Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1999, 344 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1999, 344 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 12 mei 1999, nr. 1999/17640 (2903), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op artikel 33, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 33, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, de artikelen 38a en 153, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen 4.1.2, tweede lid, en 4.3.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 4.5, tweede lid, 9.3, achtste lid, 10.10, derde lid, 11.2, zevende lid, 12.5, 13.1, vijfde lid, en 13.3, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, artikel 14 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek en artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 10 juni 1999, nr. W05.99.0239/111);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 1 juli 1999, nr. 1999/26936 (2903), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I-A1, onder v, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van de eerste volzin wordt toegevoegd: , dan wel de persoon met wie een geregistreerd partnerschap is aangegaan.
2. Aan het slot van de tweede volzin wordt «de nabestaande levenspartner» vervangen door: de achtergebleven levenspartner, dan wel de achtergebleven geregistreerde partner.
3. In de derde volzin wordt na «levenspartner» toegevoegd: of geregistreerde partner.
4. In de vierde volzin wordt na «levenspartner» ingevoegd: of geregistreerde partner.
Artikel I-C29, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel i wordt na «ondertrouw» ingevoegd: of de aangifte van het voornemen om een geregistreerd partnerschap aan te gaan,.
2. In onderdeel j wordt na «huwelijk» ingevoegd «of registratie van het partnerschap» en wordt na «huwelijksdag of -dagen» ingevoegd: of de dag van registratie van het partnerschap.
3. In onderdeel k wordt na «huwelijk» ingevoegd «of registratie van het partnerschap» en wordt na «dit huwelijk» ingevoegd: of deze registratie van het partnerschap.
Na artikel I-R205 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor de betrokkene, bedoeld in artikel I-Q201, onder a, wiens benoeming als directeur anders dan wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd en die werd bezoldigd volgens de bij deze functie behorende maximumschaal op een bedrag dat hoger is dan het hoogste bedrag in de aanloopschaal van een leraar wordt, in afwijking van artikel I-P78, eerste lid, voor zijn functie waarop hoofdstuk I-R van toepassing is, bij hetzelfde bevoegd gezag aan dezelfde instelling of instellingen een aantal rekeneenheden verbruikt dat overeenkomt met het aantal rekeneenheden dat behoorde bij zijn functie als directeur. De eerste volzin is niet van toepassing indien op grond van artikel I-R107, eerste lid, het salaris van de betrokkene reeds kon worden vastgesteld volgens de bij zijn functie behorende maximumschaal.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op directeuren van wie de betrekking is opgeheven wegens samenvoeging van de desbetreffende instelling of instellingen waaraan de directeur is verbonden, met een of meer andere instellingen.
3. Het verbruik van rekeneenheden wordt in gevallen, bedoeld in het tweede lid, berekend met inachtneming van de in artikel I-A8, tweede lid, bedoelde voorschriften.
In artikel I-R206, eerste lid, wordt «aan aantal rekeneenheden» vervangen door: een aantal rekeneenheden.
Na artikel I-R305 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor de betrokkene, bedoeld in artikel I-Q301, onder a, wiens benoeming als directeur anders dan wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd en die werd bezoldigd volgens de bij deze functie behorende maximumschaal op een bedrag dat hoger is dan het hoogste bedrag in de aanloopschaal van een leraar wordt, in afwijking van artikel I-P78, eerste lid, voor zijn functie waarop hoofdstuk I-R van toepassing is, bij hetzelfde bevoegd gezag aan dezelfde instelling of instellingen een aantal rekeneenheden verbruikt dat overeenkomt met het aantal rekeneenheden dat behoorde bij zijn functie als directeur. De eerste volzin is niet van toepassing indien op grond van artikel I-R107, eerste lid, het salaris van de betrokkene reeds kon worden vastgesteld volgens de bij zijn functie behorende maximumschaal.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op directeuren van wie de betrekking is opgeheven wegens samenvoeging van de desbetreffende instelling of instellingen waaraan de directeur is verbonden, met een of meer andere instellingen.
3. Het verbruik van rekeneenheden wordt in gevallen, bedoeld in het tweede lid, berekend met inachtneming van de in artikel I-A8, tweede lid, bedoelde voorschriften.
In artikel I-S303, vierde lid, wordt «in artikel I-P3, tweede en derde» vervangen door: in artikel I-P3, tweede en derde lid.
In het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel2 wordt de tekst van artikel 43 vervangen door:
1. In aanmerking voor een uitkering bij overlijden komen in de navolgende rangorde:
a. de langstlevende echtgenoot dan wel de langstlevende geregistreerde partner indien de overleden betrokkene niet duurzaam van de andere echtgenoot dan wel geregistreerde partner gescheiden leefde;
b. de minderjarige kinderen van de overledene;
c. degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden onder kinderen mede begrepen die kinderen voor wie de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.
3. Voor de toepassing van het eerste lid worden mede als echtgenoot dan wel geregistreerde partner aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
4. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde of niet geregistreerde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien, hetgeen moet kunnen blijken uit een ter zake verleden notariële akte alsmede uit een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit een gezamenlijk woonadres blijkt.
In het tijdelijk Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel3 wordt in artikel 30, onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, het tweede, derde en vierde lid vervangen door:
2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd in de navolgende rangorde:
a. aan de langstlevende echtgenoot dan wel aan de langstlevende geregistreerde partner indien de overleden betrokkene niet duurzaam van de andere echtgenoot dan wel geregistreerde partner gescheiden leefde;
b. aan de minderjarige kinderen van de overledene;
c. aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
3. Voor de toepassing van het eerste lid worden onder kinderen mede begrepen die kinderen voor wie de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.
4. Voor de toepassing van het eerste lid worden mede als echtgenoot dan wel geregistreerde partner aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
5. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde of niet geregistreerde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien, hetgeen moet kunnen blijken uit een ter zake verleden notariële akte alsmede uit een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit een gezamenlijk woonadres blijkt.
Het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel4 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onder c, sub 1, wordt vervangen door:
1. de echtgenoot dan wel de geregistreerde partner die behoort tot het huishouden van betrokkene en die aan dit besluit dan wel een naar aard en strekking daarmee overeenkomende regeling niet zelfstandig aanspraken ontleent en van wie de inkomsten lager zijn dan die van betrokkene;
2. Het tweede lid, wordt vervangen door:
2. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder echtgenoot dan wel geregistreerde partner van de betrokkene mede verstaan de ongehuwde persoon dan wel de partner met wie geen registratie is aangegaan, van verschillend of gelijk geslacht met wie de betrokkene duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het een persoon betreft waarmee bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
3. Na het tweede lid wordt een derde lid toegevoegd luidende:
3. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het tweede lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde of niet geregistreerde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien, hetgeen moet kunnen blijken uit een ter zake verleden notariële akte alsmede uit een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit een gezamenlijk woonadres blijkt.
In artikel 3, tweede lid, onder c, wordt «echtgenoot» vervangen door: echtgenoot dan wel geregistreerde partner.
In de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel5 wordt in artikel 4, eerste lid, onder e, «wao-conforme uitkering» vervangen door: wao-uitkering.
In het Besluit van 2 juni 19986 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur naar aanleiding van het tot stand brengen van een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra en toevoeging van een tweede deel aan de Wet op het voortgezet onderwijs en in verband met het onderwijs in allochtone levende talen, Staatsblad 413, wordt artikel XIX als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel Y wordt een aanhef toegevoegd, luidende «Artikel I-Q209 wordt gewijzigd als volgt:» en wordt in het tweede lid «artikel I-Q204, tweede lid» vervangen door: artikel I-Q204, tweede lid,.
2. In onderdeel CCC wordt in artikel V-Q401, vierde lid, «bedoeld in artikel I-Q201, onderdeel f» vervangen door: bedoeld in artikel I-Q201, onderdeel e.
Het verbruik van formatierekeneenheden voor zover betrekking hebbend op de artikelen I-R205a, eerste lid, en I-R305a, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel in gevallen dat, voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, het ontslag van leden van de directie wegens opheffing van de betrekking is ingegaan, wordt berekend volgens het recht dat van toepassing was op het tijdstip van het ontslag.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
L. J. Brinkhorst
Uitgegeven de twaalfde augustus 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Allereerst merkt ondergetekende op dat deze nota van toelichting wordt uitgebracht mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Wijzigingen in verband met de invoering van het geregistreerd partnerschap (Stb. 1997, 660) en de wijziging van het afstammingsrecht (Stb. 1997, 772)
De wijzigingen in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (Rpbo) vloeien voort uit de invoering van het geregistreerd partnerschap met ingang van 1 januari 1998. Deze in Titel 5A van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 80a t/m 80e) geregelde vorm van samenleven van twee mensen van gelijk of verschillend geslacht door middel van formele registratie heeft dezelfde gevolgen als het huwelijk, op de betrekkingen met de eventuele kinderen na.
Om die reden voorziet artikel I van dit besluit in een zodanige aanpassing van het Rpbo dat voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs, aan het registreren van het partnerschap of aan het samenleven met een geregistreerde partner gelijke rechten en plichten verbonden zijn als aan het sluiten van een huwelijk of aan het samenleven in huwelijkse staat.
Deze wijzigingen hebben slechts gevolgen voor de onderwijssectoren waarop het Rpbo van toepassing is. Dat betekent dat deze wijzigingen niet gelden voor de onderwijssectoren die vallen onder de Wet op het voortgezet onderwijs, eerste gedeelte, en onder de Wet educatie en beroepsonderwijs.
In het onderhavige besluit worden in de artikelen II t/m IV ook het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO), het tijdelijk Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BZA) en het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel (ZKOO) aangepast aan de regelgeving met betrekking tot het geregistreerd partnerschap en het gewijzigde afstammingsrecht. Deze artikelen leiden er toe dat aan het registreren van het partnerschap of aan het samenleven met een geregistreerde partner gelijke rechten en plichten verbonden zijn als aan het sluiten van een huwelijk of aan het samenleven in huwelijkse staat.
Met de wijziging in het afstammingsrecht is onder meer het onderscheid tussen wettige en natuurlijke kinderen vervallen. Voorzover dit onderscheid in een van de bovengenoemde besluiten voorkwam, is dit onderscheid gecorrigeerd.
Wijzigingen in verband met het verbruik van rekeneenheden ex-directeur
In het primair onderwijs bestaat de mogelijkheid om in de formatie van een instelling andere directiefuncties op te nemen dan de normfuncties voor de directie die zijn opgenomen in het Rpbo. In een toenemend aantal gevallen wordt er binnen het primair onderwijs van die mogelijkheid gebruik gemaakt door over te gaan tot de constructie van een bovenschoolse directie. Deze bovenschoolse directie is verantwoordelijk voor de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding van de bij deze constructie betrokken scholen. De coördinatie van de dagelijkse werkzaamheden aan een school wordt in die gevallen vaak opgedragen aan leraren met bijzondere taken (veelal locatieleider genoemd). De directeuren die geen deel uitmaken van de bovenschoolse directie, krijgen meestal de functie van locatieleider aangeboden.
Indien de functiebeschrijving van een locatieleider onvoldoende leidinggevende elementen bevat om te kunnen blijven spreken van een directiefunctie, kan die functie, met inachtneming van de bepalingen met betrekking tot het decentraal georganiseerd overleg en de medezeggenschap, door het bevoegd gezag worden gewaardeerd als een functie waarop hoofdstuk I-R van het Rpbo van toepassing is.
Ingevolge artikel I-P78, eerste lid, is het verbruik van het aantal rekeneenheden (fre-verbruik) gekoppeld aan de functie waarin een betrokkene is benoemd. Die koppeling is aangebracht omdat door de functie de hoogte van de maximumschaal, alsmede de snelheid waarmee die maximumschaal wordt bereikt (het carrièrepatroon) wordt bepaald. De onderhavige artikelen beogen dat systeem zodanig aan te passen, dat in de hierboven bedoelde situaties het fre-verbruik in overeenstemming is met de werkelijk door het Rijk gemaakte kosten.
De ex-directeur die wordt benoemd in een functie waarop hoofdstuk I-R van het Rpbo van toepassing is, zal namelijk op grond van artikel I-P8 een salaris ontvangen dat gelijk is aan het salaris dat hij in de voorgaande functie ontving of, indien het salaris dat hij ontving hoger is dan het maximumsalaris in de maximumschaal behorende bij zijn nieuwe functie, een salaris dat gelijk is aan het hoogste bedrag van de bij zijn nieuwe functie behorende maximumschaal.
Dit heeft tot gevolg dat een ex-directeur die in een functie wordt benoemd waarop hoofdstuk I-R van toepassing is, ten opzichte van iemand die van het begin af in een I-R-functie is benoemd veel sneller het bij zijn functie behorende maximumsalaris zal bereiken. Daardoor stijgen de werkelijk door het Rijk gemaakte kosten uit boven het verbruikte aantal formatierekeneenheden. Om die reden wordt het fre-verbruik aangepast.
Een uitzondering wordt gemaakt voor situaties van samenvoeging van instellingen; in die situaties geldt de regeling op basis van artikel I-A8, tweede lid, Rpbo. Dat is verwoord in het tweede en derde lid van de voorgestelde artikelen I-R205a en I-R305a Rpbo.
Bij de redactie van de onderhavige bepalingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande bepalingen voor ex-adjunct-directeuren die weer leraar worden. Dit betekent dat niet iedere ex-directeur in zijn nieuwe functie als locatieleider het aantal fre's verbruikt dat behoorde bij zijn oude functie. Alleen als de ex-directeur in zijn oude functie werd bezoldigd op een hoger bedrag dan het hoogste bedrag van de bij die functie behorende aanloopschaal, geldt het hogere fre-verbruik.
2. Uitvoering door Centrale financiën Instellingen en de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO)
De wijzigingen uit dit besluit zijn voor de uitvoeringsorganen Centrale financiën Instellingen en USZO uitvoerbaar.
Er zijn geen noemenswaardige uitvoeringsgevolgen.
Dit besluit heeft geen financiële gevolgen voor de rijksbegroting.
Artikel I, de onderdelen A en B, en de artikelen II tot en met V voorzien in aanpassing van het Rpbo en enkele andere besluiten aan formele wetgeving met betrekking tot de partnerschapsregistratie. Ten tijde van het tot stand komen van die formele wetgeving zijn door het kabinet reeds afspraken gemaakt over de financiële gevolgen die uit die wetgeving voortvloeien. Uit de voorliggende aanpassing vloeien geen andere financiële gevolgen voort.
Artikel I, de onderdelen D en F, voorziet in een aanpassing van het Rpbo die onbedoeld gebruik van rekeneenheden ten behoeve van ex-directeuren en daarmee ook onbedoelde budgettaire effecten voorkomt.
4. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdelen A en B (artikelen I-A1, onder v, en I-C29)
Door in artikel I-A1, onderdeel v, van het Rpbo bij de begripsomschrijving van echtgenoot ook de geregistreerde partner op te nemen en door in dat zelfde onderdeel op te nemen dat onder weduwe of weduwnaar tevens de achtergebleven partij van een geregistreerde partner wordt begrepen, wordt gelijkschakeling van de huwelijkspartner met de geregistreerde partner in het Rpbo al voor een groot deel bereikt. De terminologie stemt overeen met de ten aanzien van de gevolgen van partnerregistratie gebruikelijke.
Artikel I-C29, eerste lid, de onderdelen i, j, k en o, behoeft aanpassing voor zover het gaat om uitbreiding van de aanspraak op buitengewoon verlof naar situaties die samenhangen met registratie van een partnerschap.
Omdat artikel 3, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat er door geregistreerd partnerschap aanverwantschap ontstaat tussen de ene geregistreerde partner en een bloedverwant van de andere geregistreerde partner in dezelfde graad als bloedverwantschap bestaat tussen de andere geregistreerde partner en diens bloedverwant, is aanpassing in verband met het geregistreerd partnerschap in de onderdelen k, l, m, o en p van artikel I-C29, eerste lid, op dit onderdeel van aanverwantschap, overbodig.
Artikel I, onderdeel C (artikel I-C29a)
Met de onderhandelingspartners in het georganiseerd overleg is overeengekomen dat voor verlening van kort buitengewoon verlof in verband met nascholing niet alleen kan worden gerekend in dagen maar ook in uren, afhankelijk van de feitelijke duur van de afwezigheid voor nascholing. Artikel I-C29a wordt met deze wijziging aan die overeenkomst aangepast.
Artikel I, onderdelen D en F (artikelen I-R205a en I-R305a)
De laatst tot stand gekomen regeling die zijn grondslag heeft in artikel I-A8, tweede lid, Rpbo is de Regeling samenvoeging van scholen in het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs per 1 augustus 1998, kenmerk PO/PJ-98/22689N (Uitleg OCenW-Regelingen 1998, no. 16). De regeling op grondslag van genoemd artikel uit het Rpbo wordt echter periodiek vervangen.
Het verbruik van rekeneenheden wordt in gevallen, bedoeld in het tweede lid, berekend met inachtneming van de Regeling samenvoeging van scholen in het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs per 1 augustus 1998, kenmerk PO/PJ-98/22689N (Uitleg OCenW-Regelingen 1998, no. 16).
Artikel I, onderdeel E (artikel I-R206, eerste lid)
Met deze aanpassing wordt een onjuistheid hersteld uit artikel I, onderdeel M, van het Besluit van 3 juli 1992, (Stb. 389, formatiebudget), waarin onder meer het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel werd gewijzigd in verband met de totstandkoming van een formatiebudgetsysteem voor het primair en het voortgezet onderwijs.
Artikel I, onderdeel G (artikel I-S303, vierde lid)
Bij besluit van 17 juni 1998, houdende wijziging van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, het Formatiebesluit WPO, het Formatiebesluit WEC en het Formatiebesluit W.V.O. (Stb. 576, arbeidsduurverkorting 1998) is onder meer een artikel I-S303 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel vervangen. Een omissie in het vierde lid van dit artikel – verzuimd werd het woordje «lid» op te nemen – wordt thans hersteld.
Naast de wijzigingen in verband met het geregistreerd partnerschap en het gewijzigd afstammingsrecht, wordt met de wijzigingen in de artikelen II en III tevens de regeling betreffende nabestaanden in het BWOO en het BZA geharmoniseerd. Voorheen kenden het BWOO en het BZA verschillende bepalingen aangaande de nabestaanden. Het begrip nabestaanden onder het BWOO is zodanig uitgebreid dat ook samenwonenden van verschillend of gelijk geslacht voor een nabestaandenuitkering in aanmerking kunnen komen. Het BZA is zodanig aangepast dat ook pleegkinderen onder het begrip kinderen worden gebracht.
Met deze wijziging wordt de kring van betrokkenen in de zin van de ZKOO uitgebreid met geregistreerde partners. Verder wordt de invulling van het begrip «gezamenlijke huishouding» in overeenstemming gebracht met de invulling die aan dit begrip wordt gegeven in het BWOO en het BZA.
De wijziging in artikel 4, onder e, van de ZVOO is het gevolg van de openstelling van de WAO voor overheidspersoneel in het kader van de operatie «Overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen» (OOW) per 1 januari 1998. Deze operatie beoogt in fasen het overheidspersoneel onder respectievelijk de Wet op de arbeidsongeschikheidsverzekering (WAO), de Werkloosheidwet en de Ziektewet te brengen. Krachtens de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen geniet overheidspersoneel bij gebleken arbeidsongeschiktheid niet langer een WAO-conforme uitkering.
In het Besluit van 2 juni 1998 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur naar aanleiding van het tot stand brengen van een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra en toevoeging van een tweede deel aan de Wet op het voortgezet onderwijs en in verband met het onderwijs in allochtone levende talen, Staatsblad 413, ontbreekt in artikel XIX, onderdeel Y, de aanhef. Deze omissie wordt thans hersteld. Tevens wordt in het tweede lid van dit onderdeel een komma toegevoegd na «artikel I-Q204, tweede lid»; daarmee komen, na verwerking van de wijzigingsopdracht, de komma's op de juiste plaats te staan.
Dit artikel beperkt het toepassingsbereik van de nieuwe bepalingen in de artikelen I-R205a en I-R305a tot die gevallen waarin ontslag van directeuren wegens opheffing van de betrekking plaatsvindt na de inwerkingtreding van dit besluit. Zodoende wordt zeker gesteld dat de berekening van het verbruik van rekeneenheden door ex-directeuren die in de functie van locatieleider of een soortgelijke functie zijn benoemd of aangesteld vóór de inwerkingtreding van dit besluit, blijvend kan worden gebaseerd op de regelgeving zoals die luidde ten tijde van die benoeming of aanstelling.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1999-344.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.