Beschikking van de Minister van Justitie van 19 augustus 1999, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van het Besluit financiën regionale politiekorpsen, zoals dit luidt met ingang van 14 april 1999

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel II van het besluit van 24 maart 1999, Stb. 156;

Besluit:

de tekst van het Besluit financiën regionale politiekorpsen, zoals dit luidt met ingang van 14 april 1999, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 19 augustus 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de zesentwintigste augustus 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

TEKST VAN HET BESLUIT FINANCIËN REGIONALE POLITIEKORPSEN, ZOALS DAT LUIDT NA WIJZIGING DOOR HET BESLUIT VAN 24 MAART 1999 (STB. 156)

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    b. rijksbijdragen: de algemene bijdragen, de bijzondere bijdragen en de aanvullende bijdragen;

    c. budgetverdeeleenheid: rekeneenheid die, vermenigvuldigd met een vast bedrag, de algemene bijdrage per regio bepaalt;

    d. normbedrag: vast bedrag dat, vermenigvuldigd met het aantal budgetverdeeleenheden per regio, de algemene bijdrage per regio bepaalt.

  • 2. Onder kosten als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Politiewet 1993 wordt verstaan: het saldo van de lasten en baten van de regio voor personele en materiële middelen en investeringen, reserveringen en desinvesteringen daaronder begrepen.

Artikel 2

  • 1. De algemene bijdrage aan een regio bestaat uit het aantal budgetverdeeleenheden van die regio vermenigvuldigd met het normbedrag.

  • 2. Onze Minister stelt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie jaarlijks voor 1 juli het aantal budgetverdeeleenheden per regio voorlopig vast voor het eerstvolgende jaar en geeft daarbij een indicatie van het aantal budgetverdeeleenheden voor de daarop volgende drie jaren.

  • 3. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 juli het normbedrag per budgetverdeeleenheid en de algemene bijdrage per regio voorlopig vast voor het eerstvolgende jaar onder voorbehoud van goedkeuring van Hoofdstuk VII van de rijksbegroting. Hij geeft daarbij een indicatie van het normbedrag voor de daarop volgende drie jaren.

  • 4. De voorlopig vastgestelde algemene bijdrage wordt betaalbaar gesteld in vier termijnen respectievelijk 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober.

  • 5. Onze Minister kan de voorlopig vastgestelde algemene bijdrage bijstellen in verband met loon- en prijsmutaties die tot wijziging in de desbetreffende post uit Hoofdstuk VII van de rijksbegroting en de daarbij behorende meerjarenraming leiden.

  • 6. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Justitie de voorlopig vastgestelde algemene bijdrage bijstellen in verband met andere dan in het vijfde lid bedoelde wijzigingen in de desbetreffende post uit Hoofdstuk VII van de rijksbegroting en de daarbij behorende meerjarenraming.

  • 7. Onze Minister stelt de korpsbeheerder zo spoedig mogelijk op de hoogte van een besluit tot bijstelling als bedoeld in het vijfde en zesde lid.

  • 8. Verrekening van bijstellingen in de voorlopig vastgestelde algemene bijdrage vindt uiterlijk plaats op 1 december van het jaar waarop de voorlopige vaststelling betrekking heeft.

  • 9. Onze Minister kan bij de voorlopige vaststelling van de algemene bijdrage voorwaarden verbinden aan de besteding van deze bijdrage. Voor zover deze voorwaarden betrekking hebben op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel op de vervulling van taken ten dienste van de justitie, geschiedt dit in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

Artikel 3

  • 1. Onze Minister kan aan een regio een bijzondere bijdrage verlenen. Voor zover een bijzondere bijdrage betrekking heeft op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel op de vervulling van taken ten dienste van de justitie, geschiedt dit in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

  • 2. Een bijzondere bijdrage kan onder voorwaarden worden verleend.

Artikel 4

  • 1. Een aanvullende bijdrage als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de Politiewet 1993 wordt gedurende ten hoogste vier jaren verleend. De vaststelling van de hoogte van de bijdrage geschiedt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

  • 2. Een verzoek om een aanvullende bijdrage wordt voor het begin van het jaar of de jaren waarvoor zij wordt verzocht bij Onze Minister ingediend door het regionale college.

  • 3. De korpsbeheerder verstrekt desgevraagd de gegevens die Onze Minister noodzakelijk acht voor de behandeling van het verzoek.

  • 4. Onze Minister kan aan een regio waaraan een aanvullende bijdrage wordt verleend, bijzondere voorschriften geven met betrekking tot het door de regio te voeren financiële beleid. Voorzover een aanvullende bijdrage wordt verstrekt die zijn oorzaak heeft in de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel in taken ten dienste van de justitie, worden zij gegeven in overeenstemming met Onze Minister van Justitie. De voorschriften zijn van toepassing met ingang van het begrotingsjaar waarvoor de bijdrage wordt verleend.

  • 5. Indien een regio handelt in strijd met de voorschriften, bedoeld in het vierde lid, kan Onze Minister de aanvullende bijdrage weigeren, verminderen of intrekken.

Artikel 5

  • 1. De korpsbeheerder verstrekt jaarlijks voor 1 juni aan Onze Minister het vastgestelde jaarverslag en de jaarrekening waarin verantwoording wordt afgelegd over de besteding van de rijksbijdragen en overige baten over het voorafgaande jaar.

  • 2. Onze Minister kan nadere regels stellen over de inhoud en inrichting van het jaarverslag en de jaarrekening, alsmede over de wijze waarop deze aan hem worden verstrekt. Voor zover deze regels betrekking hebben op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel op taken ten dienste van de justitie, worden zij gesteld in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

  • 3. De jaarrekening is voorzien van een verklaring en een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. Onze Minister kan nadere regels stellen aan de inhoud en inrichting van het verslag, de reikwijdte van de controle en de inhoud van de verklaring, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Aan ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt op verzoek alle informatie verstrekt die zij noodzakelijk achten. Deze ambtenaren kunnen ook op eigen initiatief informatie inwinnen bij de deskundige die met de controle is belast.

Artikel 6

Uitbetaling van een rijksbijdrage vindt plaats door middel van voorschotten.

Artikel 7

  • 1. Onze Minister stelt de omvang van de rijksbijdragen over het voorafgaande begrotingsjaar definitief vast binnen drie maanden nadat de regio de in artikel 5, eerste lid, bedoelde bescheiden heeft overgelegd.

  • 2. Onze Minister kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van verleende rijksbijdragen indien uit de in artikel 5, eerste en derde lid, bedoelde bescheiden blijkt dat de bijdragen niet overeenkomstig de gestelde regels zijn besteed of niet is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de besteding van de rijksbijdragen.

  • 3. Onze Minister kan de betaling van voorschotten geheel of gedeeltelijk opschorten indien niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 5 gestelde regels of aan het bepaalde op grond van artikel 45, derde lid, van de Politiewet 1993.

  • 4. Onze Minister stelt de korpsbeheerder zo spoedig mogelijk op de hoogte van een besluit als bedoeld in het tweede en derde lid.

Artikel 8

  • 1. De korpsbeheerder verstrekt jaarlijks voor 15 november aan Onze Minister de vastgestelde organisatie en de formatie voor het volgende jaar en eveneens de vastgestelde begroting en het beleidsplan die betrekking hebben op het volgende jaar en de daarop volgende drie jaren. De op deze documenten betrekking hebbende wijzigingen worden, zodra deze door het regionale college zijn vastgesteld, aan Onze Minister gezonden.

  • 2. Onze Minister kan nadere regels stellen over de inrichting van de documenten, bedoeld in het eerste lid, alsmede over de wijze waarop deze aan hem worden verstrekt. Voor zover deze regels betrekking hebben op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel op taken ten dienste van de justitie, worden zij gesteld in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

  • 3. Onze Minister doet jaarlijks verslag van de verkregen informatie aan Onze Minister van Justitie en aan de korpsbeheerders.

Artikel 9

  • 1. Bij de toepassing van de artikelen 203 en 205 tot en met 211 van de Gemeentewet, bedoeld in artikel 45, vierde lid, van de Politiewet 1993, wordt gelezen voor:

    a. het gemeentebestuur: de korpsbeheerder;

    b. het college van burgemeester en wethouders: de korpsbeheerder;

    c. de gemeenteraad: het regionale college;

    d. de raad: het regionale college;

    e. de gemeente: de politieregio;

    f. gedeputeerde staten: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    g. de commissaris van de Koning: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2. Onze Minister beslist bij de toepassing van de artikelen 203, eerste en tweede lid, en artikel 207, tweede lid, van de Gemeentewet in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

  • 3. Voor zover bij de toepassing van artikel 208, vierde lid, van de Gemeentewet voorschriften worden gegeven die betrekking hebben op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel op taken ten dienste van de justitie, worden deze gegeven in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

  • 4. In aanvulling op artikel 203 van de Gemeentewet kan Onze Minister bepalen dat de begroting voor het regionale politiekorps alsmede de daarop betrekking hebbende wijzigingen tevens zijn goedkeuring behoeven indien niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste en tweede lid, gestelde regels, of indien blijkt dat niet is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de besteding van de rijksbijdragen.

  • 5. In afwijking van artikel 206 van de Gemeentewet kan de goedkeuring tevens worden onthouden indien niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste en tweede lid, gestelde regels, of indien blijkt dat niet is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de besteding van de rijksbijdragen.

Artikel 10

Onze Minister verschaft Onze Minister van Justitie kennis van alle besluiten ingevolge dit besluit en verschaft Onze Minister van Justitie alle informatie die hij voor een goede uitvoering van artikel 45, vierde lid, van de Politiewet 1993 nodig heeft.

Artikel 141

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit financiën regionale politiekorpsen.


XNoot
1

De artikelen 11 tot en met 13 zijn vervallen.

Naar boven