Besluit van 28 juli 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juni 1995, houdende regels met betrekking tot de criteria voor de aanwijzing van gemeenten die deelnemen aan experimenten op grond van de Abw (Stb. 317)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juni 1999, Directie Bijstandszaken, Nr. BZ/VOL/99/26500;

Gelet op de artikelen 144, tweede lid, en 147, tweede lid, van de Algemene bijstandswet;

De Raad van State gehoord (advies van 1 juli 1999, nr. W12.99.0288/IV.);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 juli 1999, Directie Bijstandszaken, Nr. BZ/VOL/99/39205;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het koninklijk besluit van 3 juni 1995, houdende regels met betrekking tot de criteria voor de aanwijzing van gemeenten die deelnemen aan experimenten op grond van de Abw (Stb. 317) wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. het verzoek de voortzetting van een experiment waarvoor de gemeente op grond van artikel 144, eerste lid, van de Algemene bijstandswet is aangewezen betreft.

B

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

De periode, genoemd in artikel 147, eerste lid, van de Algemene bijstandswet, wordt met twee jaar verlengd.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 28 juli 1999

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K. G. de Vries

Uitgegeven de zesentwintigste augustus 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Ingevolge artikel 144, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op hun verzoek gemeenten aanwijzen waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn om bij wijze van experiment, in verband met het onderzoeken van een meer doelmatige bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening en van sociale activering van bijstandsgerechtigden, bij de uitvoering van deze wet af te wijken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8, tweede, vijfde en zesde lid, 43, tweede lid, onderdelen h en i, en vierde lid, 72, 73, 106, 111, 113 en 115 van de Abw.

De criteria aan de hand waarvan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beslist op een verzoek om aanwijzing zijn nader uitgewerkt in het koninklijk besluit van 3 juni 1995, houdende regels met betrekking tot de criteria voor de aanwijzing van gemeenten die deelnemen aan experimenten op grond van de Abw (Stb. 317).

In aanvulling op dit besluit heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een regeling vastgesteld inzake de aanvraagprocedure: de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 oktober 1995 inzake het verzoek tot aanwijzing als experimenteergemeente (Stcrt. 208). In de laatstgenoemde regeling is vastgelegd dat verzoeken om toekenning van een bevoegdheid om bij wijze van experiment bij de uitvoering van de Abw af te wijken van een of meer van de in het eerste lid van artikel 144 van die wet genoemde artikelen, kunnen worden ingezonden tot en met 31 december 1996. Op basis van deze verzoeken zijn thans 146 gemeenten aangewezen voor de uitvoering van 186 experimenten. De toegestane experimenten hebben een looptijd tot en met uiterlijk 31 december 1999.

Er is geruime tijd verstreken tussen de inwerkingtreding van artikel 144 en de feitelijke start van experimenten in gemeenten. De procedure van aanvraag, beoordeling en toekenning van experimenteerbevoegdheden heeft de nodige tijd in beslag genomen. Daarnaast is gebleken dat het gemeenten vaak de nodige aanlooptijd heeft gekost om tot het daadwerkelijk organiseren en uitvoeren van een experiment te komen. De feitelijke start van de uitvoering van het grootste deel van de experimenten heeft plaatsgevonden tussen de tweede helft van 1997 en eind 1998. De tussentijdse bevindingen uit de evaluatie van de bijstandsexperimenten, eind 1998, zijn bemoedigend wanneer gekeken wordt naar de effecten voor cliënten. Echter, er kan nog niet bepaald worden welke afwijkingsmogelijkheden effectief zijn en op verantwoorde wijze structureel in de Abw kunnen worden opgenomen. Met name het eindrapport van de evaluatie zal hierover meer helderheid moeten verschaffen.

Om de continuïteit in de periode tussen het verstrijken van de experimenteerperiode en een eventuele structurele wijziging van de Abw te waarborgen is het gewenst dat voor de lopende experimenten de experimenteerperiode met twee jaar wordt verlengd. Verlenging van de experimenteerperiode is toegezegd aan de Tweede Kamer in de brief van 2 december 1998 (Kamerstukken II 1998/99, 23 972, nr. 32). Onderhavige wijziging van het koninklijk besluit van 3 juni 1995, houdende regels met betrekking tot de criteria voor de aanwijzing van gemeenten die deelnemen aan experimenten op grond van de Abw, strekt er toe om dit mogelijk te maken.

Het is uitdrukkelijk de bedoeling om alleen gemeenten die reeds de experimenteerstatus hebben in aanmerking te laten komen voor verlenging en dus niet om ook andere gemeenten experimenteermogelijkheden te bieden. Een nieuwe open aanvraagprocedure voor alle gemeenten zou naar alle waarschijnlijkheid pas afgerond zijn op het moment dat de evaluatie van de experimenten wordt afgesloten en eventuele wijzigingsvoorstellen voor structurele aanpassing van de Abw reeds in voorbereiding zijn. Daarnaast is reeds één van de afwijkingsmogelijkheden, te weten het vrijlaten van stimuleringspremies voor het verrichten van onbeloonde, maatschappelijk nuttige activiteiten, inmiddels structureel in de Abw verankerd en biedt de huidige wet- en regelgeving, waaronder ook de Wet inschakeling werkzoekenden, aan alle gemeenten reeds mogelijkheden tot sociale activering. Op grond van de resultaten van de evaluatie van de experimenten zal worden nagegaan in hoeverre deze mogelijkheden voor alle gemeenten verder kunnen worden verruimd via een structurele aanpassing van de Abw.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A: Het nieuwe onderdeel f, dat wordt toegevoegd aan de criteria op grond waarvan de experimenten worden beoordeeld, leidt er toe dat verlenging alleen wordt toegestaan ten aanzien van gemeenten, die eerder de bevoegdheid hebben gekregen om bij wijze van experiment bij de uitvoering van de Abw af te wijken van een of meer van de in het eerste lid van artikel 144 van die wet genoemde artikelen. Omdat niet op voorhand zeker is dat de aan te wijzen gemeenten in redelijke mate gespreid liggen naar plaats van ligging en naar inwonertal (naar verwachting zullen niet alle experimenteergemeenten een verlengingsaanvraag indienen), dient dit criterium te vervallen. Dit gebeurt door artikel 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 3 juni 1995, houdende regels met betrekking tot de criteria voor de aanwijzing van gemeenten die deelnemen aan experimenten op grond van de Abw te schrappen.

De termijn voor het indienen van experimenteerverzoeken is, zoals al in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven, met ingang van 31 december 1996 gesloten. Bij ministeriële regeling, ingevolge artikel 144, zevende lid, van de Abw, zal aan de betreffende gemeenten wederom een termijn worden gegund om een (verlengings-) experimenteerverzoek in te dienen. Deze termijn zal in de Staatscourant bekend worden gemaakt.

Artikel I, onderdeel B: Ingevolge artikel 147 van de Abw vervalt artikel 144 van die wet 4 jaar na de inwerkingtreding van deze wet, derhalve met ingang van 1 januari 2000. Bij algemene maatregel van bestuur kan deze periode eenmaal worden verlengd met ten hoogste twee jaar. Verlenging vindt thans plaats door invoeging van artikel 2a in het koninklijk besluit van 3 juni 1995, houdende regels met betrekking tot de criteria voor de aanwijzing van gemeenten die deelnemen aan experimenten op grond van de Abw (Stb. 317). De verlengingsperiode is op twee jaar gesteld.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K. G. de Vries


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven