M2).

De uitzonderingen op de voorschriften in het eerste tot en met het vierde lid zijn bijeengebracht in het nieuwe vijfde lid. De onderdelen a en b zijn ontleend aan het gewijzigde punt 3.1.1 van bijlage I van de richtlijn. De onderdelen c en d zijn overgenomen uit het eerste en het vierde lid (oud) van artikel 5.3.47.

In het nieuwe artikel 5.3.47 a is het nieuwe richtlijn-voorschrift tot het aanbrengen van een waarschuwingsteken op zitplaatsen met airbag (zie Bijlage I, punten 3.1.11 en 3.1.12) overgenomen voor bedrijfsauto's.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Overzicht implementatie richtlijn 96/36/EG.

– Artikel 1.

Hoeft niet te worden geïmplementeerd.

– Artikel 2.

In Hoofdstuk 3 VTR geïmplementeerd via de dynamische verwijzing.

In Hoofdstuk 5 VTR geïmplementeerd in de artikelen 5.2.47, 5.2.47 a, 5.3.47 en 5.3.47 a.

– Artikelen 3 tot en met 5.

Hoeven niet te worden geïmplementeerd.

– Bijlage I, punten 2.1 , 2.8 , 4, 5 en 6 (aanvraagprocedure en toezicht) en bijlage II (formulieren en modellen).

Geïmplementeerd via artikel 17 van de Regeling aanvraag en toezicht typegoedkeuring.

– Bijlage I, punten 1.8, 2.4, 2.6, 2.7, 3.1, 3.2 en Bijlage XV (wijziging technische normen en beproevingen).

In Hoofdstuk 3 geïmplementeerd via de dynamische verwijzing.

In Hoofdstuk 5 geïmplementeerd in de artikelen 5.2.47, 5.2.47 a, 5.3.47 en 5.3.47 a.


XNoot
1

Stb. 1994, 450, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 januari 1999, Stb. 28.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 oktober 1999, nr. 196.

Naar boven