Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 1999, 392 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 1999, 392 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 18 november 1998, nr. C96/255, directie juridische zaken, afdeling wet- en regelgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
Gelet op de artikelen 1.2, tweede lid, 10.1, tweede lid, en 10.2, eerste lid, van de Wet luchtvaart;
De Raad van State gehoord (advies van 8 februari 1999, no.W07.98.0537);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 26 augustus 1999, nr. C96/255, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Cockpitpersoneel wordt onderscheiden in:
a. vliegers,
b. personen belast met het op afstand bedienen van onbemande luchtvaartuigen van de krijgsmacht, en
c. overig cockpitpersoneel.
Cockpitpersoneel voldoet aan de voor de betrokken functie bij regeling van Onze Minister van Defensie vastgestelde eisen inzake theoretische en praktische bekwaamheid.
Luchtverkeersdienstverleningspersoneel van de krijgsmacht kan worden belast met het geven van een of meer van de volgende vormen van luchtverkeersleiding:
a. plaatselijke luchtverkeersleiding: het geven van luchtverkeersleiding bij een aangewezen plaatselijke luchtverkeersleidingsdienst,
b. naderingsluchtverkeersleiding: het geven van luchtverkeersleiding bij een aangewezen naderingsluchtverkeersleidingsdienst,
c. algemene luchtverkeersleiding: het geven van luchtverkeersleiding bij een aangewezen algemene luchtverkeersleidingsdienst,
d. radarnaderingsluchtverkeersleiding: het geven van radarluchtverkeersleiding bij een aangewezen naderingsluchtverkeersleidingsdienst, of
e. algemene radarluchtverkeersleiding: het geven van radarluchtverkeersleiding bij een aangewezen algemene luchtverkeersleidingsdienst.
Personeel dat is belast met een of meer van de in artikel 3 genoemde vormen van luchtverkeersleiding, voldoet aan de daarvoor bij regeling van Onze Minister van Defensie vastgestelde eisen inzake theoretische en praktische bekwaamheid.
1. Personeel van de krijgsmacht, dat is belast met het bedienen van militaire luchtvaartuigen dan wel het geven van luchtverkeersleiding, voldoet aan de daarvoor bij regeling van Onze Minister van Defensie vastgestelde eisen inzake de geestelijke en lichamelijke geschiktheid.
2. Niet tot de krijgsmacht behorende personen die zijn belast met het op afstand bedienen van onbemande luchtvaartuigen van de krijgsmacht, voldoen aan de daarvoor bij regeling van Onze Minister van Defensie vastgestelde eisen inzake de geestelijke en lichamelijke geschiktheid. Deze regeling betreft voorts de periodieke medische keuring van deze personen.
1. Artikel 10.1, tweede lid, van de Wet luchtvaart is voor wat betreft de eisen inzake theoretische en praktische bekwaamheid niet van toepassing op degene die een opleiding volgt voor een functie als genoemd in artikel 1 van dit besluit, voorzover de door die persoon gedurende de opleiding uitgevoerde werkzaamheden plaatsvinden in opdracht van een instructeur.
2. Artikel 10.2, eerste lid, tweede volzin, van de Wet luchtvaart is voor wat betreft de eisen inzake theoretische en praktische bekwaamheid niet van toepassing op degene die een opleiding volgt voor een functie als genoemd in artikel 3 van dit besluit, voorzover de door die persoon gedurende de opleiding uitgevoerde werkzaamheden plaatsvinden onder toezicht van een instructeur.
Artikel 10.1, tweede lid, van de Wet luchtvaart is niet van toepassing op buitenlands cockpitpersoneel, belast met het bedienen van buitenlandse militaire luchtvaartuigen, mits dat voldoet aan de door de desbetreffende buitenlandse militaire autoriteiten terzake gestelde eisen.
Artikel 10.1, tweede lid, van de Wet luchtvaart is niet van toepassing op buitenlands militair cockpitpersoneel, behorende tot de krijgsmacht van een Staat, aangesloten bij de Noord Atlantische Verdragsorganisatie, dan wel tot de krijgsmacht van een Staat waarmee anderszins samenwerkingsverbanden zijn gesloten, voorzover in dat kader overeengekomen is dat zij Nederlandse militaire luchtvaartuigen bedienen, mits genoemd personeel door de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst:
a. bevoegd is verklaard tot het bedienen van militaire luchtvaartuigen van die Staat, en
b. lichamelijk en geestelijk geschikt is verklaard voor het bedienen van militaire luchtvaartuigen van die Staat.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Defensie,
H. A. L. van Hoof
Uitgegeven de eenentwintigste september 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Het onderhavige besluit geeft uitvoering aan de artikelen 10.1, tweede lid, en 10.2, eerste lid, van de Wet Luchtverkeer (thans: Wet luchtvaart), zoals deze wet is komen te luiden sinds de Wet van 26 maart 1997 tot wijziging van de Wet Luchtverkeer (bewijzen van bevoegdheid, bestrijding drank- en druggebruik) (Stb. 1997, 255). Bij die gelegenheid is in de Wet Luchtverkeer (thans: Wet luchtvaart) een apart hoofdstuk voor de militaire luchtvaart opgenomen (hoofdstuk 10), waarin de van de burgerluchtvaart afwijkende Defensiebepalingen zijn samengebracht. Voor wat betreft dit besluit gaat het daarbij om de eisen inzake theoretische en praktische bekwaamheid en geestelijke en lichamelijke geschiktheid voor respectievelijk cockpitpersoneel dat is belast met het bedienen van luchtvaartuigen van Defensie, en luchtverkeersdienstverleningspersoneel van de krijgsmacht. Voorts strekt het besluit tot uitvoering van artikel 1.2, tweede lid, van de Wet Luchtverkeer (thans: Wet luchtvaart) voor zover het betreft het buiten toepassing verklaren van hoofdstuk 10 ten aanzien van personen in opleiding en buitenlands cockpitpersoneel. Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting.
Zoals in de memorie van toelichting bij de hiervoor genoemde wijziging van de Wet Luchtverkeer reeds is uiteengezet (kamerstukken II, 1995/96, 24 513, nr. 3, blz 4 en 6–8), geldt voor Defensie op het gebied van de bevoegdheden een geheel eigen regime. Dit afwijkende regime vindt in de eerste plaats zijn oorzaak in de verhouding van de Minister van Defensie tot het defensiepersoneel. Anders dan bij de burgerluchtvaart kunnen deze personen niet worden beschouwd als «derden», doch is de Minister van Defensie de werkgever van het luchtvarend en luchtverkeersdienstverlenend personeel bij Defensie. Dit brengt mee dat de opleiding van dit personeel, het verlenen van bevoegdheden en het behoud van bevoegdheden worden beheerst door rechtspositionele regelgeving. Zo wordt geen bewijs van bevoegdheid in de zin van de wet afgegeven, maar wordt van het verlenen van (militaire «bewijzen van») bevoegdheid aantekening gemaakt in het personeelsdossier van betrokkene. De opleiding vindt plaats door middel van interne opleidingen, veelal in internationaal militair verband. Een tweede reden voor het afwijkend regime voor Defensie is het operationele kader waarin de werkzaamheden plaatsvinden. Dit wordt met name geïllustreerd door het wezenlijke verschil dat er bestaat tussen burgerluchtvaartuigen en de luchtvaartuigen van Defensie, waarvan bovendien een deel bewapend is, alsmede door de inzet tijdens crisisbeheersingsoperaties. Dit kader stelt andere eisen aan het personeel dan aan burgerluchtvaartpersoneel.
Gelet op deze rechtspositionele inbedding, alsmede het kader van inzet van het personeel, is in de Wet luchtvaart volstaan met het creëren van een algemene basis in de artikelen 10.1 en 10.2 voor het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vaststellen van eisen met betrekking tot theoretische en praktische bekwaamheid en geestelijke en lichamelijke geschiktheid van het hier bedoelde personeel. Van de mogelijkheid tot subdelegatie is gebruik gemaakt aangezien het gaat om omvangrijke en gedetailleerde eisen, die ook thans reeds op het niveau van ministeriële regeling zijn vastgesteld. Daarmee wordt de bestaande situatie gecontinueerd. Ter illustratie wordt verwezen naar artikel 5 van het Besluit kwalificaties luchtverkeersdienstverlening, dat eveneens de eisen op het gebied van bekwaamheid en medische geschiktheid doordelegeert naar de ministeriële regeling.
Voor wat betreft de eisen aan luchtverkeersdienstverleningspersoneel van Defensie betekent het vorenstaande evenwel geenszins dat deze eisen geheel los van de ontwikkelingen in de civiele luchtvaart tot stand zullen worden gebracht. Militaire luchtverkeersleiders geven immers ook luchtverkeersleiding aan civiele luchtvaartuigen. Over de inhoud van de eisen aan luchtverkeersdienstverleningspersoneel zal dan ook overleg plaatsvinden tussen de Minister van Defensie en de Minister van Verkeer en Waterstaat. De eisen zullen zijn gebaseerd op de desbetreffende bepalingen van bijlage 1 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1954, 47). Teneinde dit gemeenschappelijke belang verder tot uitdrukking te brengen, worden voorts de voordracht tot de onderhavige algemene maatregel van bestuur en de voordracht tot de «civiele» algemene maatregel van bestuur in overeenstemming met de andere luchtvaartminister gedaan.
Het onderhavige besluit betekent voor het Ministerie van Defensie het voortzetten – zij het in een voor een deel gewijzigde juridische context – van de bestaande praktijk. Het besluit brengt derhalve voor het ministerie geen extra lasten mee.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet luchtvaart moeten onder cockpitpersoneel worden verstaan diegenen die aan boord van een luchtvaartuig werkzaamheden verrichten die van direct belang zijn voor de bediening van het luchtvaartuig tijdens de vlucht. Het tweede lid van dat artikel merkt ook degene die op afstand een luchtvaartuig bedient, als cockpitpersoneel aan. Artikel 1 van dit besluit maakt onderscheid tussen diverse soorten van cockpitpersoneel, zulks met het oog op het krachtens artikel 2 vaststellen van eisen voor de diverse functies. De concrete eisen inzake theoretische- en praktische bekwaamheid zullen worden herleid uit diverse interne defensievoorschriften met betrekking tot de opleiding, training en handhaving van de vakbekwaamheid van genoemd personeel. Bij de personen, belast met het op afstand bedienen van onbemande luchtvaartuigen, gaat het zowel om de personen die de doelvliegtuigen (in gebruik ten behoeve van schietoefeningen), als om personen die de z.g. RPV's (Remotely Piloted Vehicle's, bestemd voor waarneming vanuit de lucht) van de krijgsmacht bedienen. Bij overig cockpitpersoneel gaat het om ander personeel dan vliegers, dat de in de wet bedoelde werkzaamheden verricht, zoals loadmasters en boordmonteurs.
Dit artikel geeft de verschillende vormen van luchtverkeersdienstverlening aan, waarvoor op de betrokken vorm toegesneden eisen zullen worden vastgesteld krachtens artikel 4. Plaatselijke luchtverkeersleiding omvat de luchtverkeersleiding uitgevoerd vanuit de Local Control Tower op het desbetreffende luchtvaartterrein. Naderingsluchtverkeersleiding betreft de luchtverkeersleiding ten behoeve van het naderend en vertrekkend luchtverkeer van en naar het desbetreffende luchtvaartterrein. Bij algemene luchtverkeersleiding gaat het om de luchtverkeersleiding uitgevoerd door een luchtverkeersleidingscentrum (Military Air Traffic Control Centre (MilATCC) te Nieuw Milligen). Radarnaderingsluchtverkeersleiding heeft betrekking op de naderingsluchtverkeersleiding door middel van radar. Algemene radarluchtverkeersleiding tenslotte omvat de algemene luchtverkeersleiding door middel van radar.
De eisen inzake de geestelijke en lichamelijke geschiktheid van het militaire personeel van de krijgsmacht worden door de Minister van Defensie vastgesteld in een ministeriële regeling. Voor wat betreft onbemande luchtvaartuigen wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen enerzijds Defensiepersoneel en anderzijds niet tot Defensie behorend personeel. In het tweede lid is een afzonderlijke voorziening getroffen met betrekking tot de geestelijke en lichamelijke geschiktheid voor zover onbemande luchtvaartuigen door deze laatste categorie worden bediend. Deze situatie doet zich thans voor bij het bedienen van doelvliegtuigen ten behoeve van oefeningen van het luchtdoelartillerieschietkamp.
De artikelen 6 tot en met 8 bevatten uitzonderingen op basis van artikel 1.2 van de Wet luchtvaart. Voor het personeel in opleiding is een uitzondering voorzien op de uit de artikelen 10.1 en 10.2 van die wet voortvloeiende eisen, echter alleen voorzover zij hun werkzaamheden uitvoeren na respectievelijk een opdracht van een instructeur (bijvoorbeeld de in het kader van de opleiding voorgeschreven solo-vluchten van leerlingvliegers) dan wel onder toezicht van een instructeur. Aangezien artikel 10.1 (mede gelet op artikel 1.2) van de wet algemeen geldt voor het bedienen van militaire luchtvaartuigen, is in artikel 7 voor buitenlands cockpitpersoneel dat binnen het Nederlands luchtruim is belast met het bedienen van buitenlandse militaire luchtvaartuigen een uitzondering voorzien. Met artikel 8 wordt beoogd de huidige, op artikel 8 Luchtvaartwet gebaseerde, praktijk te bestendigen met betrekking tot buitenlands cockpitpersoneel dat Nederlandse militaire luchtvaartuigen bedient.
De Staatssecretaris van Defensie,
H. A. L. van Hoof
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 oktober 1999, nr. 196.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1999-392.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.