Besluit van 28 juli 1999, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen ter verbetering van de uitvoeringspraktijk en in verband met enkele terminologische aanpassingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 29 maart 1999, nr.1999/12157 (8072), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 8 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

De Raad van State gehoord (advies van 6 mei 1999, nr. W05.99.0153/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 14 juli 1999, nr. 1999/26 458 (8072), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 2 wordt een nieuw artikel 2a ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor perioden van ten hoogste vier jaren, doch uitsluitend binnen de perioden waarvoor een cultuurnota geldt.

B

In artikel 5b, eerste lid, laatste zinsdeel, wordt na «volgorde» toegevoegd: van ontvangst.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt de zinsnede «en gaat vergezeld van een liquiditeitsprognose.» vervangen door: en gaat vergezeld van een liquiditeitsprognose, indien de liquiditeitsbehoefte van de instelling onregelmatig over het jaar is gespreid.

2. In het vierde lid vervalt de tweede volzin.

D

In het derde lid van artikel 7 wordt de zinsnede «de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde afschriften» vervangen door: de in het eerste lid, onder a, b of c, bedoelde bescheiden, en wordt «deze gegevens» vervangen door: de in die bescheiden opgenomen gegevens.

E

Artikel 8 vervalt.

F

In artikel 9, eerste lid, vierde volzin, vervalt «eerste volzin,».

G

Artikel 10 vervalt.

H

In artikel 14, eerste lid, tweede volzin, wordt «de ingediende liquiditeitsprognose.» vervangen door: de liquiditeitsbehoefte.

I

In artikel 16, eerste lid, vervallen de woorden «vanaf het tweede jaar».

J

In de aanhef van artikel 19 wordt na «zorgt ervoor dat» een dubbele punt geplaatst.

K

Na artikel 23 wordt een nieuw artikel 23a ingevoegd, luidende:

Artikel 23a

  • 1. Tenzij bij ministeriële regeling of bij de subsidieverlening anders is bepaald, dient de ontvanger van een meerjarig instellingssubsidie jaarlijks bij Onze Minister een activiteitenplan en een begroting van de instelling in. Artikel 6, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voor het eerste jaar van de meerjarige subsidieperiode worden de in het eerste lid genoemde bescheiden ingediend uiterlijk 13 weken nadat een meerjarig instellingssubsidie is verleend.

  • 3. Voor de overige jaren van de meerjarige subsidieperiode worden de in het eerste lid bedoelde bescheiden ingediend uiterlijk 13 weken voorafgaand aan het betrokken jaar.

L

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «verslag» telkens vervangen door: activiteitenverslag.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De ontvanger van een meerjarig instellingssubsidie dient binnen vier maanden na afloop van enig jaar waarvoor subsidie is verleend, het activiteitenverslag, bedoeld in het eerste lid, en de jaarrekening in vergezeld van een toelichting; de artikelen 33, derde lid, 35 en 36 zijn van toepassing.

M

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «de reservering» vervangen door: de gereserveerde bedragen, en wordt «door de Onze Minister» vervangen door: door Onze Minister.

2. In het derde lid wordt «afschrijvingen, overeenkomstig de daarvoor gebruikelijke handelwijze, en voor voorzieningen» vervangen door: reserveringen.

N

Hoofdstuk V komt te luiden: Hoofdstuk V. Subsidievaststelling

O

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Binnen vier maanden na afloop van de periode dan wel het project waarvoor subsidie is verleend, dient de subsidieontvanger de volgende bescheiden in:

    a. het activiteitenverslag, bedoeld in artikel 24;

    b. een subsidiedeclaratie; en

    c. de jaarrekening.

2. Onder vernummering van het derde tot het tweede lid en het vierde tot het derde lid vervalt het tweede lid.

P

Een nieuw artikel 37 wordt ingevoegd, luidend:

Artikel 37

Na ontvangst van de gegevens, bedoeld in de artikelen 33 tot en met 36, stelt Onze Minister de subsidie binnen zes maanden vast.

Q

In de titel van Hoofdstuk VI wordt «specifieke» vervangen door: Specifieke.

R

In artikel 40 wordt «specifieke» vervangen door: Specifieke, en wordt «toegekend» vervangen door: verstrekt.

S

Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «uitkering» vervangen door: specifieke uitkering.

2. In het tweede lid wordt «bekostigd» vervangen door: gesubsidieerd.

T

In de artikelen 43 en 44 wordt «uitkering» telkens vervangen door: specifieke uitkering.

U

In artikel 45 wordt «uitkering» telkens vervangen door: specifieke uitkering en wordt «verleend» vervangen door: verstrekt.

V

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Binnen tien maanden na afloop van het jaar waarin een specifieke uitkering is verstrekt, legt de provincie of gemeente aan Onze Minister een verklaring over, waaruit blijkt in hoeverre de verstrekte specifieke uitkering is besteed ten behoeve van het doel waarvoor zij was bestemd. Deze verklaring gaat vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Indien de specifieke uitkering minder bedroeg dan f 250 000, -, kan worden volstaan met de in de eerste volzin bedoelde verklaring.

2. In het tweede lid wordt «eerste volzin» vervangen door: tweede volzin.

W

In artikel 48 wordt «verslagen» vervangen door: activiteitenverslagen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst met uitzondering van artikel I, onderdeel L, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 28 juli 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

Uitgegeven de vierentwintigste augustus 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen dateert van 21 juni 1994. Sindsdien hebben zich bij de praktische toepassing ervan op een aantal onderdelen fricties voorgedaan. Het onderhavige besluit strekt ertoe die weg te nemen en heeft dus in hoge mate een technisch karakter. Daarnaast zijn enkele redactionele verbeteringen aangebracht, waaronder enkele «vergeten» terminologische aanpassingen aan de Derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Waar in deze toelichting wordt gesproken van het Besluit wordt bedoeld het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen en waar gesproken wordt van Awb, wordt de Algemene wet bestuursrecht bedoeld.

Voorpublikatie

Op grond van artikel 8, zevende lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid is het aan dit besluit ten grondslag liggende ontwerp op 27 januari 1999 gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 1999, 18). De publicatie heeft niet geleid tot reacties.

Artikelen

Artikel I

A

Voor de toelichting op deze nieuwe bepaling wordt verwezen naar onderdeel E.

B

Onderdeel B betreft de correctie van een redactionele onjuistheid.

C

Hetgeen in het vierde lid van artikel 6 als uitzondering is beschreven, blijkt in de praktijk regel te zijn. Met andere woorden: in vrijwel alle gevallen blijkt de liquiditeitsbehoefte van instellingen zodanig regelmatig over het jaar te zijn gespreid dat de bevoorschotting op de gebruikelijke wijze kan plaatshebben. Er bestaat dan ook geen grond meer voor de regel dat in beginsel een liquiditeitsprognose altijd moet worden meegezonden bij een subsidieaanvraag.

D

Indien een gesubsidieerde instelling opnieuw een (meerjarige) subsidie aanvraagt en die instelling heeft kort voor de nieuwe aanvraag nog financiële gegevens aan de Minister overgelegd, dan is het niet nodig om naar aanleiding van die nieuwe aanvraag wederom een financieel overzicht van de instelling te verlangen. De wijziging in onderdeel D strekt ertoe de aanvrager in dat geval van die verplichting te ontheffen. De eerder verstrekte gegevens moeten uiteraard wel recent zijn. Indien dat naar het oordeel van de Minister niet het geval is, zal hij alsnog aanvullende gegevens kunnen verlangen met een beroep op artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.

E

Het thans vervallen artikel 8 bepaalde dat meerjarige instellingssubsidies kunnen worden verstrekt, voor zover in een sectornota daartoe de mogelijkheid is opgenomen. De juridische grondslag van de sectornota is te vinden in artikel 3, vierde lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

De Minister is niet verplicht een cultuurnota vergezeld te laten gaan van één of meer sectornota's. De koppeling die in artikel 8 gelegd wordt tussen het bestaan van sectornota's en de bevoegdheid meerjarige instellingssubsidies te verstrekken is niet nodig en niet wenselijk; ook zonder dergelijke nota's moet het mogelijk zijn dat de Minister meerjarige subsidies verstrekt. Het oorspronkelijke artikel 8 is om die reden vervangen door een nieuw artikel 2a, waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de Minister desgewenst meerjarige subsidies kan verstrekken. Deze bepaling is een uitwerking van artikel 8, vierde lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid. Omdat het desbetreffende artikel niet thuishoort in Hoofdstuk II, § 2, dat betrekking heeft op de aanvraag van een meerjarig instellingssubsidie, maar een algemener karakter heeft, is het als nieuw artikel 2a opgenomen in Hoofdstuk I Algemene bepalingen.

F

De wijziging van onderdeel F houdt verband met de wijziging van het vierde lid van artikel 6 (zie onderdeel C). Dat vierde lid bestaat als gevolg van die wijziging nog maar uit één volzin.

G

Artikel 10 is geheel vervangen door een nieuw artikel 23a. Voor de toelichting op dat nieuwe artikel wordt verwezen naar onderdeel K.

H

Artikel 14 is aangepast, omdat de verplichting een liquiditeitsprognose in te dienen is komen te vervallen (zie onderdeel C). Dat neemt niet weg dat wel met de liquiditeitsbehoefte (al dan niet expliciet tot uitdrukking gebracht) rekening moet worden gehouden.

I

Aangezien subsidies worden verleend op basis van het loon- en prijspeil van het jaar van indiening van de aanvraag (zie ook de artikelen 6, derde lid, en 9, tweede lid), moeten de subsidiebedragen reeds in het eerste subsidiejaar bijgesteld kunnen worden. Artikel 16 is om die reden aangepast.

K

Het oorspronkelijke artikel 10 is geheel herschreven en bovendien verplaatst naar Hoofdstuk IV dat de aan subsidieverlening verbonden verplichtingen van de subsidieontvanger betreft. Artikel 23a regelt de verplichting voor ontvangers van een meerjarig subsidie jaarlijks een activiteitenplan en (of) een begroting in te dienen (eerste lid). Het tweede en het derde lid betreffen de termijnen waarbinnen dat dient te gebeuren. Het eerste lid biedt de Minister de mogelijkheid een afwijkende regeling tot stand te brengen dan wel in individuele gevallen bij subsidieverlening een afwijkende bepaling op te nemen. Aldus wordt de Minister de mogelijkheid geboden voor wat betreft de verplichting jaarlijks begrotingen of activiteitenplannen in te dienen «maatwerk» te creëren. Met name door de invoering van het Handboek financiële verantwoording cultuursubsidies per 1 januari 1998 is de informatievoorziening ten behoeve van de Minister namelijk aanmerkelijk verbeterd. Voorkomen dient te worden dat een overdaad aan informatieve stukken ontstaat.

De termijn genoemd in het nieuwe tweede lid, houdt verband met de omstandigheid dat het activiteitenplan voor het eerste subsidiejaar pas zinvol kan worden ingevuld als de aanvrager weet of en hoeveel subsidie op basis van het ingediende beleidsplan voor zijn activiteiten wordt verleend. Om die reden is een op het eerste subsidiejaar toegesneden bepaling geformuleerd, waarbij de indieningtermijn is gerelateerd aan het tijdstip van subsidieverlening. De desbetreffende stukken zijn dus niet langer als aanvraagbescheiden te beschouwen.

Voor de daarop volgende subsidiejaren geldt het volgende. Gebleken is, dat activiteitenplannen die zes of meer maanden worden ingediend voordat die activiteiten feitelijk ten uitvoer worden gebracht nog te weinig concreet en daardoor te weinig informatief zijn. Het is dus zinvol om de aanvrager in de gelegenheid te stellen het activiteitenplan op een later moment in te dienen. Dat is in het nieuwe derde lid tot uitdrukking gebracht.

L

Ook in geval van een meerjarige subsidie heeft de Minister behoefte aan een jaarlijks verslag van de in het kader van de subsidiëring verrichte activiteiten. Jaarlijkse indiening van een activiteitenverslag is om die reden alsnog voorgeschreven in het tweede lid van artikel 24.

In artikel 24 ontbrak een indieningstermijn. Die is alsnog ingevoerd en gesteld op vier maanden (zie ook artikel 33, eerste lid). De onderhavige wijziging houdt tenslotte verband met de vernummering van de leden van artikel 33 (zie onderdeel O).

De hiervoor beschreven nieuwe verplichtingen voor de subsidieontvanger treden met ingang van het subsidiejaar 2000 in werking (zie artikel II).

M

De oorspronkelijke formuleringen van het tweede en derde lid leidden in de praktijk tot onduidelijkheid bij de accountantscontrole en tot onbedoelde interpretaties. Beoogd wordt één en ander redactioneel te verhelderen.

N, O en P

Artikel 33, eerste en tweede lid, is aangepast aan de praktijk. De praktijk is niet dat instellingen een aanvraag indienen ter vaststelling van de subsidie, maar dat zij het laatste subsidiejaar aan de hand van de voorgeschreven stukken financieel verantwoorden, waarna de Minister de meerjarige subsidie vaststelt. Dat is in artikel 33 tot uitdrukking gebracht. Het tweede lid van artikel 33 kan daardoor komen te vervallen (onderdeel O). De titel van hoofdstuk V is in verband daarmee aangepast (onderdeel N).

Artikel 4:47, aanhef en onder a, van de Awb schrijft in geval van ambtshalve subsidievaststelling voor, dat bij wettelijk voorschrift (of bij de subsidieverlening) een termijn wordt bepaald waarbinnen de subsidie wordt vastgesteld. Deze termijn is vermeld in het nieuwe artikel 37 (onderdeel P).

Q tot en met U

De in deze onderdelen opgenomen wijzigingen houden verband met de correctie van redactionele onjuistheden dan wel met terminologische aanpassingen aan de Derde tranche van de Awb.

V

In artikel 47 kwam onvoldoende tot uitdrukking, dat in de eerste plaats provincie en gemeente zelf verantwoording dienen af te leggen omtrent de rechtmatige besteding van de verstrekte specifieke uitkering. In verband met de «single audit»-gedachte is het niet nodig dat een uitgebreid financieel verslag wordt uitgebracht; een enkele verklaring van gemeente of provincie – in de regel vergezeld van een accountantsverklaring – is toereikend.

W

Deze wijziging houdt verband met de wijziging van artikel 24 (zie onderdeel L).

Artikel II

Teneinde de huidige subsidieontvangers een redelijke termijn te gunnen om zich in te stellen op de nieuwe verplichtingen die voortvloeien uit het gewijzigde artikel 24 is voor het desbetreffende onderdeel een afwijkende inwerkingtredingsbepaling vastgesteld.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg


XNoot
1

Stb. 1994, 473, gewijzigd bij besluit van 20 april 1998, Stb. 266.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 september 1999, nr. 176.

Naar boven