Besluit van 28 juli 1999, houdende uitvoeringsvoorschriften van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (Uitvoeringsbesluit Wet SLOA)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. K.Y.I.J. Adelmund, van 18 mei 1999, nr. 1999/9243 (1495), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 4, vijfde lid, en 11 van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten;

De Raad van State gehoord (advies van 24 juni 1999, nr. W05.99.0246/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. K.Y.I.J. Adelmund, van 12 juli 1999, nr. 1999/284/21 (1495), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten,

b. project: een samenhangend geheel van werkzaamheden dat deel uitmaakt van een activiteit als bedoeld in artikel 2 van de wet.

Artikel 2. Aanvraag tot subsidieverlening

  • 1. De begroting, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de wet, die de subsidieaanvraag vergezelt, gaat uit van een opstelling per project, en bevat voor ieder project naast het in dat lid bedoelde overzicht van geraamde inkomsten en uitgaven in ieder geval:

    a. een overzicht waarin de begroting wordt vergeleken met de begroting van het lopende kalenderjaar, en

    b. een meerjarenbegroting, waaronder begrepen het jaar waarop de in de aanhef bedoelde begroting betrekking heeft, indien een project, met inbegrip van het jaar waarop de begroting betrekking heeft, langer dan een kalenderjaar duurt.

  • 2. Indien een project, met inbegrip van het jaar waarop de begroting betrekking heeft, langer dan een kalenderjaar duurt, omvat de meerjarenbegroting, voorzover het dat project betreft, de gehele periode die het project duurt.

  • 3. Voorzover de subsidieaanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens financiële middelen heeft aangevraagd of gaat aanvragen bij derden, doet hij daarvan mededeling in de subsidieaanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 4. Onze Minister kan besluiten de subsidieaanvraag niet te behandelen indien na een verzoek tot aanvulling van de aanvraag als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de wet, vier weken zijn verstreken.

Artikel 3. Subsidieverlening

Bij de berekening van het bedrag van de te verlenen subsidie worden in mindering gebracht de inkomsten of, voorzover deze nog niet zijn te kwantificeren, de geraamde inkomsten verkregen van derden ten behoeve van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend.

Artikel 4. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, stelt de subsidieontvanger Onze Minister onverwijld in kennis van na de aanvraag tot subsidieverlening opgekomen of bekend geworden feiten of omstandigheden die redelijkerwijs van belang zijn voor de vaststelling van de subsidie.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht de onder hem berustende boeken en bescheiden betreffende de administratie gedurende tenminste zeven jaar in goede, geordende en toegankelijke staat te bewaren.

  • 3. Onze Minister kan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 5. Subsidievaststelling

  • 1. Het financieel verslag, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet, maakt onderdeel uit van de jaarrekening, bedoeld in het tweede lid, en gaat vergezeld van een vergelijking tussen de uitgaven en inkomsten die aan de projecten zijn verbonden, in de periode waarop het financieel verslag betrekking heeft en in de periode bestreken door het aan dat verslag voorafgaande financieel verslag.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van een afschrift van de jaarrekening, bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, betreffende het kalenderjaar waarop het financieel verslag betrekking heeft, zulks met inbegrip van een verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. In de verklaring omtrent de jaarrekening, bedoeld in het tweede lid, onderzoekt de accountant of het financieel verslag voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en of het met het financieel verslag samenhangende activiteitenverslag, voorzover hij dat kan beoordelen, met het financieel verslag verenigbaar is.

  • 4. Indien het financieel verslag meer dan een kalenderjaar omvat, wordt ten aanzien van ieder kalenderjaar een afschrift van de jaarrekening als bedoeld in het tweede lid, overgelegd.

  • 5. Onze Minister kan nadere verplichtingen opleggen in verband met de inrichting van het financieel verslag en de accountantsverklaring. Hij kan daarbij bepalen dat de accountant, bedoeld in het derde lid, zijn onderzoek inricht overeenkomstig een door Onze Minister vast te stellen controleprotocol.

  • 6. Indien subsidie is verleend voor minder dan een kalenderjaar, wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend na afloop van dat kalenderjaar.

  • 7. Onze Minister beslist binnen zes maanden op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 7. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Wet SLOA.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 28 juli 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de zesentwintigste augustus 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit beoogt te voorzien in voorschriften ter uitvoering van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (Wet SLOA). Deze voorschriften zijn gebaseerd op de artikelen 4, vijfde lid, en 11 van de Wet SLOA.

Artikel 4, vijfde lid, van de Wet SLOA biedt de mogelijkheid om een termijn vast te stellen waarbinnen een subsidieaanvraag kan worden aangevuld, die niet op de juiste wijze tot stand is gekomen of die onvoldoende kan worden beoordeeld.

Artikel 11 van de Wet SLOA bevat de grondslag voor het geven van nadere voorschriften over de aanvraag, de verlening, de vaststelling, de betaling en de terugvordering van de subsidie.

Dit besluit heeft ten doel de procedures in verband met de subsidiëring van de landelijke onderwijsondersteunende activiteiten zo soepel mogelijk te doen verlopen. Aan het besluit zijn geen extra lasten verbonden voor de overheid of de desbetreffende instellingen.

Bij de uitwerking van dit besluit is betrokken dat er in het kader van de Wet SLOA sprake is van een gelaagde systematiek. Dit betekent dat niet alleen de regels van de Wet SLOA gelden, maar ook die in de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij vormt de subsidietitel van de Awb de basisregeling en zijn in aanvulling daarop de regels van de Wet SLOA van toepassing. De uitvoeringsvoorschriften in dit besluit dienen dus te worden gelezen in het licht van de onderlinge samenhang tussen de subsidietitel van de Awb en de Wet SLOA.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Artikel 2 van de Wet SLOA bevat een uitwerking van de activiteiten die instellingen in het kader van die wet kunnen verrichten. In de praktijk voeren de instellingen een scala aan projecten uit. Welke projecten dit zijn wordt in de onderlinge subsidierelatie tussen de minister en de instellingen vastgesteld. Tezamen omvatten deze projecten alle activiteiten, maar ieder afzonderlijk vormen zij vaak een onderdeel van een activiteit. In het licht van een goede administratieve behandeling en afhandeling van te subsidiëren activiteiten is het wenselijk wat betreft de subsidieverlening en -vaststelling aan te sluiten bij deze onderverdeling in projecten. Met de begripsbepaling in onderdeel a wordt het verband aangegeven tussen de begrippen activiteit en project. In de artikelen over subsidieverlening en subsidievaststelling wordt verder alleen gesproken over projecten (zie de artikelen 2 en 6).

Artikel 2

Het eerste tot en met derde lid bevatten nadere regels in verband met de in te dienen aanvraag tot subsidieverlening. Het zijn regels over de wijze van inrichting van de begroting (eerste en tweede lid) en over het verschaffen van informatie betreffende subsidieaanvragen die de subsidieaanvrager voor dezelfde begrote bedragen elders heeft ingediend (derde lid). Wat betreft het tweede lid kan nog worden opgemerkt dat vanzelfsprekend geen meerjarenbegroting kan worden ingediend voor projecten met een tijdsduur van een kalenderjaar of minder.

Het vierde lid is de uitvoeringsbepaling van artikel 4, vijfde lid, van de Wet SLOA.

De termijn waarbinnen de subsidieaanvrager de aanvraag tot subsidieverlening in voorkomende gevallen moet aanvullen, beloopt 4 weken na een aan hem gericht verzoek.

Artikel 3

Artikel 3 betreft de subsidieverlening. Daarover kan nog het volgende worden opgemerkt. In de praktijk wordt subsidie vrijwel steeds verleend voor een kalenderjaar (of een deel daarvan). Niet uitgesloten is echter dat een project gedurende een aantal jaren steeds opnieuw wordt gesubsidieerd. Ook in dat geval geschiedt de verlening en afrekening doorgaans per kalenderjaar.

Artikel 3 van de wet sluit subsidieverlening voor meer dan een kalenderjaar overigens niet uit. Daarvan zal echter slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn.

Artikel 4

Artikel 4 betreft enkele verplichtingen van de subsidieontvanger in verband met de subsidieverlening. De verplichtingen moeten in samenhang worden gezien met de mogelijkheden die de Awb biedt om verplichtingen op te leggen; zie in dit verband de artikelen 4:38 tot en met 4:41 van de Awb. Opmerking verdient hier nog dat artikel 4:37 van de Awb in artikel 6, derde lid, van de Wet SLOA buiten werking is gesteld.

Artikel 5

In artikel 8 van de Wet SLOA is de periode van subsidieverlening gekoppeld aan die van subsidievaststelling. Dat betekent dat subsidieverlening voor een kalenderjaar gepaard gaat met subsidievaststelling voor dat ene jaar, subsidieverlening voor twee kalenderjaren met subsidievaststelling voor die twee kalenderjaren, enzovoort.

De verplichting in artikel 8 van de Wet SLOA om bij de aanvraag tot subsidievaststelling een activiteitenverslag en een financieel verslag over te leggen sluit op deze systematiek aan.

Ook artikel 5 sluit aan op de hier uiteengezette benadering. Het artikel bevat nadere regels over bescheiden die bij de aanvraag tot subsidievaststelling moeten worden gevoegd. Deze bescheiden betreffen ten eerste het financieel verslag met een vergelijking van aan de projecten verbonden uitgaven en inkomsten in de periode waarop het financieel verslag ziet en in de periode die wordt bestreken door het voorgaande financieel verslag, en ten tweede de jaarrekening in het kader van het Burgerlijk Wetboek, die door de desbetreffende instelling wordt opgesteld, samen met de accountantsverklaring daarover. De hierbedoelde bescheiden betreffen, afhankelijk van de vraag of de subsidievaststelling voor een of meer kalenderjaren plaatsvindt, eveneens een periode van een of meer jaren. De jaarrekening heeft betrekking op alle activiteiten die door de instelling worden verricht en ziet op één kalenderjaar. Het financieel verslag betreft slechts de door de minister gesubsidieerde activiteiten en kan meer dan een kalenderjaar omvatten. Met het oog op deze verschillen is in het vierde lid de bepaling opgenomen dat in die gevallen waarin een financieel verslag meer dan één kalenderjaar bestrijkt, voor ieder van die kalenderjaren een afschrift van de bijbehorende jaarrekening moet worden overgelegd. Tenslotte kan worden opgemerkt dat uit het vorenstaande niet moet worden afgeleid dat subsidieverlening voor twee of meer kalenderjaren vaak zal voorkomen. In de praktijk zal doorgaans sprake zijn van subsidieverlening – en dus ook van subsidievaststelling – voor één kalenderjaar.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (art. 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op Raad van State).

Naar boven