Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1999, 346 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 1999, 346 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie van 5 maart 1999, nr. DGRLD/JBZ/L 99 210113, Directoraat-Generaal Rijksluchtvaartdienst;
Gelet op de artikelen 1.2, tweede lid, 2.2, derde lid, 2.3, tweede, vijfde en zesde lid, 2.4, tweede, derde en vierde lid, 2.7, vierde lid, 2.9, eerste lid, 3.30, 5.11, en 5.16, tweede lid, van de Wet luchtvaart;
De Raad van State gehoord (advies van 21 mei 1999, nr. W09.99.0097/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie van 15 juli 1999, nr. DGRLD/JBZ/L 99.210417, Directoraat-Generaal Rijksluchtvaartdienst;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. AFIS: onderdeel van luchtverkeersdienstverlening dat voorziet in het geven van inlichtingen die tot doel hebben een veilig en geregeld verloop van het luchtvaartterreinverkeer op daartoe door Onze Minister bij ministeriële regeling aangewezen luchtvaartterreinen (Aerodrome Flight Information Service);
b. AFISO: persoon die op grond van dit besluit bevoegd is AFIS te verlenen en daartoe opdracht heeft gekregen van een der in artikel 5.13 van de wet aangewezen instanties (AFIS-operator);
c. AML: bewijs van bevoegdheid voor onderhoudstechnicus (Aircraft Maintenance Licence);
d. ATPL: bewijs van bevoegdheid voor verkeersvlieger (Airline Transport Pilot Licence);
e. CRI: klassebevoegdverklaring instructeur (Class Rating Instructor);
f. CPL: bewijs van bevoegdheid voor beroepsvlieger (Commercial Pilot Licence);
g. CSR: bevoegdverklaring voor landbouwvliegen (Crop Spraying Rating);
h. DA: bevoegdverklaring voor het vliegen tijdens luchtvaartvertoningen (Display Authorisation);
i. FEL: bewijs van bevoegdheid voor boordwerktuigkundige (Flight Engineer Licence);
j. FI: bevoegdverklaring vlieginstructeur (Flight Instructor);
k. helikopter: gemotoriseerd luchtvaartuig met rotorbladen, zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk in de lucht gehouden kan worden door aërodynamische reactiekrachten op zijn rotorbladen;
l. IFR-vlucht: vlucht als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Luchtverkeersreglement;
m. IR: bevoegdverklaring instrumentvliegen (Instrument Rating);
n. IRI: instructeur instrumentvliegen (Instrument Rating Instructor);
o. JAA: Joint Aviation Authorities;
p. JAA-land: land waarvan de burgerluchtvaartautoriteit de JAA-overeenkomst van 11 september 1990 heeft getekend;
q. JAR: Joint Aviation Requirements;
r. JAR-FCL 1: regeling inzake bewijzen van bevoegdheid voor bestuurders van vliegtuigen, opgesteld door de JAA;
s. JAR-FCL 2: regeling inzake bewijzen van bevoegdheid voor bestuurders van helikopters, opgesteld door de JAA;
t. JAR-FCL 3: regeling inzake medische eisen voor bemanningen van luchtvaartuigen, opgesteld door de JAA;
u. JAR-FCL 4: regeling inzake bewijzen van bevoegdheid voor boordwerktuigkundigen van vliegtuigen, opgesteld door de JAA;
v. luchtschip: luchtvaartuig, lichter dan lucht, dat is voorzien van een voortstuwingsinrichting en een besturingsinrichting;
w. luchtvaartgrondstation: een radiozend- en ontvangstation op een vaste plaats op de grond dat werkt in de luchtvaartmobiele of luchtvaartnavigatiefrequentiebanden;
x. luchtvaartterreininformatie:
1. informatie overeenkomend met de betekenis van de in de Regeling seinen opgenomen grondtekens die op het luchtvaartterrein zijn uitgelegd,
2. informatie van windrichting of sterkte, verkregen uit ter beschikking staande middelen, zoals windmeter en windzak,
3. informatie omtrent omstandigheden die het gebruik van het luchtvaartterrein kunnen beperken,
4. informatie over luchtverkeersactiviteiten op en in de nabijheid van het luchtvaartterrein,
5. informatie over de te volgen taxiprocedures, of
6. informatie over de te gebruiken parkeerplaatsen;
ij. luchtvaartterreininformatieverstrekker: persoon die op grond van dit besluit bevoegd is luchtvaartterreininformatie te verstrekken;
2. ME: meermotorig (Multi Engine);
aa. MCC: vluchtuitvoering door een meerhoofdige bemanning die samenwerkt als team en geleid wordt door de eerste bestuurder (Multi-Crew Co-operation);
ab. MLA: land-, amfibie- of watervliegtuig met niet meer dan twee zitplaatsen, een overtreksnelheid die niet hoger is dan 35.1 knopen gekalibreerde luchtsnelheid, en een maximum startmassa van niet meer dan:
300 kg voor een landvliegtuig, eenzitter;
450 kg voor een landvliegtuig, tweezitter;
330 kg voor een amfibie- of watervliegtuig, eenzitter, of
495 kg voor een amfibie- of watervliegtuig, tweezitter, mits een micro light die als watervliegtuig en als landvliegtuig gebruikt kan worden binnen beide daarvoor geldende massalimieten valt (Micro Light Aeroplane)
ac. mobiel luchtvaartstation: een radiozend- en ontvangstation op de grond, niet op een vaste plaats, dat werkt in de luchtvaartmobiele of luchtvaartnavigatiefrequentiebanden;
ad. multi-pilot: gecertificeerd voor ten minste twee bestuurders;
ae. night qualification: bevoegdverklaring VFR-nachtvliegen;
af. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
ag. PPL: bewijs van bevoegdheid voor privévlieger (Private Pilot Licence);
ah. RFI: bevoegdverklaring recreatief vlieginstructeur (Recreational Flight Instructor);
ai. RPL: bewijs van bevoegdheid voor recreatief vlieger (Recreational Pilot Licence);
aj. RT: bevoegdverklaring radiotelefonie;
ak. SE: eenmotorig (Single-Engine);
al. SFI: synthetische vlieginstructeur (Synthetic Flight Instructor);
am. single-pilot: gecertificeerd voor één bestuurder;
an. TMG: motorzweefvliegtuig met een integraal gemonteerde niet intrekbare motor en een niet intrekbare propeller, dat in staat is om op eigen kracht op te stijgen en te klimmen (Touring Motor Glider);
ao. TRI: typebevoegdverklaring instructeur (Type Rating Instructor);
ap. verdrag: Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973. 109);
aq. VFR-vlucht: vlucht als bedoeld in artikel 1, onderdeel ae van het Luchtverkeersreglement;
ar. vliegtuig: gemotoriseerd luchtvaartuig met vaste vleugels, zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk in de lucht gehouden kan worden door aërodynamische reactiekrachten op zijn vleugels;
as. vrije ballon: luchtvaartuig, lichter dan lucht, niet voorzien van een voortstuwingsinstallatie en ingericht en bestemd om ten minste één persoon te vervoeren;
at. wet: Wet luchtvaart;
au. zweeftoestel: luchtvaartuig, zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk in de lucht kan worden gehouden door aerodynamische reactiekrachten en waarvan de vrije vlucht niet afhankelijk is van een motor.
2. Een wijziging van JAR-FCL 1 tot en met 3 gaat voor de toepassing van dit besluit en de krachtens dit besluit vastgestelde regelingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
1. Onze Minister kan de volgende bewijzen van bevoegdheid afgeven:
a. RPL, dat de bevoegdheid geeft, niet tegen vergoeding, op te treden als bestuurder van een luchtvaartuig, dat gecertificeerd is of luchtwaardig is bevonden voor maximaal 4 inzittenden, tijdens vluchten zonder baat, onder de volgende beperkingen:
1°. alleen tijdens VFR-vluchten;
2°. alleen tijdens de daglichtperiode als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Luchtverkeersreglement, en
3°. niet met passagiers, tenzij de houder ten minste tien uur ervaring heeft als gezagvoerder van een luchtvaartuig van dezelfde categorie of met dezelfde bijzondere bevoegdverklaring en de houder in de voorafgaande negentig dagen ten minste drie starts en drie landingen heeft uitgevoerd als gezagvoerder van een luchtvaartuig van dezelfde categorie en met dezelfde bijzondere bevoegdverklaring;
b. PPL, dat, onder de beperkingen als bedoeld in JAR-FCL 1.110, onderdeel b en 1.115, de bevoegdheid geeft:
1. van het RPL;
2. niet tegen vergoeding, op te treden als eerste of tweede bestuurder van een luchtvaartuig tijdens vluchten zonder baat;
c. CPL, dat, onder de beperkingen als bedoeld in JAR-FCL 1.150, onderdeel b, de bevoegdheid geeft:
1. van het PPL;
2. op te treden als eerste of tweede bestuurder tijdens vluchten tegen vergoeding of tijdens vluchten voor eigen vervoer;
3. op te treden als eerste of tweede bestuurder tijdens verkeersvluchten op single pilot luchtvaartuigen;
4. op te treden als tweede bestuurder tijdens verkeersvluchten op multi-pilot luchtvaartuigen;
d. ATPL, dat, onder de beperkingen als bedoeld in JAR-FCL 1.275, onderdeel b, de bevoegdheid geeft:
1. van het CPL;
2. op te treden als eerste bestuurder tijdens verkeersvluchten op multi-pilot luchtvaartuigen.
e. FEL, dat de bevoegdheid geeft op te treden als boordwerktuigkundige van een luchtvaartuig;
f. AML, dat, voorzien van de vereiste bevoegdverklaring, de bevoegdheid geeft tot het verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan luchtvaartuigen, en tot het houden van toezicht daarop.
2. Een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, kan worden afgegeven voor de volgende categorieën luchtvaartuigen:
vliegtuigen | helikopters | zweeftoestellen | vrije ballonnen | luchtschepen | andere categorieën luchtvaartuigen | |
---|---|---|---|---|---|---|
(A) | (H) | (G) | (FB) | (AS) | (OA) | |
RPL | x | x | x | x | x | x |
PPL | x | x | x | |||
CPL | x | x | x | x | x | |
ATPL | x | x | x | |||
FEL | x | x | x | x | ||
AML | x | x | x | x | x |
3. Indien een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, c of d, wordt aangevraagd of afgegeven voor de categorie helikopters, zijn de overeenkomstige artikelen uit JAR-FCL 2 van toepassing.
4. De bevoegdheden die voortvloeien uit een bewijs van bevoegdheid zijn steeds beperkt tot die categorie luchtvaartuigen waarvoor een bijzondere bevoegdverklaring is afgegeven.
5. De bewijzen van bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid worden afgegeven voor onbepaalde duur.
1. Aan houders van een RPL kan, onder de krachtens artikel 2.2 van de wet genoemde bijzondere bevoegdverklaringen, al dan niet onder beperkingen naar soort vlucht of ervaring, één of meer van de volgende algemene bevoegdverklaringen worden afgegeven:
a. RT, dat de bevoegdheid geeft om radiocontact met de luchtverkeersdienst, als bedoeld in artikel 1, onderdeel q , van het Luchtverkeersreglement, of met bestuurders van andere luchtvaartuigen te onderhouden;
b. DA, dat de bevoegdheid geeft een luchtvaartuig te bedienen tijdens een luchtvaartvertoning;
c. RFI, dat de bevoegdheid geeft om vliegonderricht te geven voor de afgifte van een:
1. RPL, of
2. bijzondere bevoegdverklaring.
2. Aan houders van een PPL, CPL of ATPL kan, onder de krachtens artikel 2.2 van de wet genoemde bijzondere bevoegdverklaringen, al dan niet onder beperkingen naar soort vlucht of ervaring, een of meer van de volgende algemene bevoegdverklaringen worden afgegeven:
a. RT, dat de bevoegdheid geeft om radiocontact met de luchtverkeersdienst, als bedoeld in artikel 1, onderdeel q, van het Luchtverkeersreglement, of met bestuurders van andere luchtvaartuigen, te onderhouden;
b. IR-SE, dat de bevoegdheid geeft om op te treden als bestuurder gedurende IFR-vluchten op SE-luchtvaartuigen;
c. IR-ME, dat de bevoegdheid geeft om op te treden als bestuurder gedurende IFR-vluchten op ME-luchtvaartuigen;
d. CSR, dat de bevoegdheid geeft om een luchtvaartuig te bedienen waarmee stoffen ter bescherming of bevordering van het milieu of de land-, tuin-, of bosbouw vanuit de lucht worden verspreid;
e. DA, dat de bevoegdheid geeft een luchtvaartuig te bedienen tijdens een luchtvaartvertoning;
f. FI, dat de bevoegdheid geeft van RFI en om, onder de beperkingen als bedoeld in JAR-FCL 1.310, onderdeel a, en JAR-FCL 1.330, vliegonderricht te geven voor:
1. de afgifte van een PPL en bijzondere bevoegdverklaringen voor SE-luchtvaartuigen,
2. de afgifte van een CPL,
3. VFR-nachtvliegen,
4. de afgifte van een IR,
5. de afgifte van bijzondere bevoegdverklaringen voor single-pilot ME-luchtvaartuigen,
6. de afgifte van een FI;
g. TRI, dat de bevoegdheid geeft om, onder de beperkingen als bedoeld onder JAR-FCL 1.310, onderdeel a, en JAR-FCL 1.365, aan houders van een bewijs van bevoegdheid vliegonderricht te geven voor de afgifte van een bijzondere bevoegdverklaring voor een multi-pilot luchtvaartuig, inclusief onderricht benodigd voor MCC;
h. CRI, dat de bevoegdheid geeft om, onder de beperkingen als bedoeld in JAR-FCL 1.310, onderdeel a, en JAR-FCL 1.380, aan houders van een bewijs van bevoegdheid vliegonderricht te geven voor de afgifte van een bijzondere bevoegdverklaring voor een single-pilot luchtvaartuig;
i. IRI, dat de bevoegdheid geeft om, onder de beperkingen als bedoeld JAR-FCL 1.310, onderdeel a, en JAR-FCL 1.395, aan houders van een bewijs van bevoegdheid vliegonderricht te geven voor de afgifte van een IR;
SFI, dat de bevoegdheid geeft om, onder de beperkingen als bedoeld in JAR-FCL 1.310, onderdeela, en JAR-FCL 1.410, vliegonderricht te geven op een STD voor de afgifte van een bijzonderebevoegdverklaring voor een multi-pilot luchtvaartuig; night qualification, dat de bevoegdheid geeft om de bevoegdheden van het bewijs van bevoegdheid waarvoor de bevoegdverklaring wordt afgegeven 's nachts uit te voeren Deze bevoegdverklaring wordt uitsluitend afgegeven aan de houder van een PPL of CPL.
3. Indien een algemene bevoegdverklaring als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a tot en met g, i en j, wordt aangevraagd of afgegeven voor de categorie helikopters, zijn de overeenkomstige artikelen uit JAR-FCL 2 van toepassing, met dien verstande dat bij IR geen onderscheid wordt gemaakt in SE en ME.
4. De bevoegdheden die voortvloeien uit een RT zijn steeds beperkt tot het overeenkomende bewijs van bevoegdheid van de houder.
5. De bevoegdheden die voortvloeien uit een algemene bevoegdverklaring, met uitzondering van de RT, zijn steeds beperkt tot die categorie luchtvaartuigen waarvoor de bevoegdverklaring is afgegeven.
1. De in artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel a, genoemde bevoegdverklaring wordt voor onbepaalde duur afgegeven.
2. De in artikel 3, tweede lid, onderdeel b en c, genoemde bevoegdverklaringen worden voor de duur van ten hoogste een jaar afgegeven.
3. De in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel d en e, genoemde bevoegdverklaringen worden voor de duur van ten hoogste twee jaar afgegeven.
4. De in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel f tot en met j, genoemde bevoegdverklaringen worden voor de duur van ten hoogste drie jaar afgegeven.
Onze Minister stelt bijzondere bevoegdverklaringen vast, de duur waarvoor zij worden afgegeven en de beperkingen naar type of klasse luchtvaartuig, vlucht, ervaring of werkzaamheden waaronder zij al dan niet worden afgegeven.
1. De leeftijd, welke moet zijn bereikt om voor een bewijs van bevoegdheid in aanmerking te komen, bedraagt voor:
a. RPL: 16 jaar;
b. PPL: 17 jaar;
c. CPL: 18 jaar;
d. ATPL: 21 jaar;
e. FEL: 18 jaar;
f. AML: 18 jaar.
2. De leeftijd, welke moet zijn bereikt om voor een instructeursbevoegdverklaring in aanmerking te komen, bedraagt 18 jaar.
1. Met uitzondering van het tweede lid is de houder van een bewijs van bevoegdheid, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, die de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, niet bevoegd op te treden als bestuurder van een luchtvaartuig tijdens verkeersvluchten.
2. De houder van een bewijs van bevoegdheid, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c en d, die zich bevindt in de leeftijdscategorie tussen 60 en 65 jaar, is uitsluitend bevoegd op te treden als bestuurder van een luchtvaartuig tijdens verkeersvluchten, indien de bemanning van het luchtvaartuig bestaat uit meerdere houders van deze bewijzen van bevoegdheid en de eerstgenoemde houder de enige is in de hiervoor-genoemde leeftijdscategorie.
1. Met inachtneming van artikel 6 wordt het bewijs van bevoegdheid of de bevoegdverklaring op aanvraag afgegeven aan een ieder die in het bezit is van een geldige medische verklaring en voldoet aan de bij ministeriële regeling vast te stellen vereisten inzake kennis, bedrevenheid, ervaring en opleiding.
2. De aanvraag tot afgifte van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring wordt gedaan op een daartoe door Onze Minister verstrekt aanvraagformulier.
3. Onze Minister stelt de tarieven vast, volgens welke de kosten, bedoeld in artikel 2.3, zesde lid, onderdeel g, van de wet, worden vergoed.
De bevoegdverklaringen, genoemd in artikel 3 en 5, worden verlengd indien de houder van het bewijs van bevoegdheid op bij ministeriële regeling te bepalen wijze heeft aangetoond, dat hij zijn kennis, bedrevenheid en ervaring heeft behouden.
1. Het document waarop het bewijs van bevoegdheid en de bevoegdverklaring zijn weergegeven wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vijf jaar.
2. Onze Minister vernieuwt een document als bedoeld in het eerste lid na afgifte of wederafgifte van een bevoegdverklaring en wanneer de ruimte, bestemd om verlengingen van bevoegdverklaringen aan te tekenen, geheel is ingevuld, en stelt nadere regels met betrekking tot de eisen voor wederafgifte van een bevoegdverklaring.
3. Onze Minister kan een document als bedoeld in het eerste lid vernieuwen, indien het is verloren, indien het onleesbaar, beschadigd of anderszins onbruikbaar is geworden, om enige administratieve reden of, naar zijn goeddunken, wanneer een bevoegdverklaring wordt verlengd.
4. Indien een document wegens verlies is vernieuwd en het verloren document wordt teruggevonden, zendt de houder het teruggevonden document zo spoedig mogelijk aan Onze Minister.
5. Indien een document anders dan wegens verlies is vernieuwd, zendt de houder het oorspronkelijke document binnen een week na de datum van verzending van het nieuwe bewijs aan Onze Minister.
Artikel 2.1, eerste en tweede lid, van de wet is niet van toepassing op:
a. het bedienen van een modelvliegtuig, waarvan de totale massa ten hoogste 20 kg bedraagt;
b. het bedienen van een ballon, die op zeeniveau in de internationale standaard-atmosfeer in geheel gevulde toestand een diameter van ten hoogste 2.00 m of een inhoud van ten hoogste 4.00 kubieke m heeft, alsmede aan elkaar gekoppelde ballonnen waarvan de gezamenlijke diameter en inhoud deze waarden niet te boven gaan;
c. het bedienen van een toestel, zwaarder dan lucht, en niet voorzien van een voortstuwingsinrichting, dat door middel van een ankerkabel of lijn is verbonden met het aardoppervlak (kabelvlieger);
d. bedienen van een luchtschip, dat op zeeniveau in de internationale standaard atmosfeer in geheel gevulde toestand een grootste afmeting heeft van 5.00 m of een inhoud van ten hoogste 4.00 kubieke m;
e. het bedienen van een toestel, zwaarder dan lucht in de vorm van een scherm met harnas, dat met een lijn of lijnen is bevestigd aan een voertuig of vaartuig, waardoor het in de lucht kan worden gehouden (valschermzweeftoestel);
f. het bedienen van een ballon, die tijdens het in de lucht houden permanent is bevestigd aan het aardoppervlak (kabelballon);
g. het bedienen van een valscherm als bedoeld in artikel 1, onderdeel a van de Regeling valschermspringen;
h. het bedienen van een luchtvaartuig onder toezicht van een instructeur, die houder is van een voor de bediening van dat luchtvaartuig en die vlucht afgegeven bewijs van bevoegdheid, waarop weergegeven de nodige bevoegdverklaringen op een zodanige wijze dat de instructeur onmiddellijk kan ingrijpen;
i. het uitvoeren van een solovlucht onder toezicht van een instructeur, die houder is van een voor de bediening van dat luchtvaartuig en die vlucht afgegeven bewijs van bevoegdheid, waarop weergegeven de nodige bevoegdverklaringen, door een bestuurder, die geen houder is van een bewijs van bevoegdheid, indien de bestuurder:
1. een solovlucht uitvoert met een zweeftoestel binnen zichtafstand tot een maximum van 5 kilometer rondom het luchtvaartterrein en de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, of een solovlucht uitvoert met een luchtvaartuig en de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt;
2. beschikt over voldoende kennis voor de uit te voeren solovlucht;
3. beschikt over een geldige medische verklaring klasse 1 of 2; en
4. beschikt over een schriftelijke soloverklaring van de instructeur.
Onze Minister kan nadere regels geven met betrekking tot het afgeven van bewijzen van gelijkstelling. Deze regels omvatten in ieder geval bepalingen betreffende eisen inzake kennis, bedrevenheid, ervaring, leeftijd en medische geschiktheid.
1. Onze Minister geeft nadere regels met betrekking tot de erkenning, registratie of kwalificatie van een opleidingsinstelling. Deze regels omvatten in ieder geval bepalingen betreffende:
a. voor de registratie:
1. de bij de aanvraag in te dienen gegevens,
2. eisen inzake de opleiding,
3. de afgifte, geldigheidsduur, intrekking en wijziging;
b. voor de erkenning en de kwalificatie:
1. de bij de aanvraag in te dienen gegevens,
2. eisen inzake de organisatie en eisen inzake de opleiding,
3. de afgifte, geldigheidsduur, verlenging, intrekking en wijziging.
2. Onze Minister geeft nadere regels met betrekking tot de kwalificatie van STD's. Deze regels omvatten in ieder geval bepalingen betreffende:
a. de bij de aanvraag in te dienen gegevens;
b. het onderscheid in eisen naar niveau;
c. de afgifte, geldigheidsduur, verlenging, schorsing, intrekking en wijziging.
1. Als bewijs, dat wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot de nodige kennis en bedrevenheid voor een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in artikel 2 of een bevoegdverklaring als bedoeld in artikel 3 of 5, wordt met goed gevolg een examen afgelegd.
2. Het examen kan bestaan uit een theorie- en een praktijkgedeelte.
3. Onze Minister kan nadere regels geven met betrekking tot het examen.
1. Onze Minister stelt het resultaat van het theorie-en praktijkexamen vast.
2. Onze Minister stelt nadere regels met betrekking tot de autorisatie van examinatoren. Deze regels omvatten in ieder geval bepalingen betreffende:
a. de bij de aanvraag tot autorisatie in te dienen gegevens;
b. de afgifte, geldigheidsduur, verlenging en intrekking van de autorisatie;
c. de eisen inzake kennis, bedrevenheid en ervaring;
d. het onderscheid in bevoegdheden naar soort autorisatie.
1. Onze Minister stelt een examenreglement vast.
2. In dit reglement kunnen ten minste bepalingen worden opgenomen omtrent:
a. de wijze van examinering;
b. de duur van examens en de wijze waarop examens worden uitgevoerd;
c. de vaststelling van de examenopgaven voor het schriftelijke gedeelte;
d. de groepen van vakken waarin examens kunnen worden afgelegd;
e. het gebruik van STD's ten behoeve van examens;
f. de aanmelding voor examens;
g. de toelating tot examens;
h. geheimhouding;
i. het toezicht op theorie- en praktijkexamens;
j. de uitsluiting van een examinandus van examens;
k. de ordemaatregelen tijdens examens;
l. de beoordeling van examens;
m. de vaststelling van het resultaat van examens;
n. de kennisgeving van de uitslag;
o. de mogelijkheid van herexamens;
p. het afnemen van praktijkexamens;
q. de termijn waarbinnen examens moeten zijn afgelegd;
r. de uitsluiting van examens.
Onze Minister kan bewijzen van bevoegdheid afgeven voor:
a. luchtverkeersleider;
b. luchtverkeersleider in opleiding;
c. AFISO;
d. luchtvaartterreininformatieverstrekker.
1. Onze Minister geeft op het bewijs van bevoegdheid, genoemd in artikel 17, onderdeel a , al dan niet onder beperkingen naar gebied, classificatie, deelfunctie of tijd, één of meer van de volgende bevoegdverklaringen weer:
a. plaatselijke luchtverkeersleiding, die de bevoegdheid geeft om luchtverkeersleiding te geven bij een in de bevoegdverklaring aan te duiden plaatselijke luchtverkeersleidingsdienst;
b. naderingsluchtverkeersleiding, die de bevoegdheid geeft om luchtverkeersleiding te geven bij een in de bevoegdverklaring aan te duiden naderingsluchtverkeersleidingsdienst;
c. algemene luchtverkeersleiding, die de bevoegdheid geeft om luchtverkeersleiding te geven bij een in de bevoegdverklaring aan te duiden algemene luchtverkeersleidingsdienst;
d. radarnaderingsluchtverkeersleiding, die de bevoegdheid geeft om radarluchtverkeersleiding te geven bij een in de bevoegdverklaring aan te duiden naderingsluchtverkeersleidingsdienst;
e. algemene radarluchtverkeersleiding, die de bevoegdheid geeft om radarluchtverkeersleiding te geven bij een in de bevoegdverklaring aan te duiden algemene luchtverkeersleidingsdienst.
2. Onze Minister geeft op het bewijs van bevoegdheid, genoemd in artikel 17, onderdeel c, al dan niet onder beperkingen naar deelfunctie, gebied of tijd, de bevoegdverklaring AFIS weer, die de bevoegdheid geeft om AFIS te verstrekken.
3. Onze Minister geeft op het bewijs van bevoegdheid, genoemd in artikel 17, onderdeel d, al dan niet onder beperking naar deelfunctie, gebied of tijd, één of meer van de volgende bevoegdverklaringen weer:
a. mobiel luchtvaartstation, die de bevoegdheid geeft luchtvaartterreininformatie te verstrekken met een mobiel station,
b. luchtvaartgrondstation, die de bevoegdheid geeft luchtvaartterreininformatie te verstrekken met een grondstation,
c. off-shore, die de bevoegdheid geeft om luchtvaartterreininformatie te verstrekken, die van belang is voor het luchtverkeer naar, op en van mijnbouwinstallaties of schepen.
De minimumleeftijd voor de afgifte van een bewijs van bevoegdheid bedraagt voor:
a. luchtverkeersleider: 19 jaar;
b. luchtverkeersleider in opleiding: 18 jaar;
c. AFISO: 18 jaar;
d. luchtvaartterreininformatieverstrekker: 18 jaar.
1. Met inachtneming van artikel 19 wordt het bewijs van bevoegdheid of de bevoegdverklaring op aanvraag verleend aan een ieder die in het bezit is van een geldige medische verklaring en voldoet aan de bij ministeriële regeling vast te stellen vereisten inzake kennis, bedrevenheid en ervaring.
2. Onze Minister stelt de tarieven vast, volgens welke de kosten, bedoeld in artikel 2.3, zesde lid, onderdeel g, van de wet, worden vergoed.
1. Het bewijs van bevoegdheid, genoemd in artikel 17, onderdeel a, b, of c, wordt verlengd, indien de houder op een door Onze Minister goed te keuren wijze heeft aangetoond dat hij zijn kennis, bedrevenheid en ervaring heeft behouden.
2. Het bewijs van bevoegdheid, genoemd in artikel 17, onderdeel d, wordt verlengd indien de houder op bij ministeriële regeling te bepalen wijze heeft aangetoond dat hij zijn kennis, bedrevenheid en ervaring heeft behouden.
1. De vereisten inzake ervaring voor het bewijs van bevoegdheid, genoemd in artikel 17, onderdeel c, zijn niet van toepassing op personen die:
a. maximaal 24 maanden voor de datum van aanvraag in het bezit waren van een geldig bewijs van bevoegdheid als luchtverkeersleider en tewerkgesteld waren bij de LVB-organisatie,
b. maximaal 24 maanden voor de datum van aanvraag de functie van luchtverkeersleidingsassistent bij de LVB-organisatie daadwerkelijk uitoefenden, of
c. maximaal 24 maanden voor de datum van aanvraag tewerkgesteld waren als luchtverkeersleider bij de krijgsmacht.
2. De vereisten inzake ervaring voor het bewijs van bevoegdheid, genoemd in artikel 17, onderdeel d, zijn niet van toepassing op personen die maximaal 24 maanden voor de datum van aanvraag in het bezit waren van een geldig bewijs van bevoegheid als AFISO.
1. Het vereiste inzake het afleggen van een algemeen examen voor het bewijs van bevoegdheid, genoemd in artikel 17, onderdeel a, b, c en d, is niet van toepassing op personen, zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Personen die aanspraak maken op vrijstelling | Aanvrager voor het algemeen examen voor luchtverkeersleider krijgt vrijstelling behoudens voor de hierna genoemde vakken | Aanvrager voor het algemeen examen voor AFISO krijgt vrijstelling behoudens voor de hierna genoemde vakken | Aanvrager voor het algemeen examen voor luchtvaartterreininformatieverstrekker krijgt vrijstelling behoudens voor de hierna genoemde vakken |
---|---|---|---|
Luchtverkeersleiders bij de LVB-organisatie of degenen die maximaal 24 maanden voor de datum van aanvraag in het bezit waren van een geldig bewijs van bevoegdheid als luchtverkeersleider en tewerkgesteld waren bij de LVB-organisatie. | n.v.t. | Vrijstelling | Vrijstelling |
Luchtverkeersleiders die tewerkgesteld zijn bij de krijgsmacht of degenen die maximaal 24 maanden voor de datum van aanvraag als luchtverkeersleider tewerkgesteld waren bij de krijgsmacht. | Luchtverkeersleidingsvoorschriften en luchtvaartregelgeving menselijke prestaties en beperkingen operationele procedures voorschriften operationele procedures radiotelefonie | Communicatievoorschriften AFIS voorschriften, AFIS voorschriften en luchtvaartregelgeving | Vrijstelling |
Luchtverkeersleidingsassistenten bij de LVB-organisatie of degenen die maximaal 24 maanden voor de datum van de aanvraag de functie van luchtverkeersleidingsassistenten bij de LVB-organisatie daadwerkelijk uitoefenden. | Luchtverkeersleidingsvoorschriften en luchtvaartregelgeving menselijke prestaties en beperkingen Engels mondeling operationele procedures voorschriften operationele procedures radiotelefonie | Vrijstelling | Vrijstelling |
Houders van een geldig Nederlands bewijs voor de burgerluchtvaart met RT. | Geen vrijstelling | Geen vrijstelling | Vrijstelling |
Houders van een geldig algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie of een geldig beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie als bedoeld in de Regeling aanvraag en toelating vergunningen op volgorde van binnenkomst of bij wijze van voorrang. | Geen vrijstelling | Geen vrijstelling | bijlage 10, deel 2, hoofdstuk 5 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, luchtvaartgids Nederland meteorologische vluchtinformatieverstrekking Search and Rescue |
2. Het vereiste inzake het afleggen van het examen voor een bevoegdverklaring op het bewijs van bevoegdheid, genoemd in artikel 17, onderdeel c, is niet van toepassing op personen die:
a. in het bezit zijn van een bewijs van bevoegdheid als luchtverkeersleider met de bevoegdverklaring plaatselijke luchtverkeersleiding en tewerkgesteld zijn bij de LVB-organisatie of degenen die maximaal 24 maanden voor de datum van aanvraag in het bezit waren van een geldig bewijs van bevoegdheid als luchtverkeersleider met de bevoegdverklaring plaatselijke luchtverkeersleiding en tewerkgesteld waren bij de LVB-organisatie, of
b. tewerkgesteld zijn bij het luchtverkeersdienstverleningspersoneel van de krijgsmacht en bevoegdverklaard zijn tot het geven van plaatselijke luchtverkeersleiding of degenen die maximaal 24 maanden voor de datum van aanvraag tewerkgesteld waren bij het luchtverkeersdienstverleningspersoneel van de krijgsmacht en bevoegdverklaard waren tot het geven van plaatselijke luchtverkeersleiding.
3. Het vereiste inzake het afleggen van het examen voor een bevoegdverklaring op het bewijs van bevoegdheid, genoemd in artikel 17, onderdeel d, is niet van toepassing op personen:
a. die in het bezit zijn van een geldig Nederlands bewijs van bevoegdheid voor de burgerluchtvaart met RT of degenen die maximaal 24 maanden voor de datum van aanvraag in het bezit waren van een geldig bewijs van bevoegdheid voor de burgerluchtvaart met RT,
b. die in het bezit zijn van een geldig algemeen of beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie, of
c. bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b.
1. Onze Minister kan een bewijs van bevoegdheid vernieuwen, indien het is verloren of indien het onleesbaar, beschadigd of anderszins onbruikbaar is geworden.
2. Indien een bewijs van bevoegdheid wegens verlies is vernieuwd en het verloren bewijs wordt teruggevonden, zendt de houder het teruggevonden bewijs zo spoedig mogelijk aan Onze Minister.
3. Indien een bewijs van bevoegdheid anders dan wegens verlies is vernieuwd, zendt de houder het oorspronkelijke bewijs binnen een week na de datum van verzending van het nieuwe bewijs aan Onze Minister.
1. Als bewijs, dat wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot de nodige kennis en bedrevenheid voor een bewijs van bevoegdheid of een bevoegdverklaring als bedoeld in artikel 17 en 18 dient met goed gevolg een examen te worden afgelegd.
2. Het examen voor een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in artikel 17 onderdeel a, c of d, wordt onderscheiden in:
a. een algemeen examen, en een examen voor een bevoegdverklaring.
Het examen voor een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in artikel 17, onderdeel b, bestaat uit een algemeen examen.
Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de in het eerste, tweede en derde lid genoemde examens.
5. Onze Minister stelt regels voor het examen voor een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in artikel 17, onderdeel d.
6. Het examen wordt in de Nederlandse taal afgenomen. In bijzondere gevallen kan de Engelse taal gebezigd worden.
1. Voor het examen voor een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in artikel 17, onderdeel a, b en c, wordt het examen afgenomen door een examencommissie op het terrein van de burgerluchtverkeersdienstverlening.
2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat benoemt in de examencommissie voor burgerluchtverkeersdienstverlening op voordracht van de LVB-organisatie, een voorzitter, secretaris en plaatsvervangend secretaris, telkens voor de tijd van ten hoogste twee jaar.
3. Onze Minister benoemt een plaatsvervangend voorzitter, telkens voor de tijd van ten hoogste twee jaar.
4. De examencommissie bestaat voorts uit leden die, op voordracht van de voorzitter, in overleg met de plaatsvervangend voorzitter, telkens voor de tijd van ten hoogste twee jaar door Onze Minister worden benoemd.
5. Bij ontstentenis van de voorzitter en diens plaatsvervanger worden hun werkzaamheden verricht door een door Onze Minister aan te wijzen lid, die bij de examencommissie voor burgerluchtverkeersdienstverlening wordt voorgedragen door de LVB-organisatie.
6. Het examen bedoeld in artikel 25 wordt afgenomen door een door de voorzitter aan te wijzen delegatie uit de examencommissie.
7. De voorzitter roept de leden tijdig op.
Voor het bewijs van bevoegdheid, bedoeld in artikel 17, onderdeel d, wordt het examen afgenomen door Onze Minister.
1. Onze Minister stelt, de voorzitter van de examencommissie gehoord, een examenreglement op.
2. In dit reglement kunnen ten minste bepalingen worden opgenomen omtrent:
a. de organisatie van de examencommissie;
b. de toelating tot examens;
c. de vereiste opleiding en ervaring;
d. het algemeen examen;
e. het rooster;
f. de duur van examens en de wijze waarop examens worden uitgevoerd;
g. de vaststelling van de examenopgaven voor het schriftelijk gedeelte;
h. de geheimhouding;
i. het toezicht op examens;
j. de oproep en aanmelding van de examinandus;
k. de examentermijn en het aantal examinatoren;
l. de ordemaatregelen tijdens examens;
m. de beoordeling van examens;
n. de vaststelling van de eindcijfers van examenvakken;
o. de vrijstelling van examens, danwel van onderdelen daarvan;
p. de kennisgeving van de uitslag;
q. de herexamens;
r. de termijn waarbinnen examens moeten zijn afgelegd;
s. de uitsluiting van examens.
De examencommissie brengt zo spoedig mogelijk na afloop van het examen schriftelijk rapport uit aan Onze Minister. In dit rapport worden de uitkomsten, bijzonderheden en opmerkingen met betrekking tot het examen vermeld.
1. Ten behoeve van een door Onze Minister, al dan niet onder beperkingen, af te geven medische verklaring wordt degene, die zulk een verklaring heeft aangevraagd, gekeurd door een geneeskundige of door een geneeskundige instantie.
2. Onze Minister kan in ieder geval regels geven met betrekking tot:
a. de aanvraag van de keuring;
b. de oproep voor en de aanmelding bij de keuring;
c. de ten behoeve van de afgifte van een medische verklaring te verrichten keuring;
d. de anamnese;
e. de kennisgeving van de uitslag;
f. de eisen van medische geschiktheid en de beperkingen waaronder de medische verklaring kan worden afgegeven;
g. de eisen waaraan een geneeskundige of een geneeskundige instantie ten behoeve van hun autorisatie moeten voldoen;
h. de verplichtingen van de houder van de medische verklaring of van een geneeskundige of een geneeskundige instantie;
i. de vergoeding voor de keuring en de aanvraag van de medische verklaring.
1. De geldigheidsduur van de medische verklaringen voor ATPL, CPL, FEL, PPL en RPL bedraagt in maanden voor de houder van een bewijs van bevoegdheid of voor de bestuurder als bedoeld in artikel 11, onderdeel i, in dit artikel nader te noemen «bestuurder»:
a. | ||
---|---|---|
klasse 1 | jonger dan 40 jaar | 40 jaar of ouder |
ATPL | 12 | 6 |
CPL | 12 | 6 |
FEL | 12 | 6 |
bestuurder | 12 | 6 |
b. | ||||
---|---|---|---|---|
klasse 2 | jonger dan 30 jaar | 30 tot 50 jaar | 50 tot 65 jaar | 65 jaar of ouder |
PPL | 60* | 24 | 12 | 6 |
RPL | 60* | 24 | 12 | 12 |
bestuurder | 60* | 24 | 12 | 12 |
* met dien verstande dat een medische verklaring afgegeven voor het dertigste levensjaar van de houder slechts geldt tot zijn twee en dertigste jaar.
2. Houders van een PPL of een RPL kunnen eveneens gebruik maken van een geldige medische verklaring klasse 1.
3. De geldigheidsduur van de medische verklaring voor luchtverkeersleiders, luchtverkeersleiders in opleiding, AFISO's en luchtvaartterreininformatieverstrekkers bedraagt in maanden ten hoogste:
a. | ||||
---|---|---|---|---|
klasse 2 | jonger dan 30 jaar | 30 tot 50 jaar | 50 tot 65 jaar | 65 jaar of ouder |
luchtvaartterreininformatieverstrekker | 60* | 24 | 12 | 6 |
* met dien verstande dat een medische verklaring afgegeven voor het dertigste levensjaar van de houder slechts geldt tot zijn twee en dertigste jaar.
b. | ||
---|---|---|
klasse 3 | jonger dan 40 jaar | 40 jaar of ouder |
a. luchtverkeersleider | 24 | 12 |
b. luchtverkeersleider in opleiding | 24 | 12 |
c. AFISO | 24 | 12 |
4. Houders van een bewijs van bevoegdheid voor informatieverstrekker kunnen eveneens gebruik maken van een geldige medische verklaring klasse 3.
5. Onze Minister stelt nadere regels voor de verlenging van een medische verklaring.
Ten behoeve van de beslissing op bezwaar tegen een beschikking met betrekking tot een medische verklaring kan Onze Minister advies inwinnen bij een door Onze Minister ingestelde Adviescommissie.
Bij elke volgende keuring wordt rekening gehouden met het advies van de Adviescommissie.
1. De Adviescommissie bestaat uit ten minste vijf leden, waaronder een voorzitter, die door Onze Minister worden benoemd voor een periode van 3 jaar en ontslagen.
2. Van de leden van de Adviescommissie wordt ten minste één lid benoemd uit de kring van deskundigen met betrekking tot medische verklaringen klasse 1, ten minste één lid uit de kring van deskundigen met betrekking tot medische verklaringen klasse 2 en ten minste één lid uit de kring van deskundigen met betrekking tot medische verklaringen klasse 3.
1. Onze Minister doet een ontvangen bezwaarschrift binnen een week aan de Adviescommissie toekomen.
2. Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot door de Adviescommissie in acht te nemen procedures.
Zolang in een vacature in de Adviescommissie niet is voorzien, vormen de overblijvende leden de Adviescommissie met de bevoegdheden van de volledige Adviescommissie.
1. Indien een bewijs van bevoegdheid of een bevoegdverklaring is geschorst op één van de in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel a of b van de wet genoemde gronden, kan Onze Minister bepalen dat de houder zich opnieuw aan een door Onze Minister te bepalen examen onderwerpt. Het examen kan beperkt blijven tot één of enkele onderdelen.
2. Indien een bewijs van bevoegdheid of een bevoegdverklaring is geschorst op grond van artikel 2.5, eerste lid, onderdeel c, wordt de schorsing opgeheven bij opnieuw gebleken medische geschiktheid.
1. Hoofdstuk III van de R.T.L.1 komt, met inachtneming van het gestelde in artikel 38, te vervallen.
2. Het Besluit kwalificaties luchtverkeersdienstverlening (Stb. 1993, 728) wordt ingetrokken.
3. Het Opleidingsbesluit Rijksluchtvaartschool wordt ingetrokken.
1. Met uitzondering van diegene die in aanmerking komt voor een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in artikel 41, eerste lid, wordt aan de houder van een geldig bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring, zonder dat behoeft te worden voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, van dit besluit gestelde eisen, een nieuw bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring afgegeven voor de nog lopende periode van onderscheidenlijk het bewijs van bevoegdheid of de bevoegdverklaring, met dien verstande dat:
a. aan een houder van een vliegbewijs B1, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, sub 6, van de R.T.L. een ATPL wordt afgegeven in een overeenkomende categorie luchtvaartuigen;
b. aan een houder van een vliegbewijs B2, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, sub 5, van de R.T.L. een CPL wordt afgegeven in de categorie vliegtuigen met de uitbreiding «holder is entiteld tot act as pilot in command on multi-pilot aeroplanes with a MTOW not exceeding 20 000 kg», indien hij in het bezit is van een bijzondere bevoegdverklaring voor een multi-pilot vliegtuigtype;
c. aan een houder van een vliegbewijs B2, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, sub 5 van de R.T.L. een CPL wordt afgegeven in de categorie vliegtuigen, indien hij niet in het bezit is van een bijzondere bevoegdverklaring voor een multi-pilot vliegtuigtype;
d. aan een houder van een vliegbewijs B3, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, sub 4, van de R.T.L. een CPL in de categorie vliegtuigen wordt afgegeven met de uitbreiding «holder is entitled to act as pilot in command on multi-pilot aeroplanes with a MTOW not exceeding 5700 kg», indien hij in het bezit is van een bijzondere bevoegdverklaring voor een multi-pilot vliegtuigtype met een MTOW van maximaal 5700 kg;
e. aan een houder van een vliegbewijs B3, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, sub 4, van de R.T.L. een CPL wordt afgegeven in een overeenkomende categorie luchtvaartuigen;
f. aan een houder van een vliegbewijs A, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, sub 3, van de R.T.L. een PPL wordt afgegeven in een overeenkomende categorie luchtvaartuigen;
g. aan een houder van een bijzondere bevoegdverklaring VK1A onderscheidenlijk VK2A een bijzondere bevoegdverklaring SE piston (land) onderscheidenlijk ME piston (land) wordt afgegeven, en indien genoemde houder aantoont in een voorafgaande periode van 12 maanden ten minste 10 uur vliegervaring te hebben opgedaan op een vliegtuigtype met een MTOW van maximaal 2000 kg, uitgerust met een turbinemotor, een bijzondere bevoegdverklaring voor dat betreffende vliegtuigtype wordt afgegeven;
h. aan een houder van een bevoegdverklaring blindvliegen, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, sub 2, van de R.T.L. of een vliegbewijs B1, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, sub 6, van de R.T.L. in de categorie luchtvaartuigen, afhankelijk van hun vliegtuigbevoegdverklaring een IR-SE of IR-ME, dan wel beide wordt afgegeven in een overeenkomende categorie luchtvaartuigen;
i. aan een houder van een beperkt vliegbewijs A, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, sub 2, van de R.T.L., een RPL wordt afgegeven in een overeenkomende categorie luchtvaartuigen met een overeenkomende bijzondere bevoegdverklaring;
j. aan een houder van een oefenbewijs, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, sub 1, van de R.T.L., in een van de in artikel 2, tweede lid, genoemde categorieën luchtvaartuigen vrijstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 11, onderdeel h van dit besluit;
k. aan een houder van een zeilvliegbrevet II of III, dat door de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart is afgegeven een RPL wordt afgegeven in de categorie zweeftoestellen met de bijzondere bevoegdverklaring zeilvliegtuigen;
l. aan een houder van een schermvliegbrevet III, dat door de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart is afgegeven een RPL wordt afgegeven in de categorie zweeftoestellen, met de bijzondere bevoegdverklaring schermzweven;
m. aan een houder van een zweefvliegbewijs, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de R.T.L., wordt afgegeven:
1. een RPL
1°. in plaats van de bevoegdverklaring lieren, als bedoeld in artikel 16, onderdeel b, sub 6, of sleepvliegen als bedoeld in artikel 16, onderdeel b, sub 2, of wolkenvliegen als bedoeld in artikel 16, onderdeel b, sub 1, van de R.T.L.: voor de categorie zweeftoestellen met de bijzondere bevoegdverklaring zweefvliegtuigen,
2°. in plaats van de bevoegdverklaring motorzweefvliegen, als bedoeld in artikel 16, onderdeel b, sub 4, van de R.T.L.: voor de categorie vliegtuigen met de bijzondere bevoegdverklaring TMG,
3°. in plaats van de bevoegdverklaring vliegonderricht, als bedoeld in artikel 16, onderdeel b, sub 3, van de R.T.L. met de bevoegdheid B of C, bedoeld in artikel 19, vierde lid van de R.T.L. de algemene bevoegdverklaring RFI voor diens geldige bijzondere bevoegdverklaringen;
4°. in plaats van de bevoegdverklaring radiotelefonie als bedoeld in artikel 16, onderdeel b, sub 5, van de R.T.L.: de algemene bevoegdverklaring RT;
2. een PPL in plaats van de bevoegdverklaring motorzweefvliegen als bedoeld in artikel 16, onderdeel b, sub 4: voor de categorie vliegtuigen met de bijzondere bevoegdverklaring TMG;
n. aan een houder van een bewijs van bevoegdheid voor ballonvoerder een RPL wordt afgegeven in de categorie ballonnen, waarbij met een geldigheidsduur tot 1 januari 2003 de bevoegdheden van het CPL zijn inbegrepen;
2. Aan andere dan de in het eerste lid genoemde houders van een geldig bewijs van bevoegdheid wordt, zonder dat behoeft te worden voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste lid van dit besluit genoemde eisen, een nieuw bewijs van bevoegdheid verstrekt, dat gelijkwaardig is aan hun huidige bewijs van bevoegdheid;
3. Aan andere dan de in het eerste lid genoemde houders van een geldige algemene bevoegdverklaring wordt, zonder dat behoeft te worden voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, van dit besluit, genoemde eisen, een nieuwe bevoegdverklaring op het document weergegeven dat gelijkwaardig is aan hun huidige bevoegdverklaring;
4. Aan degene die vliegonderricht geeft of heeft gegeven, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel g, h of j, wordt op verzoek een TRI onderscheidenlijk CRI onderscheidenlijk SFI afgegeven, indien hij aantoont voor de inwerkingtreding van dit besluit ten minste 5 uur het bedoelde vliegonderricht te hebben gegeven in de voorafgaande periode van 12 maanden.
5. Aan andere dan de in het eerste lid genoemde houders van een geldige bijzondere bevoegdverklaring wordt, zonder dat behoeft te worden voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, van dit besluit genoemde eisen, een bijzondere bevoegdverklaring als bedoeld in de bijlage bij dit besluit weergegeven op het document.
6. Aan degenen die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit aan kunnen tonen bevoegd te zijn om praktijkexamens af te nemen en te beoordelen wordt, zonder dat behoeft te worden voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, van dit besluit genoemde eisen een autorisatiedocument verstrekt met inbegrip van bevoegdheden gelijkwaardig aan de bevoegdheden die zij op dat moment hebben.
7. Aan een houder van een geldige ontheffing voor het besturen van een ultra licht vliegtuig, die op grond van artikel 8a, derde lid, van de Luchtvaartwet is verstrekt, wordt op verzoek en op afgifte van de ontheffing een RPL afgegeven in de categorie vliegtuigen, met de bijzondere bevoegdverklaring MLA.
8. Aan een houder van een geldige ontheffing voor het geven van vliegonderricht op een ultra licht vliegtuig, die op grond van artikel 8a, derde lid van de Luchtvaartwet is verstrekt, wordt op verzoek en op afgifte van de ontheffing een RFI afgegeven in de categorie vliegtuigen, met de bijzondere bevoegdverklaring MLA.
9. Aan een houder van een geldige ontheffing voor het besturen van een gyrocopter, die op grond van artikel 8a, derde lid, van de Luchtvaartwet is verstrekt, wordt op verzoek en op afgifte van de ontheffing een RPL afgegeven in de categorie helicopters, met de bijzondere bevoegdverklaring gyroplane voor het overeenkomende type gyroplane.
10. Aan een houder van een ontheffing, die op grond van de Regeling havendienstradio is verleend, wordt met ingang van 1 oktober 1999 een bewijs van bevoegdheid verstrekt als bedoeld in artikel 17, onderdeel d.
11. Bewijzen van bevoegdheid die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit op grond van artikel 2 van het Besluit kwalificaties luchtverkeersdienstverlening zijn afgegeven, worden aangemerkt als zijnde afgegeven op grond van dit besluit, met dien verstande dat zij hun geldigheid blijven behouden voor de in het bewijs genoemde termijn.
12. Bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen, autorisaties en ontheffingen, die op grond van dit artikel zijn verstrekt danwel afgegeven kunnen, voor zover zij betrekking hebben op danwel samenhangen met het ATPL, CPL of PPL tot uiterlijk acht jaar na inwerkingtreding van het desbetreffende lid of onderdeel van dit artikel worden verlengd zonder dat behoeft te worden voldaan aan de bij of krachtens artikel 41 van dit besluit gestelde eisen, na welk tijdstip zij komen te vervallen.
1. Aan diegenen die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit in het bezit zijn van een geldig vliegbewijs B1, B2, B3 of boordwerktuigkundige als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de R.T.L. wordt een gelijkwaardige medische verklaring klasse I afgegeven voor de nog lopende periode van het bewijs van bevoegdheid.
2. Aan houders van andere vliegbewijzen dan in het eerste lid genoemde wordt een gelijkwaardige medische verklaring klasse II afgegeven voor de nog lopende periode van het bewijs van bevoegdheid.
3. Aan houders van een medische verklaring weergegeven op een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in artikel 17, onderdeel a of b, wordt een gelijkwaardige medische verklaring klasse III afgegeven voor de nog lopende periode van eerstgenoemde medische verklaring.
4. Na overleg van een geldig medisch keuringsrapport kan Onze Minister een gelijkwaardige medische verklaring van de bijbehorende klasse afgegeven voor de nog lopende periode van de medische verklaring.
5. De geneeskundigen die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit op grond van artikel 32, tweede lid, R.T.L. en artsen die op grond van artikel 13, tweede lid van het Besluit kwalificaties luchtverkeersdienstverlening zijn aangewezen tot het verrichten van medische keuringen klasse 1, 2 of 3, blijven tot 1 oktober 2002 bevoegd tot het verrichten van diezelfde of gelijkwaardige keuringen en het opstellen van de hieruit volgende adviesrapportages aan Onze Minister, zonder dat een autorisatie als bedoeld in artikel 2.4, derde lid, onderdeel d, van de wet daartoe is vereist. Zij nemen daarbij hoofdstuk 4 van de Regeling geneeskundige instanties, geneeskundigen en medische verklaringen voor de luchtvaart in acht.
1. Degene die voor de inwerkingtreding van dit besluit met een opleiding als bedoeld in artikel 39 van de R.T.L. is begonnen ter verkrijging van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring op grond van artikel 12, eerste lid, van de R.T.L., in één van de categorieën luchtvaartuigen, met uitzondering van helikopters, is bevoegd deze opleiding binnen de daarvoor geldende termijnen af te ronden met dien verstande dat deze opleiding uiterlijk 1 oktober 2002 is afgerond.
2. Degene die voor 1 januari 2000 met een opleiding als bedoeld in artikel 39 van de R.T.L. ter verkrijging van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring op grond van artikel 12, eerste lid, van de R.T.L. ten behoeve van de categorie helikopters is begonnen is bevoegd deze opleiding binnen de daarvoor geldende termijn af te ronden met dien verstande dat deze opleiding uiterlijk 1 januari 2003 is afgerond.
3. Diegene die voor de inwerkingtreding van dit besluit een opleiding is aangevangen ten behoeve van het zweefvliegbewijs als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de R.T.L., klasse motorzweefvliegen, wordt een PPL in de categorie vliegtuigen met de bijzondere bevoegdverklaring TMG verstrekt, indien hij deze opleiding binnen de daartoe gestelde termijnen uiterlijk 1 oktober 2002 heeft afgerond.
4. Een op grond van artikel 39 van de R.T.L. afgegeven erkenning van een opleiding ten behoeve van de afgifte van bewijzen van bevoegdheid met betrekking tot de categorie vliegtuigen kan na inwerkingtreding van dit besluit, tot uiterlijk 1 oktober 2002, verlengd worden.
5. Een op grond van artikel 39 van de R.T.L. afgegeven erkenning van een opleiding ten behoeve van de afgifte van bewijzen van bevoegdheid met betrekking tot de categorie helikopters kan na inwerkingtreding van dit besluit, tot uiterlijk 1 januari 2003, verlengd worden.
6. Degene die in overeenstemming met het eerste, tweede en derde lid, met een opleiding is begonnen, komt tot de in het desbetreffende lid genoemde datum en in overeenstemming met de Vrijstellingsregeling in aanmerking voor vrijstelling van het afleggen van één of meer examens.
1. Aan degene die op grond van artikel 38 in aanmerking komt voor een ATPL of CPL in de categorie vliegtuigen wordt op verzoek voor de duur van dat bewijs een gelijkwaardig bewijs van bevoegdheid afgegeven op een document als bedoeld in Appendix 1 behorend bij JAR-FCL 1 075, indien hij aantoonbaar voldoet aan de eisen als bedoeld in Appendix 1 behorend bij JAR-FCL 1 005 en RT heeft behaald en geldig gehouden.
2. Aan degene die op grond van artikel 38 in aanmerking komt voor een PPL in de categorie vliegtuigen wordt op verzoek voor de duur van dat bewijs een gelijkwaardig bewijs van bevoegdheid afgegeven op een document, als bedoeld in Appendix 1 behorend bij JAR-FCL 1 075, indien hij aantoonbaar:
a. met goed gevolg de bekwaamheidsproef voor de desbetreffende bijzondere bevoegdverklaring heeft afgelegd;
b. aan Onze Minister verklaard heeft de relevante bepalingen van JAR-FCL te kennen;
c. ten minste 75 uur totale vliegervaring heeft in de desbetreffende bijzondere bevoegdverklaring;
d. RT heeft behaald en geldig gehouden.
3. Aan degene die op grond van artikel 38 in aanmerking komt voor een ATPL, CPL of PPL in de categorie helicopters wordt op verzoek voor de duur van dat bewijs een gelijkwaardig bewijs van bevoegdheid afgegeven op een document als bedoeld in Appendix 1 behorend bij JAR-FCL 2 075, indien hij aantoonbaar voldoet aan de eisen, bedoeld in Appendix 1 behorend bij JAR-FCL 2 005 en in het bezit is van een geldig RT.
4. Aan degene die op grond van artikel 38 in aanmerking komt voor een FEL in de categorie vliegtuigen wordt op verzoek, voor de duur van dat bewijs, een gelijkwaardig bewijs van bevoegdheid afgegeven op een document als bedoeld in Appendix 1 behorend bij JAR-FCL 4 075, indien hij aantoonbaar voldoet aan de eisen, bedoeld in Appendix 1 behorend bij JAR-FCL 4 005 en in het bezit is van een geldig RT.
5. Aan degene die op grond van artikel 38, tweede lid, onderdeel m, eerste lid, subonderdeel 3°, in aanmerking komt voor een RPL met een algemene bevoegdverklaring RFI in de categorie vliegtuigen, klasse touring-motorglider, en een PPL voor de categorie vliegtuigen met de bijzondere bevoegdverklaring TMG, wordt de bevoegdverklaring FI afgegeven in een overeenkomende categorie, indien hij aantoonbaar:
a. voldoet aan de eisen voorafgaand aan de FI-cursus als bedoeld in JAR-FCL 1 335;
b. met goed gevolg de FI-cursus als bedoeld in JAR-FCL 1 340 heeft gevolgd;
c. theoretische kennis op CPL-niveau heeft;
d. met goed gevolg een praktisch examen als bedoeld in JAR-FCL 1 345 met Appendix 1 bij JAR-FCL 1 330 en 1 345 heeft afgelegd, met dien verstande dat tot 1 juli 2002 in plaats van de gevraagde 150 uur ervaring als gezagvoerder met een PPL voor de categorie vliegtuigen deze uren ook als houder van een zweefvliegbewijs met de bevoegdverklaring motorzweefvliegen worden geaccepteerd.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting en de bijlagen in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Uitgegeven de negentiende augustus 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Ten gevolge van inwerkingtreding van de eerste tranche van de herziene luchtvaartwetgeving, die onder meer betrekking heeft op bewijzen van bevoegdheid, is een Besluit bewijzen van bevoegdheid in het leven geroepen dat uit twee onderdelen bestaat, te weten de bewijzen van bevoegdheid voor piloten, boordwerktuigkundigen en onderhoudstechnici (hoofdstuk 2) en de bewijzen van bevoegdheid voor luchtverkeersleiders, AFISO's en luchtvaartterreininformatieverstrekkers (hoofdstuk 3).
Voorheen waren de bewijzen van bevoegdheid van luchtverkeersleiders opgenomen in het Besluit kwalificaties luchtverkeersdienstverlening, dat bij de inwerkingtreding van dit besluit is ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op de oude artikelen 18 en 19 Wet Luchtverkeer. De bewijzen van bevoegdheid van piloten, boordwerktuigkundigen en onderhoudstechnici vonden hun wettelijke basis in de Regeling toezicht luchtvaart, nader te noemen R.T.L., gebaseerd op de artikelen 8 en 9 van de Luchtvaartwet. Het van toepassing zijnde hoofdstuk in de R.T.L. is eveneens in dit besluit ingetrokken.
Met de samenvoeging van de beide soorten bewijzen van bevoegdheid is bereikt dat alle eisen met betrekking tot bewijzen van bevoegdheid in eenzelfde wettelijke regeling zijn ondergebracht, gebaseerd op de hoofdstukken 2 en 5 van de Wet luchtvaart.
In de Wet luchtvaart is ernaar gestreefd hoofdlijnen vast te leggen en delegatiebepalingen op te nemen indien sprake is van uitwerking van die hoofdlijnen. Om die reden zijn verschillende bepalingen, bijvoorbeeld met betrekking tot schorsing en intrekking van bewijzen van bevoegdheid, in de wet opgenomen. Bepalingen die echter gedetailleerd van aard zijn en bovendien onderhevig zijn aan geregelde wijziging, zoals in de JAR-FCL, zijn voorwerp van uitwerking in lagere regelgeving. Het gaat hier bijvoorbeeld om nadere regels inzake bijzondere bevoegdverklaringen en de beperkingen waaronder zij kunnen worden afgegeven, vereisten inzake kennis, bedrevenheid en ervaring enz. Deze eisen zijn regelmatig voorwerp van wijziging en het is derhalve van belang dat deze wijzigingen direct in lagere regelgeving kunnen worden opgenomen. Bij de wijze waarop een JAR in de nationale wet- en regelgeving wordt geïmplementeerd zal de wijze waarop de JAR zelf is ingericht, gedetailleerd of op hoofdlijnen, een belangrijke rol spelen.
Hoewel de eisen aan de bewijzen van bevoegdheid voor luchtverkeersleiders enerzijds en piloten, boordwerktuigkundigen en onderhoudstechnici anderzijds gelijk zijn, bestaan er materieel verschillen. Zo ligt de basis voor de eisen aan luchtverkeersleiders in Annex 1 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart. De eisen aan piloten, boordwerktuigkundigen en onderhoudstechnici zijn eveneens opgenomen in Annex 1, maar daarnaast heeft de JAA, de Joint Aviation Authorities, de organisatie van gezamenlijke Europese luchtvaartautoriteiten, aanvullende eisen opgenomen in een nieuw stelsel van bewijzen van bevoegdheid. Deze eisen zijn opgenomen in de JAR-FCL (flight crew licensing). Het zijn deze eisen en bevoegdheden die in het besluit een plaats hebben gekregen. Ook is een nieuw recreatief bewijs van bevoegdheid in het leven geroepen, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van bestaande eisen en normen. Doel is te komen tot harmonisatie van eisen en normen in de recreatieve sfeer.
De door de JAA opgestelde regulations leveren een belangrijke bijdrage aan de harmonisatie in Europees verband van de eisen die aan bewijzen van bevoegdheid, opleidingen, examens en medische instellingen worden gesteld. Het een en ander brengt bijvoorbeeld met zich mee dat houders van een in een JAA-land afgegeven bewijs van bevoegdheid in Nederland geen gelijkstelling van hun bewijs van bevoegdheid meer behoeven aan te vragen. Zij kunnen rechtstreeks op basis van dat bewijs op Nederlands geregistreerde luchtvaartuigen vliegen. Deze regulations gaan dan ook verder dan richtlijn nr. 91/670/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1991 (PbEG L 373) inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel, die nog wel van het afgeven van bewijzen van gelijkstellingen in EU-verband uitgaat.
Ten overvloede zij vermeld dat de JAA nog geen eisen heeft ontwikkeld voor bewijzen van bevoegdheid voor luchtverkeersleiders. Wel worden in EUROCONTROL-verband voorbereidingen getroffen voor een European Manual of personnel licensing – Air Traffic Controllers, waarin door de leden van EUROCONTROL gezamenlijke eisen aan luchtverkeersleiders worden gesteld. Deze eisen waren ten tijde van totstandkoming van dit besluit nog niet gereed.
Vanwege de hierbovengenoemde verschillen tussen bewijzen van bevoegdheid voor piloten, boordwerktuigkundigen en onderhoudstechnici enerzijds en luchtverkeersleiders anderzijds is gekozen voor aparte hoofdstukken voor bedoelde groeperingen. In hoofdstuk 2 zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot piloten, boordwerktuigkundigen en onderhoudstechnici, in hoofdstuk 3 met betrekking tot luchtverkeersleiders.
Gemeenschappelijke zaken zijn wel in één hoofdstuk opgenomen. Het gaat hier om de wijze waarop een medische keuring wordt verricht. Hiertoe worden geneeskundigen of geneeskundige instanties aangewezen door de Minister. Het een en ander is in hoofdstuk 4 verwoord. Later in deze toelichting wordt op de medische keuring verder ingegaan.
Voor de berekening van de tarieven als bedoeld in de artikelen 8, derde lid en 20, tweede lid, zal van dezelfde berekeningssystematiek worden uitgegaan. De tarieven zullen worden bekendgemaakt door middel van wijziging van het Tarievenbesluit.
Bewijzen van bevoegdheid piloten, boordwerktuigkundigen en onderhoudstechnici
Zoals hiervoor reeds is aangegeven, is de internationale basis voor de bewijzen van bevoegdheid voor piloten, boordwerktuigkundigen en onderhoudstechnici vervat in twee documenten, de JAR-FCL en Annex 1 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart. Met betrekking tot de bewijzen van bevoegdheid voor onderhoudstechnici is in het besluit nu reeds een kader geschapen voor JAR-66 (Certifying Staff Maintenance) en JAR-147 (Approved Maintenance Training / Examinations), die in een later stadium zullen worden geïmplementeerd. De in deze documenten opgenomen grondbeginselen zijn verwoord in hoofdstuk 2 van het besluit.
In de JAR-FCL zijn drie bewijzen van bevoegdheid verder uitgewerkt, het bewijs van bevoegdheid voor privé-vlieger (PPL), beroepsvlieger (CPL) en verkeersvlieger (ATPL). Deze drie bewijzen zijn naast het recreatieve vliegbewijs (RPL) en de bewijzen van bevoegdheid voor boordwerktuigkundige (FEL) en onderhoudstechnicus (AML) in het besluit opgenomen. De eisen die aan de boordwerktuigkundige zijn gesteld zijn nog steeds uitsluitend gebaseerd op Annex 1.
Een bewijs van bevoegdheid voor piloten geldt, ingevolge het regime van de JAR-FCL, voor onbepaalde duur. De geldigheidsduur wordt ingevolge artikel 1 025, onderdeel b, JAR-FCL 1, bepaald door de geldigheid van de op het bewijs weergegeven bevoegdverklaringen. Elke vijf jaar wordt een nieuw document afgegeven waarop de geldende bevoegdheden en bevoegdverklaringen zijn opgenomen.
In de JAR-FCL heeft de opleiding van de piloot een nadrukkelijker plaats gekregen dan tot nu toe. Een piloot moet zijn opleiding aan een gekwalificeerde of geregistreerde opleidingsinstelling volgen. Dit betekent dat aan de opleiding zwaardere eisen op het terrein van kwaliteit en veiligheid worden gesteld dan voorheen.
De JAR-FCL kent drie soorten opleidingsinstellingen, te weten:
1. geregistreerde vliegscholen:
2. gekwalificeerde Flight Training Organisations (FTO's), en
3. gekwalificeerde Type Ratings Trainings Organisations (TRTO's).
Voor opleidingen voor onderhoudstechnici blijft de term «erkende opleidingen» in overeenstemming met JAR-66 en JAR-147 gehandhaafd.
Ook de positie van de praktijkexaminator is onder het nieuwe regime veranderd. Moest hij voorheen aan een beperkt aantal eisen voldoen, nu zijn deze eisen toegenomen en is zijn verantwoordelijkheid ook veranderd. De indeling van praktijkexaminatoren vindt plaats op basis van een stelsel van autorisaties. Iedere praktijkexaminator kan daarbij in aanmerking komen voor één of meer autorisaties afhankelijk van diens ervaring en achtergrond. Per soort praktijkexamen is gedefinieerd welke autorisatie een examinator dient te bezitten om examens te mogen afnemen. Bij iedere autorisatie is gespecificeerd voor welke categorie luchtvaartuigen die autorisatie geldig is. In dit verband wordt tevens verwezen naar de toelichting op artikel 15.
Voor het RPL vormen de in en krachtens dit besluit vastgestelde eisen een minimumbasis oftewel randvoorwaarden. In de praktijk zal veel afhangen van de individuele verantwoordelijkheid van de vlieger en diens omgeving (school, club en belangenorganisatie). De door de sector te realiseren kwaliteitszorg op «locatie» is dus van groot belang. Deze kwaliteitszorg betreft zowel de opleiding als het zelfstandig vliegen.
Bij het opstellen van de regelgeving zijn de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL) en de Aircraft Owners and Pilot Association (AOPA) dan ook geconsulteerd.
Bewijzen van bevoegdheid voor niet-luchtvarenden
In hoofdstuk 3 van het besluit zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot eisen die aan luchtverkeersleiders en AFISO's zijn gesteld. Voorheen waren deze eisen opgenomen in het Besluit kwalificaties luchtverkeersdienstverlening dat in het onderhavige besluit is ingetrokken. In hoofdzaak wijkt hoofdstuk 3 van het besluit inhoudelijk niet af van het Besluit kwalificaties luchtverkeersdienstverlening. Wel is voorzien in een nieuw bewijs van bevoegdheid voor luchtvaartterreininformatieverstrekking. Deze vorm van informatieverstrekking valt buiten het begrip luchtverkeersdienstverlening, maar is vanwege de nauwe samenhang hiermee in hoofdstuk 3 opgenomen. Het begrip AFISO is wel een onderdeel van luchtverkeersdienstverlening, het brengt met zich mee dat informatie over de vlucht kan worden gegeven. Luchtvaartterreininformatie voorziet niet in die bevoegdheid, het geeft slechts de bevoegdheid om informatie te verstrekken over het luchtvaartterrein. Beide begrippen zijn afkomstig uit Annex 1 van het Verdrag van Chicago.
Voor Defensie geldt een afwijkend regime. Dit vindt in de eerste plaats zijn oorzaak in de verhouding van de Minister van Defensie tot het defensiepersoneel. Anders dan bij de burgerluchtvaart kunnen deze personen niet worden beschouwd als «derden», doch is de Minister van Defensie de werkgever van het luchtvarend en luchtverkeersdienstverlenend personeel. Dit brengt mee dat de opleiding van dit personeel, het verlenen van bevoegdheden en het behoud van bevoegdheden worden beheerst door rechtspositionele regelgeving. Zo wordt geen bewijs van bevoegdheid in de zin van de wet afgegeven maar wordt van het toekennen van bevoegdheden aantekening gemaakt in het personeelsdossier van betrokkene. De opleiding vindt plaats door middel van interne opleidingen, veelal in internationaal militair verband. Een tweede reden voor het afwijkend regime voor Defensie is het operationele kader waarin de werkzaamheden plaatsvinden. Dit wordt met name geïllustreerd door het wezenlijke verschil dat er bestaat tussen burgerluchtvaartuigen en de luchtvaartuigen van Defensie, waarvan bovendien een deel bewapend is, alsmede door de inzet tijdens crisisbeheersingsoperaties. Dit kader stelt andere eisen aan het personeel dan aan burgerluchtvaartpersoneel. Gelet op deze rechtspositionele inbedding, alsmede het kader van inzet van personeel, is in de Wet luchtvaart volstaan met het creëren van een algemene basis in de artikelen 10.1 en 10.2 voor eisen met betrekking tot theoretische en praktische bekwaamheid en geestelijke en lichamelijke geschiktheid van het hierbedoelde personeel.
Dit betekent echter nog niet dat deze eisen geheel los van de ontwikkelingen in de civiele luchtvaart tot stand zullen worden gebracht. Militaire luchtverkeersleiders geven immers ook luchtverkeersleiding aan burgerluchtvaartuigen, en omgekeerd. Over de inhoud van de eisen aan luchtverkeersdienstverleningspersoneel zal dan ook overleg plaatsvinden tussen de Minister van Defensie en de Minister van Verkeer en Waterstaat. De voordracht tot de betrokken algemene maatregelen van bestuur wordt in overeenstemming met de andere minister gedaan.
Ook is in hoofdstuk 3 voorzien in een vrijstellingsregime voor bepaalde onderdelen van het examen voor luchtverkeersleiders. In de vroegere wet is geen wettelijke basis voor vrijstelling van één of meer exameneisen voor luchtverkeersleiders opgenomen. Aangezien in de praktijk behoefte bestaat aan een vrijstellingsmogelijkheid is in de huidige wet een wettelijke basis neergelegd waaraan in hoofdstuk 3 verdere uitwerking wordt gegeven. Deze uitwerking is gebaseerd op de reeds bestaande «Beleidsregels voor het beoordelen van aanvragen voor ontheffing van de diverse vereisten voor burgerluchtverkeersdienstverlening», die met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn ingetrokken. Daarnaast is voorzien in een vrijstellingsregime voor (onderdelen van) het examen voor luchtvaartterreininformatieverstrekking.
De medische verklaring wordt, zowel voor de piloten, boordwerktuigkundigen en onderhoudstechnici enerzijds als voor de luchtverkeersleiders anderzijds afgegeven door de Minister nadat betrokkene is gekeurd door een geneeskundige of een geneeskundige instantie, die daartoe is geautoriseerd door de Minister. Ten behoeve van autorisatie dient de geneeskundige of de geneeskundige instantie aan een groot aantal eisen te voldoen.
In JAR-FCL 3 zijn bepalingen opgenomen omtrent de medische eisen, keuring en geneeskundigen en geneeskundige instanties. Voor de keuring van niet-luchtvarenden wordt bij deze bepalingen zoveel mogelijk aangesloten. Indien een geneeskundige respectievelijk een geneeskundige instantie aan de eisen uit JAR-FCL 3 respectievelijk de eisen uit JAR-FCL 3 en de ISO-9002 normen voldoet, kan hij worden geautoriseerd door Onze Minister tot het verrichten van medische keuringen. Dit betekent dat meerdere geneeskundigen of geneeskundige instanties medische keuringen kunnen verrichten. De instanties die voorheen door de Minister van Verkeer en Waterstaat waren aangewezen, te weten het Aeromedisch Instituut in Soesterberg en de Federatie van Sport Medische Adviescentra, zullen ook aan de nieuwe eisen moeten voldoen om geautoriseerd te worden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met het afgeven van de medische verklaring. Tegen deze beschikking kan bezwaar worden aangetekend bij de Minister. De Minister kan zich bij het nemen van een beslissing op bezwaar laten adviseren door een door hem in het leven geroepen Adviescommissie conform artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht.
De medische verklaring maakt niet langer deel uit van het bewijs van bevoegdheid maar heeft een aparte plaats in de wet gekregen. Vanaf heden heeft de piloot derhalve niet alleen een geldig bewijs van bevoegdheid nodig maar ook een geldige medische verklaring. Voor het bedienen van een Nederlands luchtvaartuig zijn beide documenten vereist. Het een en ander is neergelegd in artikel 2.1 van de wet.
Ook bij de luchtverkeersleider zijn het bewijs van bevoegdheid en de medische verklaring twee aparte documenten geworden.
Dit artikel is aangevuld met de definities van de Wet luchtvaart, het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart en JAA, de gezamenlijke Europese luchtvaartautoriteiten. De termen ATPL, CPL en PPL zijn overigens afkomstig uit richtlijn nr. 91/670/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1991 (PbEG L 373) inzake de onderlinge erkenning van bewijzen van bevoegdheid voor burgerluchtvaartpersoneel.
De definitie van Onze Minister is gewijzigd ten opzichte van het huidige Besluit kwalificaties luchtverkeersdienstverlening. Dit heeft daarmee te maken dat de eisen aan burgerluchtverkeersleiders en militaire luchtverkeersleiders niet langer in dezelfde algemene maatregel van bestuur zijn opgenomen, maar over twee verschillende algemene maatregelen van bestuur zijn verspreid. De Minister van Verkeer en Waterstaat draagt immers de verantwoordelijkheid voor de eisen die aan burgerluchtverkeersleiders worden gesteld en de Minister van Defensie voor die aan militaire luchtverkeersleiders worden gesteld. Verwezen zij in dit verband naar het gestelde in paragraaf 3.
Voorts is de definitie luchtvaartgrondstation, luchtvaartterreininformatieverstrekking en mobiel luchtvaartstation toegevoegd. Bij het geven van luchtvaartterreininformatieverstrekking kan worden gedacht aan het geven van informatie in het kader van luchtvaartvertoningen of bij parachutespringen, zweefvliegen, microlichtvliegen, sleepvliegen, reklamesleepvliegen en het vliegen met modelvliegtuigen, alsmede activiteiten op en in de nabijheid van een luchtvaartterrein.
De documenten genoemd in de onderdelen s, t en u, alsmede de in bijlage II van verordening (EEG) 3922/91 genoemde JAR's met uitzondering van JAR AWO, liggen ter inzage bij de Directie Luchtvaartinspectie van de Rijksluchtvaartdienst, Saturnusstraat 50, 2132 HB, Hoofddorp (023 5663000). Wijzigingen in deze documenten zullen in de Staatscourant bekend worden gemaakt en eveneens bij de Directie Luchtvaartinspectie ter inzage worden gelegd. Indien deze wijzigingen niet in werking treden op de datum genoemd in de desbetreffende wijziging zal in de Staatscourant worden vermeld wanneer de wijzigingen dan wel in werking zullen treden.
Verwijzingen in de regelgeving naar JAR-FCL zien op de nederlandstalige versie daarvan, zoals deze, op de wijze als hierboven omschreven, ter inzage ligt.
Of een TMG in staat is om op eigen kracht op te stijgen en te klimmen (onderdeel am), wordt aangetoond door middel van het vlieghandboek.
Nieuw is verder het begrip «SFI», dat staat voor synthetische vlieginstructeur (artikel 1, onderdeel al), hetgeen betrekking heeft op de instructeur die bevoegd is tot het geven van instructie op de vluchtnabootser.
In dit artikel zijn de verschillende bewijzen van bevoegdheid opgenomen voor piloten, boordwerktuigkundigen en onderhoudstechnici.
Geïntroduceerd is een nieuw bewijs van bevoegdheid, het RPL. Dit bewijs van bevoegdheid geeft de bevoegdheid tot het bedienen van een Nederlands luchtvaartuig, gecertificeerd of luchtwaardig bevonden voor maximaal vier inzittenden. De diverse bevoegdheden voor recreatieve vluchten zijn daarbij opnieuw ingericht. Hierbij is gestreefd naar een logische opbouw van de verschillende bevoegdheden. Ook zijn die vormen van recreatieve luchtvaart meegenomen, die nog niet in een formele bevoegdheid waren vervat, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van luchtschepen en micro-lichte vliegtuigen. Tegen deze achtergrond is besloten om voor iedere categorie luchtvaartuigen een bijbehorend recreatief vliegbewijs te ontwikkelen. Het gaat hier om de categorieën vliegtuigen, helikopters, zweeftoestellen, ballonnen en luchtschepen.
In het eerste lid, onderdelen a en b, worden de bevoegdheden van het RPL en het PPL beperkt tot «niet tegen vergoeding» en «tijdens vluchten zonder baat». Hierbij ziet «niet tegen vergoeding» op de bestuurder en «zonder baat» op de vluchten. Bij het begrip «vergoeding» wordt gedacht aan een economische tegenprestatie, die door de dienstverrichter en degene te wiens behoeve de dienst wordt verricht, in onderling overleg wordt vastgesteld en waarvan het bedrag in verhouding moet staan tot de kostprijs van het vervoer. Het spreekt voor zich dat hiermee niet wordt gedoeld op de FI of RFI die instructie geeft aan boord van het luchtvaartuig. Zij kunnen hiervoor wel een vergoeding ontvangen die betrekking heeft op de instructie.
In het eerste lid, onderdeel c, onder 2, wordt met een bevoegdverklaring bedoeld een bevoegdverklaring die kan worden afgegeven aan een houder van een RPL.
In artikel 3 zijn de algemene bevoegdverklaringen opgenomen. Ten aanzien van de bijzondere bevoegdverklaringen als bedoeld in artikel 5 valt op te merken dat in dit verband met name gedacht wordt aan type- of klasse bevoegdverklaringen. Deze bevoegdverklaringen zijn voor PPL, CPL en ATPL niet alleen zeer talrijk maar ook regelmatig onderhevig aan wijziging, zodat is bepaald dat zij in een ministerïele regeling worden opgenomen. Dit geldt eveneens voor de bevoegdverklaringen voor RPL. Voor het RPL wordt daarbij onder meer gedacht aan de volgende indeling: in de categorie vliegtuigen: touring motor gliders, micro lichte vliegtuigen en vliegtuigen met één zuigermotor;
• in de categorie helikopters: eenmotorige eenvlieger gecertificeerde helikopters en gyrocopters;
• in de categorie zweeftoestellen: zweefvliegtuigen, zweefschermen en zeilvliegtuigen;
• in de categorie ballonnen: hetelucht-ballonnen, gasballonnen, en de combinatie daarvan, en
• in de categorie luchtschepen: flexibel, semi-flexibel en niet-flexibel (non-rigid, semi-rigid, rigid).
De leeftijdsgrenzen zijn voorgeschreven door JAR-FCL en het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, behalve de leeftijd, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, voor wat betreft het motorvliegen.
Voorheen was de minimumleeftijd voor de diverse takken van recreatieve luchtvaart verschillend, te weten 16 of 17 jaar. Bij dit besluit is dit geharmoniseerd.
De wijzen waarop dient te worden aangetoond dat de houder zijn kennis, bedrevenheid en ervaring heeft behouden, zijn bijvoorbeeld het aantonen van een aantal ervaringsuren of het afleggen van een proeve van bekwaamheid.
Het bewijs van bevoegdheid wordt voor onbepaalde duur afgegeven. Het document waarop het bewijs en een of meer bevoegdverklaringen worden weergegeven wordt telkens voor een periode van ten hoogste vijf jaar afgegeven. Dit document kan ook tussentijds worden vernieuwd en wel op de gronden genoemd in JAR-FCL 1 025, onderdeel c. Hierbij kan worden gedacht aan de eerste afgifte van een bevoegdverklaring, of ingeval de daartoe beschikbare ruimte op het document vol is en de verlenging van een bevoegdverklaring niet meer kan worden bijgeschreven op het document. Ook indien sprake is van wederafgifte, te weten indien een bevoegdverklaring is verlopen, dient het document te worden vernieuwd. De houder van het bewijs van bevoegdheid dient dan wel opnieuw aan een aantal eisen te voldoen.
Omdat de wet bepaalt dat het verboden is een luchtvaartuig te bedienen zonder een geldig bewijs van bevoegdheid is in dit artikel bepaald dat voor die luchtvaartuigen, waarvoor een bewijs niet nodig is, vrijstelling wordt verleend. Het spreekt voor zich dat vrijstelling alleen wordt verleend indien duidelijk is dat met de verleende vrijstelling de veiligheid in het luchtverkeer niet in gevaar wordt gebracht dan wel kan worden gebracht. Ook wordt vrijstelling verleend voor het maken van oefenvluchten en solo-vluchten. Voor de laatste categorie vluchten is onder meer een solo-verklaring vereist. Aan deze eis kan ook worden voldaan indien de instructeur een aantekening hiervan maakt in het logboek van de leerling.
De minimumleeftijd, genoemd in onderdeel i, onder 1, is niet voorgeschreven door internationale regelgeving. Al van oudsher gold voor de categorie zweeftoestellen de minimumleeftijd van 14 jaar voor solovliegen, onder de beperking dat binnen een straal van 5 kilometer van het luchtvaartterrein wordt gebleven (artikel 41 van de R.T.L.). De categorie zweeftoestellen laat zich, in tegenstelling tot andere categorieën, kenmerken door de geringe massa en de afwezigheid van motoren. De ongevalsstatistieken geven geen aanleiding om deze leeftijd te verhogen.
De JAR-FCL introduceert een nieuwe wijze van examineren ten behoeve van theorie-examens voor de beroepsvliegbewijzen. Voor de recreatieve bewijzen van bevoegdheid wordt bij dit systeem aangesloten. Het nieuwe examineringssysteem houdt in dat voor theorie-examinering in de toekomst op diverse plaatsen en eventueel met behulp van computers examen kan worden gedaan. In JAA-verband wordt door experts uit verschillende JAA-lidstaten gewerkt aan het ontwikkelen, verifiëren en valideren van Europese examenvragen voor de examenniveaus die door JAR-FCL worden gereguleerd. De ontwikkeling van Europees gevalideerde examenvragen heeft tot gevolg dat er op nationaal niveau voor deze theorie-examens geen examenvragen meer ontwikkeld en gevalideerd hoeven te worden. Telkens wanneer op een bepaald examenniveau voldoende Europese examenvragen zijn gevalideerd, worden deze examenvragen formeel vrijgegeven aan de JAA-lidstaten. Vanaf dat moment stellen alle JAA-lidstaten de theorie-examens voor dat examenniveau samen op basis van deze Europees gevalideerde examenvragen. In beginsel wordt examen afgelegd in de Nederlandse taal.
Ook zijn wijzigingen ontstaan in de systematiek rond het afleggen van praktijkexamens. Tot de inwerkingtreding van dit besluit waren examencommissies in het leven geroepen, te weten de examencommissie voor beroepsvliegbewijzen, voor privevliegbewijzen en voor zweefvliegbewijzen. Deze examencommissies zijn afgeschaft. De in de examencommissie benoemde examinatoren kunnen worden geautoriseerd naar het type praktijkexamen dat zij mogen afnemen. Daarnaast kunnen ook andere examinatoren worden geautoriseerd.
Dit betekent dat Onze Minister de volgende autorisaties kan afgeven:
a. Flight Examiner (FE).
b. Recreational Flight Examiner (RFE),
c. Flight Instructor Examiner (FIE),
d. Class Rating Examiner (CRE),
e. Type Rating Examiner (TRE),
f. Instrument rating Examiner (IRE),
g. Synthetic Flight Examiner (SFE).
De praktijkexaminatoren worden vervolgens gemandateerd om namens de Minister op het bewijs van bevoegdheid van de houder aan te tekenen dat een bepaalde bevoegdverklaring al dan niet wordt verlengd en voor welke periode. Tot de inwerkingtreding van dit besluit beschikten de praktijkexaminatoren niet over deze bevoegdheid. Verlenging van een bevoegdverklaring betekende toen dat het bewijs van bevoegdheid moest worden verzonden naar de Minister zodat een nieuw document met bijbehorende bevoegdverklaring kon worden afgegeven. Dit is nu niet langer nodig.
Aan dit artikel is een onderdeel b. toegevoegd. In artikel 2.2., derde lid, van de wet is voorzien in de mogelijkheid van het afgeven van verschillende bewijzen van bevoegdheid.
Een bewijs van bevoegdheid voor luchtverkeersleider in opleiding wordt uitgereikt na het met goed gevolg afleggen van het algemeen examen voor luchtverkeersleider, onder voorwaarde dat betrokkene tevens in het bezit is van een geldige medische verklaring klasse 3. Het bewijs van bevoegdheid voor luchtverkeersleider in opleiding geeft het recht tot het geven van luchtverkeersleiding onder toezicht. Bij de implementatie van de gezamenlijke EUROCONTROL eisen, vast te leggen in een European Manual of Personnel Licensing – Air Traffic Controllers, zullen de criteria voor de afgifte van een bewijs van bevoegdheid voor luchtverkeersleider in opleiding nader worden aangescherpt.
Tenslotte is ook ingevoegd het bewijs van bevoegdheid voor luchtvaartterreininformatieverstrekker. Het gaat hier om eisen die worden gesteld aan personen die luchtvaartgrondstations of mobiele stations bedienen zonder dat sprake is van luchtverkeersleiding of AFIS. Tot voor kort waren deze eisen opgenomen in de Regeling havendienstradio-electrische zendinrichtingen werkende in de luchtvaartmobiele banden. Beide regelingen zijn echter inmiddels komen te vervallen.
In artikel 2.2, derde lid, van de wet is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven onder welke beperkingen een bevoegdverklaring kan worden afgegeven. In artikel 18 zijn deze beperkingen opgenomen. Voor de bewijzen van bevoegdheid voor luchtverkeersleider en luchtverkeersleider in opleiding kunnen beperkingen worden opgenomen naar gebied, classificatie, deelfunctie of tijd. Voor AFISO is een beperking in klassen niet nodig, aangezien AFIS uitsluitend is toegestaan op aangewezen ongecontroleerde luchtvaartterreinen.
Tot nu toe was de minimumleeftijd voor luchtverkeersleiders 21 jaar. Het kan echter voorkomen dat een luchtverkeersleider in opleiding al op 19 jaar voor al zijn examens is geslaagd. Om die reden is de minimumleeftijd verlaagd naar 19 jaar. Aangezien Annex 1 van het Verdrag 21 jaar als minimumleeftijd kent, is een Notification of Difference verzonden naar de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO).
Zoals reeds in paragraaf 1 is aangegeven is in dit artikel voorzien in de mogelijkheid van vrijstelling van het afleggen van bepaalde examens. Zo wordt in dit artikel bijvoorbeeld aan militaire luchtverkeersleiders de mogelijkheid geboden een bewijs van bevoegdheid te verwerven als burgerluchtverkeersleider zonder daartoe een aantal nader omschreven examenvakken af te leggen.
Bezwaar tegen een beschikking van Onze Minister met betrekking tot de medische verklaring kan door elke belanghebbende worden aangevraagd. In het geval het gaat om een luchtverkeersleider, een luchtverkeersleider in opleiding of een AFISO kan ook de LVB-organisatie als belanghebbende worden aangemerkt.
Indien een bewijs van bevoegdheid op de in het artikel genoemde gronden wordt geschorst kan dit betekenen dat de houder van het bewijs opnieuw een door de Minister te bepalen examen moet afleggen.
Indien een piloot wordt geschorst op grond van artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b, van de wet, te weten het in gevaar brengen of kunnen brengen van de veiligheid wordt, naast examens op het gebied van kennis en bedrevenheid, onder meer gedacht aan het examenonderdeel «niet-technische aspecten». Dit examenonderdeel houdt in dat het gedrag van een piloot wordt beoordeeld op werkhouding, management, coöperatie en leiderschap.
De inwerkingtreding van dit besluit gaat gepaard met een stapsgewijze overgang naar het nieuwe stelsel voor diegenen die al een bewijs van bevoegdheid, bevoegdverklaring of ontheffing bezitten. Uitgangspunt is dat iedere houder in beginsel dezelfde bevoegdheden behoudt die hij onder het oude regime had. Voor de houders van de A en B- vliegbrevetten treedt echter een nieuw regime in werking.
Houders van A, B1, B2 en B3 vliegbewijzen
Allereerst krijgen degenen die voor de inwerkingtreding van dit besluit aan een opleiding zijn begonnen en nog geen bewijs van bevoegdheid hebben de mogelijkheid om op grond van de huidige eisen hun opleiding af te maken met dien verstande dat deze opleiding uiterlijk 1 oktober 2002 moet zijn afgerond indien het om vliegbewijzen voor vliegtuigen gaat. Voor vliegbewijzen voor helicopters geldt een termijn van 1 januari 2003 waarop de opleiding moet zijn afgerond.
Voor degenen die ten tijde van het inwerkingtreden van dit besluit reeds in het bezit zijn van een geldig bewijs van bevoegdheid dient onderscheid te worden gemaakt tussen houders die nog niet aan de afgifteeisen van de JAR-FCL voldoen en houders die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit wel aan die eisen voldoen.
Houders die nog niet aan de afgifteeisen voor een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring op grond van de JAR-FCL voldoen verkrijgen met ingang van inwerkingtreding van dit besluit een nieuw document zonder dat zij aan de JAR-FCL eisen voor afgifte van een bewijs van bevoegdheid behoeven te voldoen. Zij kunnen tot 1 oktober 2007 volstaan met het voldoen aan de verlengingseisen. In de tussenliggende periode worden zij in de gelegenheid gesteld aan de afgifte-eisen te voldoen. Het gaat hier in eerste instantie om aanvullende ervaringseisen. Verwacht wordt dat deze termijn ruim voldoende zal zijn om aan deze aanvullende eisen te voldoen.
Indien zij echter op het moment van inwerkingtreding van dit besluit al aan de afgifteeisen als genoemd in Appendix 1 van JAR-FCL 1 005 voldoen, kunnen zij op verzoek al direct in aanmerking komen voor een nieuw document in overeenstemming met de JAR-FCL. Dit dienen zij dan wel zelf aan te vragen. Zij krijgen dan niet eerst het document op grond van artikel 38, maar komen direct in aanmerking voor het document als bedoeld in artikel 41.
Houders van een beperkt A-vliegbewijs en sportvliegbrevetten
Voor deze categorie geldt een ander regime. Immers, het gaat voor deze groep van brevethouders in beginsel niet om conversie naar het JAA-systeem, aangezien de JAR-FCL niet voorziet in een RPL, doch uitsluitend in een ATPL, CPL en PPL. Deze houders krijgen dan ook bij verlenging van hun huidige bewijs of bevoegdverklaring een RPL in de categorie en klasse die overeenstemt met de categorie en klasse die zij reeds bezitten.
Slechts in die gevallen dat het oude bewijs van bevoegdheid voorziet in bevoegdheden die uitsluitend kunnen worden behouden indien een PPL wordt afgegeven, is in artikel 41 voorzien in conversie. Het gaat hier om houders van een zweefvliegbewijs met een bevoegdverklaring motorzweefvliegen, die nu nog op grond van ICAO-eisen boven het grondgebied van de ICAO-landen kunnen vliegen en deze bevoegdheid zouden verliezen, indien zij een RPL, categorie vliegtuigen, klasse TMG, zouden verkrijgen. Om die reden wordt aan hen, indien zij aan een aantal aanvullende eisen voldoen, de mogelijkheid geboden in aanmerking te komen voor een PPL. Voor de overige houders is aangegeven voor welk bewijs en voor welke bevoegdverklaring zij in aanmerking komen.
In artikel 41, tweede lid, onderdeel b, wordt bepaald dat degene, die op grond van de omzetting van artikel 38 in aanmerking komt voor een PPL vliegtuigen, een JAR-FCL-bewijs van bevoegdheid krijgt indien hij aantoont de relevante bepalingen van JAR-FCL te kennen. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan 1.010, 1.015, 1.020, 1.025, 1.035, 1.040, 1.050, 1.060, Appendix 1 bij 1.015, 1.100, 1.105, 1.110, 1.115, 1.120, 1.215, 1.220, 1.225, 1.235, 1.240 met Appendix 1 en 3, 1.245, 1.250, 1.255, 3.095, 3.105, 3.110, 3.115 en 3.120.
Houders die niet zijn genoemd in artikel 38 komen op grond van het derde, vierde en vijfde lid, van artikel 41 in aanmerking voor een bewijs, bevoegdverklaring of ontheffing dat gelijkwaardig is aan wat zij ten tijde van het inwerkingtreden van dit besluit hebben.
Luchtverkeersleiders, AFISO's en luchtvaartterreininformatieverstrekkers
Voor de luchtverkeersleiders en AFISO's zijn geen inhoudelijke wijzigingen in de eisen opgetreden. Zij worden immers niet aan een nieuwe systematiek onderworpen.
Wel is voorzien in een overgangsregime met betrekking tot de huidige ontheffingen voor het bedienen van de havendienstradio. Deze personen verkrijgen een bewijs van bevoegdheid voor luchtvaartterreininformatieverstrekking.
Het streven is erop gericht om het onderhavige besluit zoveel mogelijk met ingang van 1 oktober 1999 in werking te laten treden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Bvb1 | RTL2 | Bkl3 | Wlv4 |
---|---|---|---|
2, lid 1 | 12, lid 1 en lid 2 | – | – |
13 | |||
14, lid 3 en lid 4 | |||
15 | |||
2, lid 2 | 12, lid 3 en lid 4 | ||
14, lid 2 | |||
15, lid 1 en lid 2 | – | – | |
2, lid 3 | 13, lid 8 | – | – |
2, lid 4 | 17, lid 1 | – | 2.3 |
17, lid 2 | |||
2, lid 5 | 25 | – | 2.3 |
3, lid 1 | 16, a | – | – |
17a | |||
18, lid 6 | |||
3, lid 2 | 16, a | – | – |
17a | |||
18, lid 1, lid 4 en | |||
lid 6 | |||
3, lid 3 | – | – | – |
3, lid 4 | – | – | – |
3, lid 5 | 17, lid 1 | – | – |
4 | 25, lid 2 en lid 3 | – | – |
5 | 17, lid 4 en lid 5 | – | – |
6 | 23, lid 1 en lid 2 | – | – |
7 | 20 | – | 2.3 |
8 | 22, lid 1 en lid 2 | – | 2.2 |
9 | 26, lid 1 | – | 2.3 |
10 | 29 | – | – |
11 | 13, lid 2 | – | – |
12 | 31, lid 1 | – | 2.7 |
13 | 39, lid 1 en lid 2 | – | 2.9 |
14 | 22, lid 1c | – | 2.2 |
44, lid 1 | |||
45, lid 2 | |||
15 | – | – | – |
16 | 54, lid 1 en lid 2 | – | – |
17 | – | 2 | 5.16 |
18 | – | 3, lid 1 | – |
19 | – | 5, lid 1a en lid 2a | – |
20 | – | 5, lid 1b en lid 2b | – |
21 | – | 6 | – |
22 | – | 7, lid 1a | 2.1, lid 4 |
23 | – | 7, lid 1b | – |
24 | – | 10 | – |
25 | – | 18 | – |
26 | – | 19 | – |
27 | – | – | – |
28 | – | 20 | – |
29 | – | 21 | – |
30 | 32 | 13 | 2.4 |
31 | – | 13, lid 3 | – |
32 | 33, lid 1 | 14 | – |
33 | 33, lid 4 | 14, lid 4 en lid 6 | – |
34 | 33, lid 4 | 14, lid 6 | – |
35 | – | – | – |
36 | 27, lid 1 | 8, lid 3 | 2.5 |
1 Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart.
2 Regeling Toezicht Luchtvaart.
3 Besluit kwalificaties luchtverkeersdienstverlening.
4 Wet luchtvaart.
huidige klasse/typebevoegdverklaring | nieuwe bijzondere bevoegdverklaring |
---|---|
AIR TRACTOR AT-301 | SE piston(land) |
AIRBUS 319/320/321 | A319/320/321 |
AIRBUS A300 | A300 |
AIRBUS A310 | A310/300-600 |
ALOUETTE II | Alouette II |
ALOUETTE III | Alouette III |
ANTONOV AN2 | SE piston(land) |
AS-355 | AS 355/355N |
AS 350 | AS 350 |
ATR-42 | ATR42/72 |
ATR-72 | ATR42/72 |
AYRES S2R | Snow/Ayres SET |
BAE-146 | AVRORJ/BAe146 |
BEECH 1900D | Beech300/1900 |
BEECH 200 | Beech100/200 |
BEECH 300 | Beech300/1900 |
BEECH 65-80 | ME piston(land) |
BEECH 65-A90 | ME piston(land) |
BEECH 90/99 | Beech90/99 |
BEECH 95-A55 | Beech90/99 |
BEECH BE-300 | Beech300/1900 |
BEECH BE-58 | ME piston(land) |
BEECH C90 | Beech90/99 |
BEECH D18S | ME piston(land) |
BELL 2 0 6 | Bell 206/ 206 L |
BELL 206 | Bell 206/ 206 L |
BELL 222U | Bell 222/ 230/ 430 |
BN2A | ME piston(land) |
BN2B | ME piston(land) |
BN2T | BN2T |
BO 105 | BO 105/105 LS |
BOEING 707 | B707/720 |
BOEING 727 | B727 |
BOEING 737 | B737 100-200 |
BOEING 737-300 | B737 300-800 |
BOEING 737-400 | B737 300-800 |
BOEING 737-500 | B737 300-800 |
BOEING 737-800 | B737 300-800 |
BOEING 747 | B747 100-300 |
BOEING 747–400 | B747 400 |
BOEING 757 | B757/767 |
BOEING 767 | B757/767 |
C-300 SER.PIST.ENG | ME piston(land) |
CATALINA PBY-5A | Catalina |
CESSNA 208 | Cessna SET |
CESSNA 310 | ME piston(land) |
CESSNA 337 | ME piston(land) |
CESSNA 340 | ME piston(land) |
CESSNA 400 SERIES | ME piston(land) |
CESSNA 402 | ME piston(land) |
CESSNA 404 | ME piston(land) |
CESSNA 406 | C406/425 |
CESSNA 414 | ME piston(land) |
CESSNA 421 | ME piston(land) |
CESSNA 425 | C406/425 |
CESSNA 441 | C441 |
CESSNA 500 SERIES | C500/550/560 |
CESSNA 550 | C500/550/560 |
CESSNA 650 | C650 |
CESSNA T303 | ME piston(land) |
DAUPHIN SA 365 | SA 365/ 365 N |
DHC-2 | SE piston(land) |
DHC-6 | DHC6 |
DHC-8 | DHC8 |
DORNIER 228 | D228 |
DORNIER 328 | DO328 |
DOUGLAS DC- 9 | DC9 10–50 |
DOUGLAS DC-10 | DC10 |
DOUGLAS DC-2 | DC2 |
DOUGLAS DC-3 | DC3 |
DOUGLAS DC-4 | DC4 |
DOUGLAS DC-8 | DC8 |
DOUGLAS DC-9–80 | DC9 80/MD88/MD90 |
DOUGLAS MD-11 | MD11 |
EMB-110 | EMB110 |
EMBRAER 120 | EMB120 |
ENSTROM 280 FX | E N F 280 |
FALCON 900 | Falcon50/900 |
FALCON 900EX | Falcon50/900 |
FOKKER 0100 | F70/100 |
FOKKER 050 | F50 |
FOKKER 70 | F70/100 |
FOKKER 70/100 | F70/100 |
FOKKER F-27 | F27 |
FOKKER F-28 | F28 |
GRUMMAN G-164 | SE piston(land) |
HARVARD | SE piston(land) |
HFB-320 | HFB320 |
HILLER-12 | UH 12/ UH 12 T |
HS-125 | HS125 |
HUGHES 269/300 | HU 269 |
HUGHES 369/500 | HU 369 |
JETSTREAM 31 | Jetstream31/32 |
KEN BROCK KB-2 | B8/KB-2 series |
LEARJET | Learjet20/30 |
LOCKHEED L-382 | Hercules |
MD-900 | MD 900 |
METRO II | SA226AT/TC/227 |
MITSUBISHI MU2B | MU2B |
MYSTERE 20 | Falcon20/200 |
MYSTERE 50 | Falcon50/900 |
NOMAD N24A | Asta MET |
PA-31T TURBO PROP | PA31/42 |
PILATUS PC-6 | SE piston(land) |
PILATUS PC6 TURBO | PC6 |
PIPER AEROSTAR 601P | ME piston(land) |
PIPER PA-23 | ME piston(land) |
PIPER PA-31 | ME piston(land) |
PIPER PA-31T2 | PA31/42 |
PIPER PA-34 | ME piston(land) |
PIPER PA-42 | PA31/42 |
PIPER PA-44 | ME piston(land) |
ROBINSON R22 | R 22 |
ROBINSON R44 | R 44 |
ROCKWELL 700 | ME piston(land) |
ROGWELL AC 690B | Rockwell MET |
SA 330 J | SA 330 |
SA 365 | SA 365/ 365 N |
SA 315 | SA 316/319/315 |
SAAB SF340 | SAAB340 |
SCHWEIZER 330/269D | HU 369 |
SIKORSKY S-58T | SK 55/ 58/ 58 T |
SIKORSKY S-61N | SK 61 |
SIKORSKY S-76 | SK 76/ 76 B/ 76C |
SIKORSKY S-76A | SK 76/ 76 B/ 76C |
SN 601 | SN601 |
SOCATA. TBM-700 | Aerospatiale SET |
VK1A | SE piston(land) |
VK2A | ME piston(land) |
VK5 | TMG |
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 september 1999, nr. 176.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1999-346.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.