Besluit van 4 augustus 1999, houdende regels ter uitvoering van artikel 4.11 van de Telecommunicatiewet (Besluit erkenningseisen instelling en aansluitingsplicht platformaanbieders)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 8 maart 1999, nr. DGTP/99/137/HR, Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post;

Gelet op artikel 4.11 van de Telecommunicatiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juni 1999, nr. WO9.99 0110/V);

Gezien het nader rapport van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 juli 1999, nr. DGTP/99/2126, Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Telecommunicatiewet;

b. instelling: instelling als bedoeld in artikel 4.11 van de wet;

c. informatienummer: nummer dat in een door Onze Minister op grond van artikel 4.1 van de wet vastgesteld nummerplan is bestemd als gratis nummer, koopnummer of tariefnummer;

d. platformaanbieder: aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst die zich jegens een houder van een informatienummer ertoe verbindt om dienstverlening via dat informatienummer, toegankelijk te maken.

Paragraaf 2 Erkenningseisen instelling

Artikel 2

Om in aanmerking te komen voor een erkenning als bedoeld in artikel 4.11 van de wet, voldoet een instelling die een gedragscode hanteert inzake de herkenbaarheid en betrouwbaarheid van informatienummers aan de in de artikelen 3 tot en met 5 gestelde eisen.

Artikel 3

  • 1. De voor erkenning in aanmerking komende instelling is een privaatrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2. Het doel van de voor erkenning in aanmerking komende instelling is, zorgen voor de herkenbaarheid en betrouwbaarheid van het gebruik van informatienummers en de via die nummers aangeboden diensten.

  • 3. De samenstelling van het bestuur van de voor erkenning in aanmerking komende instelling geschiedt met inachtneming van de volgende voorschriften:

    a. het bestuur bestaat uit een voorzitter en tenminste twee gewone leden;

    b. de bestuursleden zijn natuurlijke personen;

    c. het totaal aantal bestuursleden is oneven;

    d. de leden van het bestuur zijn onafhankelijk van de platformaanbieders, houders van informatienummers en aanbieders van via die nummers aangeboden diensten;

    e. het bestuur is zodanig samengesteld dat voldoende deskundigheid aanwezig is op het gebied van informatienummers en de via die nummers aangeboden diensten.

Artikel 4

  • 1. De door de voor erkenning in aanmerking komende instelling te hanteren gedragscode betreffende de herkenbaarheid en betrouwbaarheid van informatienummers en de via die nummers aangeboden diensten voldoet aan de volgende criteria:

    a. de gedragscode is niet in strijd met de wet;

    b. de gedragscode bevat een overzicht van de te hanteren sancties;

    c. de gedragscode is openbaar en voor een ieder op eenvoudige wijze te verkrijgen.

  • 2. De gedragscode bevat tenminste regels ten aanzien van:

    a. tariefvermeldingen;

    b. reclame-uitingen;

    c. doorschakelen van informatienummers;

    d. blokkeerbaarheid van bepaalde informatienummers.

  • 3. Indien een vergoeding in rekening wordt gebracht voor het verkrijgen van de gedragscode bedraagt deze niet meer dan de kostprijs.

Artikel 5

  • 1. De voor erkenning in aanmerking komende instelling stelt in ieder geval de volgende procedures vast:

    a. een procedure inzake de wijze van indiening en behandeling van klachten en de termijn waarbinnen een beslissing moet worden genomen op grond van de klacht;

    b. een procedure voor de wijze van toepassing van sancties;

    c. een procedure inzake het aansluiten van platformaanbieders;

  • 2. Onderdeel van de procedure als genoemd in het eerste lid, onder a en b, vormt in elk geval:

    a. het hoor en wederhoor van partijen;

    b. het schriftelijk vastleggen van beslissingen met een daarbij behorende motivering;

    c. de wijze waarop een beslissing wordt genomen;

    d. de mogelijkheid om tegen de beslissing in bezwaar en beroep te gaan;

    e. een overzicht van de kosten van het indienen van een klacht, bezwaar of beroep.

  • 3. Onderdeel van de procedure als genoemd in het eerste lid, onder c, vormt in elk geval:

    a. de wijze waarop de hoogte van een vergoeding voor aansluiting bij de voor erkenning in aanmerking komende instelling wordt bepaald en de wijze waarop deze wordt bekendgemaakt;

    b. de wijze waarop de platformaanbieders gehouden zijn mede te werken aan de door de instelling opgelegde sancties.

  • 4. De voor erkenning in aanmerking komende instelling neemt alle nodige maatregelen om de vertrouwelijkheid van de aan de instelling verstrekte gegevens te waarborgen.

  • 5. De voor erkenning in aanmerking komende instelling verstrekt een maal per jaar aan Onze Minister en het college schriftelijk een lijst van de bij deze instelling aangesloten platformaanbieders.

Artikel 6

  • 1. De aard en de zwaarte van de door de voor erkenning in aanmerking komende instelling te hanteren sanctie is in overeenstemming met de ernst en de duur van de overtreding van de gedragscode.

  • 2. Bij een eerste overtreding van de gedragscode volstaat de voor erkenning in aanmerking komende instelling met een aanwijzing aan de overtreder tot beëindiging van de overtreding.

  • 3. Wanneer door de voor erkenning in aanmerking komende instelling een geldboete wordt opgelegd bij overtreding van de gedragscode, wordt de hoogte ervan in elk geval afgestemd op de ernst en de duur van de overtreding van de gedragscode, alsmede op de mate waarin de overtreder daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

  • 4. Een verzoek tot intrekking van een nummer, bedoeld in artikel 4.7, vijfde lid, van de wet, wordt niet gedaan dan na herhaaldelijk overtreden van de gedragscode.

Artikel 7

De voor erkenning in aanmerking komende instelling meldt aan Onze Minister wijzigingen in de gehanteerde gedragscode, de procedures als bedoeld in artikel 5 en overige gegevens welke nodig waren voor het erkennen van de instelling.

Artikel 8

De voor erkenning in aanmerking komende instelling brengt jaarlijks een verslag uit van haar werkzaamheden aan Onze Minister en aan het college. Het verslag is openbaar.

Paragraaf 3 Aanvraag voor erkenning

Artikel 9

  • 1. Een aanvraag voor erkenning van een instelling wordt bij Onze Minister ingediend.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    a. de door de instelling gehanteerde gedragscode;

    b. een lijst van de bij de instelling aangesloten platformaanbieders;

    c. overige gegevens waaruit blijkt dat aan het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 5 is voldaan.

Paragraaf 4 Aansluitingsplicht platformaanbieders

Artikel 10

  • 1. Platformaanbieders zijn verplicht zich aan te sluiten bij een erkende instelling.

  • 2. Ten aanzien van degene op wie ingevolge het eerste lid een verplichting tot aansluiting bij een erkende instelling rust, blijft het eerste lid buiten toepassing gedurende acht weken na het tijdstip waarop mededeling is gedaan van de erkenning van een instelling.

Paragraaf 5 Inwerkingtreding

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit erkenningseisen instelling en aansluitingsplicht platformaanbieders.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 4 augustus 1999

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de tweede september 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

§ 1. Inleiding

In dit besluit wordt uitvoering gegeven aan artikel 4.11 van de Telecommunicatiewet. Ingevolge het eerste en tweede lid van dat artikel kan een instelling worden erkend die een gedragscode hanteert inzake de herkenbaarheid en betrouwbaarheid van door Onze Minister aan te wijzen categorieën van nummers en met gebruikmaking van via die nummers aangeboden diensten. In dit besluit worden eisen gesteld met betrekking tot erkenning van een instelling die een gedragscode hanteert inzake informatienummers. Informatienummers zijn nummers die in een door Onze Minister op grond van artikel 4.1 van de wet vastgesteld nummerplan zijn bestemd als gratis nummer, koopnummer of tariefnummer. Informatiediensten zijn diensten die met gebruikmaking van deze informatienummers uit het vorengenoemd nummerplan aan het publiek worden aangeboden. Door de erkenning krijgt de instelling en de door haar gehanteerde gedragscode een wettelijke basis.

Ingevolge het derde lid van artikel 4.11 van de wet kan worden bepaald welke bij die maatregel aan te wijzen categorieën van natuurlijke personen of rechtspersonen verplicht zijn zich aan te sluiten bij de voornoemde instelling. In dit besluit zijn de platformaanbieders aangewezen als categorie die verplicht is zich aan te sluiten bij een erkende instelling. Een platformaanbieder is een aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst die zich jegens een houder van een informatienummer ertoe verbindt om dienstverlening via dat informatienummer, toegankelijk te maken. In de praktijk komt het er op neer dat een aanbieder van informatiediensten bij het college een informatienummer aanvraagt voor zijn dienst. Wanneer deze aanbieder eenmaal dat nummer heeft kan hij naar een willekeurige platformaanbieder gaan en vragen om zijn informatiedienst toegankelijk te maken via het aankiezen van zijn toegekende informatienummer. Kenmerkend voor de platformaanbieders is dat zij contractuele relaties hebben met zowel de netwerkbeheerders als met de houders van informatienummers.

Voor een verplichte aansluiting van platformaanbieders is gekozen vanuit de handhaafbaarheid van de gedragscode. Omdat de platformaanbieders degenen zijn die informatienummers toegankelijk maken op het telecommunicatienetwerk zijn zij ook degenen die een informatienummer buiten gebruik kunnen stellen indien door de erkende instelling bijvoorbeeld een verbod tot gebruik van het informatienummer voor een bepaalde tijd wordt opgelegd. Wanneer platformaanbieders niet verplicht zouden worden zich aan te sluiten bij de instelling, hoeven zij zich ook niet te houden aan de gedragscode en hoeven zij geen medewerking te verlenen aan de sancties die de instelling aan aanbieders van informatie kan opleggen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat aanbieders van informatie die het bijvoorbeeld niet zo nauw nemen met tariefvermeldingen juist naar die platformaanbieders gaan die niet zijn aangesloten bij de instelling en zich niet hoeven te houden aan de gedragscode. Op die manier kunnen deze aanbieders van informatie de werking van de gedragscode en de sancties van de instelling ontwijken. Om deze reden is gekozen voor de verplichte aansluiting van platformaanbieders bij de instelling.

§ 2. Resultaten van het overleg

a. Permanent overlegorgaan post en telecommunicatie

Een ontwerp van het onderhavige besluit is voorgelegd aan het Permanent overlegorgaan post en telecommunicatie. Het overlegorgaan heeft in zijn rapport van bevindingen van 6 april 1998, OPT 98/41, een tweetal opmerkingen gemaakt:

1. Het voorstel van het overlegorgaan om in artikel 3 aan te sluiten bij de statuten van de Stichting telefonische informatiediensten (Stic) wordt niet overgenomen. In die statuten wordt de formulering «zonder last of ruggespraak» gehanteerd.

Aanbieders van telecommunicatiediensten tezamen met aanbieders van informatiediensten hebben na de inwerkingtreding van het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten op 1 augustus 1996 het initiatief genomen om in het belang van hun sector te komen tot een zekere mate van zelfregulering op het terrein van informatiediensten. Dit initiatief heeft geresulteerd in de oprichting per 4 april 1997 van een gedragscodecommissie. De Stic hanteert een gedragscode die beoogt de herkenbaarheid en betrouwbaarheid van informatienummers en de door middel van die nummers aangeboden informatiediensten te waarborgen.

De Stic is een instelling die voor erkenning in aanmerking kan komen indien zij daartoe een aanvraag bij de Minister indient en aan de in het besluit gestelde eisen voldoet, maar het is denkbaar dat er ook andere instellingen zijn of komen die een aanvraag tot erkenning willen indienen. Het besluit is niet geschreven uit de gedachte dat er slechts een instelling zal worden aangewezen. Het is dan ook niet wenselijk om het onderhavige besluit qua formulering in overeenstemming te brengen met de statuten van de Stic.

2. Aan het voorstel van het overlegorgaan om in de toelichting aan te geven dat vertrouwelijke informatie als zodanig behandeld zal worden, is gevolg gegeven in de toelichting op artikel 5, vierde lid.

b. Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit

Een ontwerp van het onderhavige besluit is eveneens voorgelegd aan het college, genoemd in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit. In het kader van de door het college overeenkomstig artikel 5 van het Informatiestatuut Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit uitgevoerde uitvoeringstoets heeft het college in de brief van 14 mei 1998, OPTA/C/98/1110, enkele kanttekeningen geplaatst.

a. Naar aanleiding van de opmerking van het college dat de materiële norm ten aanzien van de intrekking van nummers in dit besluit moet worden vastgelegd wordt het volgende opgemerkt. Bij de erkenning van de instelling wordt ook de code beoordeeld. Op grond van artikel 4, tweede lid, van het onderhavige besluit, moet de code minimaal de daar gestelde regels bevatten. Indien de instelling voldoet aan de gestelde eisen in de artikelen 3 tot en met 5 en vervolgens wordt erkend kan het college mede aan de hand van de in de code gestelde materiële normen tot een zelfstandige beoordeling komen over het al dan niet intrekken van een nummer op verzoek van de instelling. Derhalve is het niet noodzakelijk de normen in dit besluit op te nemen.

b. Naar aanleiding van de kanttekening van het college dat ook een materiële invulling noodzakelijk is ten aanzien van de objectiviteit van de code en de proportionaliteit van de door de instelling te hanteren sancties, zij het volgende opgemerkt. Artikel 5, eerste lid, onder b, van dit besluit bepaalt dat de instelling een procedure vaststelt voor de wijze van toepassing van sancties. Ingevolge het tweede lid van artikel 5 moet de procedure minimaal een aantal onderdelen bevatten, zoals het hoor en wederhoor van partijen, het schriftelijk vastleggen van beslissingen met een daarbij behorende motivering, de wijze waarop een beslissing wordt genomen, de mogelijkheid om tegen de beslissing in bezwaar en beroep te gaan en een overzicht van de kosten van het indienen van een klacht, bezwaar of beroep. De instelling zal uiteraard rekening moeten houden met de proportionaliteit van de sancties. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld, zoals ook is aangegeven bij de toelichting op artikel 4 van dit besluit. Toegevoegd is artikel 6 waarin de proportionaliteit van de sancties materieel is ingevuld.

c. De mening van het college dat de aan te wijzen categorieën van nummers ontbreken in dit besluit wordt niet gedeeld. De aan te wijzen nummers zijn de informatienummers waarvan een definitie is gegeven in het besluit. Het is niet noodzakelijk om de informatienummers nader te specificeren in bepaalde nummerreeksen. Telkens wanneer de bestemde nummerreeksen in het daartoe bestemde nummerplan worden gewijzigd (omdat een bepaalde reeks vol zit) zou ook dit besluit gewijzigd moeten worden.

d. Naar aanleiding van de opmerking van het college dat de definitie van «informatienummer» en «platformaanbieder» in dit besluit ongelijk is aan de definities in de door de Stic gehanteerde gedragscode, zij het volgende opgemerkt. De definitie van «informatienummer» in deze gedragscode is in lijn met de in dit besluit gegeven definitie, alleen nader gepreciseerd in een dienstcode bestaande uit vier cijfers, zoals bestemd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten. Anders dan het college van oordeel is, is in deze gedragscode geen definitie van «platformaanbieder» opgenomen. Verder wordt verwezen naar bovenstaande reactie op het rapport van bevindingen van het OPT dat het in dit besluit gaat om het erkennen van een instelling die een gedragscode hanteert. Dit betekent dat er naast de Stic ook andere instellingen kunnen worden erkend. Het zou dan ook onjuist zijn om een definitie over te nemen uit de gedragscode van de Stic. De gedragscode moet juist op grond van artikel 4 van het onderhavig besluit niet in strijd zijn met de wet.

e. Aan de wens van het college om jaarlijks een verslag te ontvangen omtrent de werkzaamheden van de instelling is tegemoet gekomen. Artikel 8 van het besluit voorziet hierin.

§ 3. Erkenning

Een instelling komt voor een erkenning in aanmerking als zij aan een aantal in het besluit vermelde eisen voldoet. Een aantal van deze eisen heeft tot doel het waarborgen van de herkenbaarheid en betrouwbaarheid van informatienummers. Daarnaast wordt onder meer als voorwaarde gesteld dat bij behandeling van klachten door de instelling een goede rechtsgang alsmede het doen van onpartijdige uitspraken wordt gewaarborgd.

De erkenningseisen zijn neergelegd in de artikelen 3, 4 en 5. De erkenning wordt op grond van artikel 4.11, vierde lid, van de wet, ingetrokken als niet langer aan de vereisten voor erkenning wordt voldaan. Terzijde zij hier opgemerkt dat tegen het ten onrechte hanteren van het erkenningspredikaat kan worden opgetreden op grond van artikel 435b Wetboek van Strafrecht. Dit artikel stelt strafbaar degene, die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, gebruik maakt van onder meer woorden, die aanduiden of de indruk kunnen wekken, dat zijn optreden de erkenning geniet van rijkswege.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1, onder d

Artikel 4.3, eerste lid, onder d, van de wet, voorziet erin dat de aanvrager van een informatienummer bereid moet zijn een verklaring af te geven aan het college dat hij zich zal houden aan de gedragscode. Geeft de aanvrager deze verklaring niet dan wordt hem het informatienummer geweigerd. Door deze verklaring wordt de houder van een informatienummer gebonden aan de gedragscode. Het is echter niet gewenst om alle houders van informatienummers de verplichting op te leggen zich aan te sluiten bij een instelling die de gedragscode hanteert. Dit zou een te grote administratie vergen van deze instelling.

De partijen die ingevolge artikel 4.11, derde lid, van de Telecommunicatiewet wel verplicht kunnen worden om zich aan te sluiten bij een instelling zijn de zogenoemde platformaanbieders. Dit zijn de aanbieders van openbare telecommunicatiediensten die zich jegens een houder van een informatienummer ertoe verbinden om dienstverlening via dat informatienummer toegankelijk te maken. Er is hier dus sprake van een contractuele relatie tussen de platformaanbieder en de houder van een informatienummer. De rol van de platformaanbieder strekt zich duidelijk niet uit tot alle partijen die betrokken zijn bij de overdracht van gegevens met gebruikmaking van een informatienummer. Dit betekent dat bijvoorbeeld een netwerkbeheerder, die geen bemoeienis heeft met de dienstverlening via informatienummers, zich niet hoeft aan te sluiten bij de erkende instelling.

Artikel 3

In dit artikel wordt aangegeven welke rechtsvorm de voor erkenning in aanmerking komende instelling moet zijn. Door te kiezen voor de rechtsvorm van privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid worden bijvoorbeeld kerkgenootschappen en publiekrechtelijke rechtspersonen uitgesloten voor erkenning.

Verder wordt in dit artikel eisen gesteld met betrekking tot het doel en de samenstelling van het bestuur van de voor erkenning in aanmerking komende instelling.

Artikel 4

Artikel 4 stelt eisen met betrekking tot de gehanteerde gedragscode. Het eerste lid bevat algemene criteria. Het tweede lid geeft aan welke regels de gedragscode minimaal moet bevatten.

Het eerste lid, onder b, bepaalt dat de te hanteren sancties van de erkende instelling worden opgenomen in de gedragscode. Hierbij valt te denken aan de volgende sancties: een aanwijzing tot beëindiging van de overtreding; een openbaarmaking van de overtreding; een boete afhankelijk van de ernst en de duur van de overtreding; het opleggen van een verbod tot gebruik van het informatienummer voor een termijn van maximaal drie maanden en het schriftelijk uitbrengen van een advies aan het college tot intrekking van het informatienummer door het college. Het college kan dit laatste advies opvolgen, zo is in artikel 4.7, vijfde lid, van wet bepaald. Het verzoek tot intrekking van een informatienummer door het college zal als zwaarste sanctiemiddel door de erkende instelling worden gebruikt nadat andere sancties niet effectief zijn gebleken.

Artikel 5

In het eerste lid van dit artikel wordt gesteld dat een voor erkenning in aanmerking komende instelling in ieder geval de daar genoemde procedures moet vaststellen. In het tweede en derde lid worden deze procedures verder uitgewerkt.

De verplichte procedure in het tweede lid moet er voor zorgen dat er een goede rechtsgang wordt geboden aan de klagers, veelal consumenten, de houders van informatienummers en de platformaanbieders. Zo moet de consument die een klacht heeft over een informatienummer (bijvoorbeeld het tarief wordt niet van te voren gemeld) deze kunnen indienen bij de erkende instelling. Tegen een negatieve beslissing voor de consument moet de consument in gelegenheid worden gesteld om in beroep te gaan. Indien de erkende instelling besluit om tot een sanctie over te gaan die ze wil opleggen aan een houder van een informatienummer, moet deze houder van een informatienummer ook in de gelegenheid worden gesteld om bezwaar en beroep bij de instelling in te stellen. De houder van een informatienummer is niet rechtstreeks aan de gedragscode gebonden. Wel heeft deze nummerhouder op grond van artikel 4.3, eerste lid, onder d, van de wet aan het college moeten verklaren dat hij zich aan de gedragscode zal houden van de erkende instelling.

De verplichte procedure in het derde lid moet er voor zorgen dat de platformaanbieders op niet-discriminatoire wijze worden behandeld. Tevens moet geregeld zijn hoe de platformaanbieders uitvoering moeten en kunnen geven aan de door de erkende instelling opgelegde sanctie.

Het vierde lid dient te waarborgen dat de gegevens die door de verstrekker als vertrouwelijke informatie ter beschikking zijn gesteld, als zodanig behandeld zullen worden.

Artikel 6

In dit artikel wordt de proportionaliteit van de sancties materieel ingevuld. De aard en de zwaarte van de door de instelling te hanteren sancties moet in overeenstemming zijn met de ernst en de duur van de overtreding van de gedragscode.

Artikel 7

Deze bepaling is opgenomen zodat gecontroleerd kan worden of de erkende instelling nog voldoet aan de gestelde eisen als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 5 van dit besluit. Indien hier niet meer wordt aan voldaan kan Onze Minister de erkenning intrekken op grond van artikel 4.11, vierde lid, van de wet.

Artikel 10

Verwezen wordt naar de inleiding in paragraaf 1 van deze nota van toelichting. Verder zij vermeldt dat in artikel 19.13, onderdeel c, van de Telecommunicatiewet is geregeld dat het niet aansluiten van de platformaanbieder bij de instelling een overtreding is in de zin van de Wet op de economische delicten.

De Minister van Verkeer en Waterstaat a.i.,

J. P. Pronk


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 oktober 1999, nr. 196.

Naar boven