Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1999, 343 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 1999, 343 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat naar aanleiding van een gehouden evaluatie-onderzoek naar de werking van het militair straf- en tuchtrecht het wenselijk is gebleken een aantal wijzigingen aan te brengen in de Wet militair tuchtrecht, het Wetboek van Militair Strafrecht en de Wet militaire strafrechtspraak;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet militair tuchtrecht1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid.
2. Na het eerste lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd dat luidt:
2. Onder de tijd waarin de militair dienst doet of behoort te doen, wordt in deze wet mede verstaan de tijd waarin de militair in uniform gekleed gaat.
3. In het derde lid (nieuw) wordt na «internationaal verband» ingevoegd: of waar de militair zich in krijgsgevangenschap bevindt.
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt het cijfer «1.» geplaatst.
2. Een nieuw tweede lid wordt toegevoegd, luidende:
2. In deze wet wordt onder beklagmeerdere verstaan de onmiddellijk boven de commandant gestelde bevelvoerende meerdere. Onze Minister van Defensie kan bij ministeriële regeling andere militairen aanwijzen als beklagmeerderen. In dat geval treedt de onmiddellijk boven de commandant gestelde bevelvoerende meerdere niet meer op als beklagmeerdere.
Artikel 5 komt te luiden:
Na artikel 5 wordt een nieuw artikel 5a ingevoegd, luidende:
Indien een Nederlandse militair behoort tot een internationaal militair samenwerkingsverband wordt ten aanzien van die Nederlandse militair voor de toepassing van Hoofdstuk II van deze wet mede verstaan onder:
a. andere militair: de vreemde militair die behoort tot dat internationaal militair samenwerkingsverband;
b. krijgsmacht: dat internationaal militair samenwerkingsverband.
In artikel 18 komt het tweede lid te luiden:
2. Het eerste lid is mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats, indien het in het dienstvoorschrift gegeven ge- of verbod betrekking heeft op het gedrag van de militair die zich voor de uitoefening van zijn dienst buiten Nederland bevindt.
In artikel 26, eerste lid, onder b, wordt tussen «ter kennis» en «brengen» ingevoegd: van de commandant.
In artikel 33, tweede lid, wordt «in Nederland» gewijzigd in: in het land waar de militair is aangesteld dan wel waar hij als dienstplichtige in werkelijke dienst is gekomen.
In artikel 36, eerste lid, wordt de punt aan het eind van de zin vervangen door een komma en de zin daarna vervolgd met: dan wel deze goederen wegneemt.
Het eerste lid van artikel 39 komt te luiden:
1. In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die enig goed, in gebruik bij of ten behoeve van de krijgsmacht, van een andere militair of van iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, vernielt, beschadigt, onbruikbaar of onklaar maakt dan wel wegmaakt.
1. In artikel 42, eerste lid, wordt «Ons» vervangen door: Onze Minister van Defensie.
2. In het tweede lid wordt tussen «uitreiking van» en «de uitspraak» ingevoegd: het afschrift van.
Aan artikel 43 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Ingeval de schending van een gedragsregel plaatsvindt terwijl de militair deelneemt aan een operatie in internationaal verband buiten het Koninkrijk is, in afwijking van het eerste lid, het bedrag van de geldboete ten hoogste tweehonderd gulden. Een geldboete met toepassing van de voorgaande volzin kan niet worden opgelegd indien daardoor de som bedoeld in het tweede lid een bedrag van zeshonderd gulden te boven zou gaan.
Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid wordt tussen «uitreiking van» en «de uitspraak» ingevoegd: het afschrift van.
2. In het negende lid wordt «onmiddellijk boven de commandant gestelde bevelvoerende meerdere» vervangen door: beklagmeerdere.
3. Een tiende en elfde lid worden toegevoegd, luidende:
10. Op de dag waarop de straf van uitgaansverbod wordt ondergaan, kan niet ook de straf van strafdienst worden ondergaan.
11. Onttrekking aan strafdienst schorst van rechtswege de straf.
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «zal zoveel mogelijk» vervangen door: kan.
2. In het derde lid vervalt de zinsnede «voor de duur van ten hoogste vier aaneengesloten dagen,».
3. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot vijfde en zesde lid.
4. Een nieuw vierde lid wordt ingevoegd, luidende:
4. Het uitgaansverbod wordt opgelegd voor de duur van ten hoogste vier aaneengesloten dagen.
5. Het zesde lid komt te luiden:
6. Het derde, vijfde, zevende, achtste, negende, tiende en elfde lid van artikel 47 zijn van overeenkomstige toepassing. Het zesde lid van artikel 47 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de tenuitvoerlegging ook plaatsvindt op vrije dagen niet zijnde verlofdagen.
6. Een nieuw zevende lid wordt toegevoegd, luidende:
7. Ingeval schending van de gedragsregel van artikel 7 wordt afgedaan met toepassing van artikel 79, eerste lid, of indien er nog geen 90 dagen zijn verlopen nadat aan de militair een uitspraak is uitgereikt waarin hij schuldig werd verklaard aan schending van diezelfde gedragsregel is, indien de straf van uitgaansverbod wordt opgelegd, in afwijking van het vierde en vijfde lid, het aantal op te leggen dagen ten hoogste acht en het aantal in een kalendermaand te ondergane dagen uitgaansverbod ten hoogste twaalf.
Artikel 50 komt te luiden:
1. De bevoegdheid om, hetzij de tenuitvoerlegging van een straf van een geldboete hoger dan 75 gulden, van strafdienst of van uitgaansverbod op te schorten of te schorsen, hetzij, na verloop van de termijn bedoeld in artikel 80a, eerste lid, en buiten het geval dat tegen de uitspraak beklag is gedaan, een strafoplegging teniet te doen, te wijzigen in de straf van berisping, binnen de opgelegde strafsoort de strafmaat te verminderen of te wijzigen in een beslissing als bedoeld in artikel 74, derde lid, komt toe aan:
a. de commandant;
b. de beklagmeerdere.
2. Bij tenietdoening of vermindering van de straf dan wel wijziging in de straf van berisping of in een beslissing als bedoeld in artikel 74, derde lid, is artikel 98 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor gerecht wordt gelezen degene die vermindert, teniet doet, wijzigt of beslist geen straf op te leggen.
Het opschrift van § 1 van Titel I van Hoofdstuk V komt te luiden:
Begin en einde van het tuchtproces in eerste aanleg
In artikel 51 komt het eerste lid te luiden:
1. Het tuchtproces in eerste aanleg vangt aan met de uitreiking door of namens de commandant aan de militair, van wie wordt vermoed dat hij een in deze wet omschreven gedragsregel heeft geschonden, van een schriftelijk stuk, de beschuldiging, hetwelk een omschrijving inhoudt van deze schending.
Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Behoudens artikel 49, zesde lid, wordt geen beschuldiging uitgereikt indien er 21 dagen zijn verlopen nadat de gedraging heeft plaatsgevonden of, voor zover het betreft een vermoedelijke schending van een van de gedragsregels omschreven in de artikelen 6, 23, 26, 37 of 39, indien er 21 dagen zijn verlopen nadat de gedraging werd ontdekt of, indien toepassing is gegeven aan artikel 78, eerste lid, of 79, eerste lid, indien er 21 dagen zijn verlopen nadat de beslissing van het openbaar ministerie ter kennis is gekomen van de commandant.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot zevende lid.
3. Een nieuw derde, vierde, vijfde en zesde lid worden ingevoegd, luidende:
3. De in het eerste lid bedoelde termijn bedraagt 60 dagen indien in de beschuldiging is aangegeven dat de gedraging heeft plaatsgevonden terwijl de militair deelneemt aan een operatie in internationaal verband buiten het Koninkrijk en de militair en de commandant zich om redenen van dienst niet in hetzelfde land bevinden op het tijdstip waarop de gedraging volgens de beschuldiging eindigde.
4. Voor de bepaling van de duur van de termijn waarbinnen een beschuldiging kan worden uitgereikt als bedoeld in het eerste lid, worden de dagen waarop verlof is verleend aan de militair aan wie de commandant voornemens is een beschuldiging uit te reiken, of de dagen waarop deze militair door ziekte of ongeoorloofde afwezigheid niet bij zijn eenheid aanwezig is, niet meegeteld.
5. Geen beschuldiging wordt uitgereikt indien uit feiten of omstandigheden blijkt of redelijkerwijze moet worden vermoed dat er 60 dagen zijn verlopen nadat de gedraging heeft plaatsgevonden.
6. Ingeval toepassing is gegeven aan artikel 78, eerste lid, of 79, eerste lid, wordt de in het vijfde lid genoemde termijn met 30 dagen verlengd.
Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a van het eerste lid komt te luiden:
a. met een beslissing als bedoeld in de artikelen 53, zesde lid, 76, eerste lid, 78, tweede lid, of 80, zesde lid;.
2. In onderdeel b van het eerste lid wordt «uitspraak is gedaan» gewijzigd in: beslissing is genomen als bedoeld in artikel 76, eerste lid.
3. In het tweede lid, wordt na «76» ingevoegd:, eerste lid,.
Het opschrift van § 3 van Titel I van Hoofdstuk V komt te luiden:
Enige bevoegdheden tijdens het tuchtproces in eerste aanleg
1. In artikel 76, tweede lid, wordt «vanwege» gewijzigd in: namens.
2. In het derde lid wordt tussen «uitspraak» en «aangetekend» ingevoegd: en op het afschrift bedoeld in het tweede lid.
Het eerste lid van artikel 79 komt te luiden:
1. Indien een gedraging naar het oordeel van de commandant een van de strafbare feiten oplevert omschreven in de artikelen 267, aanhef en onder 1° en 2°, 300, eerste lid, 310, 311, aanhef en onder 4° en 5°, 321 of 350 van het Wetboek van Strafrecht of omschreven in de artikelen 96, aanhef en onder 2° en 3°, 98, aanhef en onder 2°, 166 of 169 van het Wetboek van Militair Strafrecht met dien verstande dat de duur van de in de artikelen 96 en 98 van het Wetboek van Militair Strafrecht genoemde ongeoorloofde afwezigheid ten hoogste acht dagen is en het openbaar ministerie bij het in artikel 81, eerste lid, bedoelde gerecht de commandant mededeelt dat het voorshands instemt met tuchtrechtelijke afdoening, kan de commandant een beschuldiging uitreiken, voor zover de gedraging tevens de schending van een gedragsregel van deze wet inhoudt. Van de mededeling van het openbaar ministerie wordt aantekening gedaan in het stuk, bedoeld in artikel 76, eerste lid.
Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «deelt zij» gewijzigd in: deelt het.
2. In het vierde lid wordt in de laatste volzin «Artikel 75 is» gewijzigd in: De artikelen 48, derde lid, en 75 zijn.
3. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot zesde en zevende lid.
4. Een nieuw vijfde lid wordt ingevoegd luidende:
5. Indien de commandant reeds een beslissing heeft genomen als bedoeld in artikel 74, derde lid, of de straf van berisping heeft opgelegd, kan alsnog een straf of een andere straf worden opgelegd.
5. In het zesde lid wordt «haar beslissing» en «spreekt zij» respectievelijk gewijzigd in: «zijn beslissing» en «spreekt het».
Na Titel I van Hoofdstuk V wordt een nieuwe Titel IA ingevoegd, luidende:
1. De gestrafte kan binnen vijf dagen na de uitreiking van het afschrift van de uitspraak beklag doen bij de beklagmeerdere.
2. Onder de gestrafte wordt mede verstaan degene ten wiens aanzien een beslissing is genomen als bedoeld in artikel 74, derde lid.
3. De gestrafte kan in beklag ook de beslissing van de commandant met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van een straf van strafdienst of van uitgaansverbod aan het oordeel van de beklagmeerdere onderwerpen.
1. Het beklag wordt gedaan bij beklagschrift, dat bij de commandant wordt ingediend.
2. De beklagprocedure vangt aan met de indiening van het beklagschrift bij de commandant.
3. Als dag van indiening geldt de dag van ontvangst van het beklagschrift door of namens de commandant. De dag van ontvangst wordt terstond op het beklagschrift aangetekend.
1. De commandant zendt het beklagschrift onverwijld door naar de beklagmeerdere.
2. Hij voegt daarbij alle op de zaak betrekking hebbende stukken met opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan hij tot de overtuiging is gekomen dat een in de beschuldiging omschreven gedraging heeft plaatsgevonden.
1. Indien het beklagschrift na de beklagtermijn bedoeld in artikel 80a, eerste lid, is ingediend, verklaart de beklagmeerdere het beklag niet ontvankelijk. Deze verklaring wordt vastgelegd in een schriftelijk stuk dat aan de gestrafte wordt uitgereikt. De datum van de uitreiking wordt op het schriftelijk stuk aangetekend.
2. Ten aanzien van een na afloop van de beklagtermijn ingediend beklagschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gestrafte in verzuim is geweest. Een beslissing ter zake is gemotiveerd.
1. De gestrafte kan zich in ieder stadium van de beklagprocedure doen bijstaan door een vertrouwensman.
2. De artikelen 57, 58, 59, met uitzondering van de laatste volzin van het tweede lid, en 60 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor commandant wordt gelezen beklagmeerdere.
1. De beklagmeerdere kan de gestrafte doen horen ter voorbereiding van het onderzoek op beklag.
2. De gestrafte is verplicht te verschijnen. Artikel 80i, tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing. De gestrafte is niet verplicht te antwoorden. Dit wordt hem voor of bij aanvang van het ter voorbereiding horen ter kennis gebracht.
3. De beklagmeerdere kan de commandant, getuigen en deskundigen horen of doen horen in ieder stadium van de beklagprocedure.
4. De verklaringen van de gehoorde personen worden schriftelijk vastgelegd.
1. De beklagmeerdere bepaalt op welke dag het onderzoek op beklag zal aanvangen. Deze dag kan niet later worden bepaald dan uiterlijk de dertigste dag na de dag van indiening van het beklagschrift.
2. De dagen waarop de gestrafte en de beklagmeerdere zich om redenen van dienst niet in hetzelfde land bevinden, tellen niet mee voor de bepaling van de termijn genoemd in het eerste lid.
1. De gestrafte wordt door of namens de beklagmeerdere schriftelijk opgeroepen voor het onderzoek op beklag. Dit onderzoek vangt niet eerder aan dan op de tweede dag na de dag waarop de oproeping aan de gestrafte is uitgereikt, tenzij de gestrafte om eerdere behandeling verzoekt. Artikel 62 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor beschuldiging wordt gelezen oproeping.
2. De beklagmeerdere roept de commandant, de getuigen en deskundigen op wier verschijning hij nodig oordeelt.
3. De gestrafte en zijn vertrouwensman kunnen verzoeken dat ook andere getuigen en deskundigen worden gehoord. De beklagmeerdere voldoet aan dit verzoek, tenzij het onderzoek daardoor wordt geschaad of het verzoek kennelijk onredelijk is.
4. Artikel 65, derde, vierde en vijfde lid, is van toepassing.
1. De beklagmeerdere is verplicht de gestrafte in persoon te horen tijdens het onderzoek op beklag, tenzij deze is gehoord als bedoeld in artikel 80f, eerste lid, en te kennen heeft gegeven op horen in persoon geen prijs te stellen en de beklagmeerdere het horen in persoon niet nodig oordeelt.
2. Indien de gestrafte niet verschijnt wegens een gewichtige reden van verhindering schort de beklagmeerdere het onderzoek op beklag op of schorst hij dit. De termijn bedoeld in artikel 80r, tweede lid, onder b, wordt in dat geval voor de duur van de opschorting of schorsing verlengd.
3. Indien de gestrafte niet verschijnt zonder een gewichtige reden van verhindering, doet de beklagmeerdere het beklag verder af.
1. De beklagmeerdere houdt het onderzoek op beklag op de grondslag van de beschuldiging.
2. Het onderzoek op beklag is niet openbaar.
De gestrafte is niet verplicht te antwoorden. Dit wordt hem voor of bij aanvang van het onderzoek op beklag ter kennis gebracht.
1. De beklagmeerdere hoort de commandant, de getuigen en de deskundigen indien zij zijn opgeroepen.
2. Hij stelt de gestrafte en de vertrouwensman in de gelegenheid de commandant, de getuigen en de deskundigen, door zijn tussenkomst, vragen te stellen.
3. Hij stelt de vertrouwensman in de gelegenheid het woord te voeren.
De gestrafte wordt voor de sluiting van het onderzoek op beklag in de gelegenheid gesteld het laatste woord te voeren.
Ten aanzien van de bewijsmiddelen zijn de bepalingen van paragraaf 5 van Titel I van dit hoofdstuk van toepassing. Als bewijsmiddel wordt tevens erkend de eigen waarneming door de beklagmeerdere tijdens het onderzoek op beklag.
1. Na sluiting van het onderzoek beraadt de beklagmeerdere zich of hij door de inhoud van de in artikel 80n bedoelde bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen dat een in de beschuldiging omschreven gedraging van de gestrafte heeft plaatsgevonden en of zulks een schending van een gedragsregel oplevert.
2. Met betrekking tot een beklag als bedoeld in artikel 80a, derde lid, wordt door de beklagmeerdere aan de hand van de door de commandant opgegeven motivering beoordeeld of de wijze van de tenuitvoerlegging als passend kan worden beschouwd.
1. Na het sluiten van het onderzoek op beklag beslist de beklagmeerdere uiterlijk op de eerstvolgende werkdag.
2. De beslissing van de beklagmeerdere luidt:
a. bevestiging van de bestreden beslissing, zo nodig met verbetering of aanvulling;
b. bevestiging van de bestreden schuldigverklaring, zonodig met verbetering of aanvulling, met vermindering van de strafmaat binnen de opgelegde strafsoort;
c. bevestiging van de bestreden schuldigverklaring, zonodig met verbetering of aanvulling, met wijziging van de opgelegde straf in de straf van berisping;
d. bevestiging van de bestreden schuldigverklaring, zonodig met verbetering of aanvulling, met tenietdoening van de straf;
e. vrijspraak;
f. bevestiging van de bestreden schuldigverklaring, zonodig met verbetering of aanvulling, met verklaring dat ten onrechte geen straf is opgelegd of dat de opgelegde straf ontoereikend is en verwijzing naar het in artikel 81, eerste lid, bedoelde gerecht.
3. Indien een beklag is gedaan als bedoeld in artikel 80a, derde lid, verklaart de beklagmeerdere dit beklag bij gemotiveerde schriftelijke beslissing geheel of gedeeltelijk gegrond of ongegrond. Indien een beklag geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard, bepaalt de beklagmeerdere, volgens bij of krachtens algemene maatregel van Rijksbestuur te stellen regelen, op welke wijze het door de gestrafte geleden nadeel zal worden hersteld.
4. De beslissing in eerste aanleg wordt vernietigd:
a. indien enige in Titel I van dit hoofdstuk voorgeschreven termijn is geschonden;
b. indien enige andere vorm dan onder a bedoeld, is verzuimd en redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de gestrafte daardoor in zijn verdediging is geschaad.
1. De beslissing wordt vastgelegd in een schriftelijk stuk, de uitspraak op beklag. Artikel 77 is van toepassing.
2. De uitspraak op beklag wordt door de beklagmeerdere onverwijld aan de commandant toegezonden. Door of namens de commandant wordt onverwijld een afschrift van de uitspraak op beklag uitgereikt aan de gestrafte. De datum van uitreiking wordt aangetekend op de uitspraak en op het uitgereikte afschrift.
3. Indien de uitspraak op beklag een verwijzing inhoudt wordt daarvan bij de uitreiking aan de gestrafte mededeling gedaan.
1. De beklagprocedure eindigt met een beslissing als bedoeld in de artikelen 80d, eerste lid, of 80p, tweede of derde lid.
2. De beklagprocedure eindigt van rechtswege en de beslissing waartegen beklag is gedaan, is van rechtswege vernietigd:
a. indien er binnen de ingevolge artikel 80g voorgeschreven termijn geen onderzoek op beklag is aangevangen;
b. indien er 30 dagen zijn verlopen nadat het onderzoek op beklag is aangevangen en er geen beslissing als bedoeld in artikel 80p, tweede of derde lid, is genomen.
Het feit dat de beklagprocedure van rechtswege is geëindigd, wordt vastgelegd in een schriftelijk stuk dat aan de gestrafte wordt uitgereikt.
3. Artikel 50, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de beklagmeerdere is belast met de uitvoering.
1. Nadat aan de gestrafte een afschrift van de uitspraak op beklag als bedoeld in artikel 80p, tweede lid, onder f, is uitgereikt, zendt de commandant de uitspraak op beklag onverwijld naar het gerecht.
2. Bij de behandeling en afdoening van het beklag na verwijzing zijn de bepalingen van paragraaf 2 van Titel II van overeenkomstige toepassing.
Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «binnen vijf dagen na de uitreiking van de uitspraak». Aan het eerste lid wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende:
Dit beroep wordt ingesteld binnen vijf dagen na de uitreiking:
a. van een schriftelijk stuk als bedoeld in artikel 80d, eerste lid;
b. van een afschrift van een uitspraak op beklag.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Artikel 80a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. De beklagmeerdere kan binnen vijf dagen na verloop van de termijn bedoeld in artikel 80a, eerste lid, en er geen beklag is gedaan, bij het in het eerste lid bedoelde gerecht beroep instellen op de grond dat naar zijn oordeel ten onrechte geen straf is opgelegd of de opgelegde straf ontoereikend is.
4. Een vierde lid wordt toegevoegd, luidende:
4. Indien de beklagmeerdere een oordeel heeft gegeven over de wijze van tenuitvoerlegging als bedoeld in het derde lid van artikel 80a, kan in beroep eveneens de wijze van tenuitvoerlegging van de straf van strafdienst of van uitgaansverbod aan het oordeel van het gerecht worden onderworpen.
Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De commandant zendt het beroepschrift onverwijld naar het gerecht. De commandant en de beklagmeerdere voegen daarbij alle op de zaak betrekking hebbende stukken met opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot de overtuiging zijn gekomen dat een in de beschuldiging omschreven gedraging heeft plaatsgevonden.
2. In het derde lid wordt «onmiddellijk boven de commandant gestelde bevelvoerende meerdere» gewijzigd in: beklagmeerdere.
Artikel 84 komt te luiden:
Aan artikel 87 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Artikel 17, elfde lid, van de Wet militaire strafrechtspraak is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de uitvoering van de overdracht geschiedt door de griffier.
Artikel 89 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «onmiddellijk boven de commandant gestelde bevelvoerende meerdere, dan» gewijzigd in: beklagmeerdere.
2. In het tweede en derde lid wordt telkenmale «bevelvoerende meerdere» gewijzigd in: beklagmeerdere.
In artikel 92, zevende lid, wordt «onmiddellijk boven de commandant gestelde bevelvoerende meerdere» gewijzigd in: beklagmeerdere.
Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt tussen «gestrafte» en «of» ingevoegd: , de commandant of de beklagmeerdere,.
2. In het tweede lid wordt «en 67–75» gewijzigd in: , 67–69, 74 en 75.
3. Een derde en vierde lid worden toegevoegd, luidende:
3. Ten aanzien van de bewijsmiddelen is artikel 80n van toepassing. Als bewijsmiddel wordt tevens erkend de eigen waarneming door de militaire kamer tijdens het onderzoek.
4. Na sluiting van het onderzoek beraadt de militaire kamer zich of zij door de inhoud van de in het derde lid genoemde bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen dat een in de beschuldiging omschreven gedraging van de gestrafte heeft plaatsgevonden en, in bevestigend geval, of zulks de schending van een gedragsregel oplevert.
Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het lid van de militaire kamer beëdigt, indien er naar zijn oordeel een gegrond vermoeden bestaat dat de getuige niet op de terechtzitting zal kunnen verschijnen, de getuige dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.
2. Een derde en vierde lid worden toegevoegd, luidende:
3. De deskundige wordt door het lid van de militaire kamer beëdigd dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen.
4. Van de reden van de beëdiging als bedoeld in het tweede lid wordt in het proces-verbaal melding gemaakt.
Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt tussen «commandant,» en «aan» ingevoegd: de beklagmeerdere, en.
2. In het derde lid vervalt de zinsnede «en, indien beroep door hem is aangesteld, aan de onmiddellijk boven de commandant gestelde bevelvoerende meerdere».
Artikel 96 komt te luiden:
1. Het gerecht verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen, verklaart het beroep niet ontvankelijk, of bevestigt de beslissing waartegen beroep is ingesteld, zonodig met verbetering of aanvulling daarvan, of doet de zaak af met gehele of gedeeltelijke vernietiging van die beslissing.
2. Indien een beroep is ingesteld als bedoeld in artikel 81, vierde lid, verklaart het gerecht bij gemotiveerde beslissing dit beroep geheel of gedeeltelijk gegrond of ongegrond.
Artikel 97 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «in eerste aanleg» gewijzigd in: waartegen beroep is ingesteld.
2. Onderdeel a komt te luiden:
a. Indien enige in de Titels I of IA van dit hoofdstuk voorgeschreven termijn is geschonden;.
Artikel 98 komt te luiden:
Indien bij de beslissing in beroep een reeds geheel of gedeeltelijk tenuitvoergelegde straf van strafdienst of van uitgaansverbod wordt tenietgedaan of verminderd, of een beroep als bedoeld in artikel 81, vierde lid, geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, bepaalt het gerecht, volgens bij of krachtens algemene maatregel van Rijksbestuur te stellen regelen, op welke wijze het door de gestrafte geleden nadeel zal worden hersteld.
Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «aan te wijzen» gewijzigd in: aangewezen.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Het in het eerste lid bedoelde geschrift of voorwerp wordt zo spoedig mogelijk ter beschikking gesteld van de rechthebbende, doch in elk geval:
a. zodra de commandant beslist geen beschuldiging uit te reiken;
b. zodra blijkt dat geen beschuldiging kan worden uitgereikt op grond van het bepaalde in artikel 53, eerste, tweede of vijfde lid;
c. tien dagen na de uitreiking van de uitspraak in eerste aanleg, indien geen beklag is gedaan of beroep is ingesteld;
d. vijf dagen na de uitreiking van een uitspraak op beklag die geen verwijzing inhoudt als bedoeld in artikel 80p, tweede lid, onder f, indien geen beroep is ingesteld;
e. zodra het tuchtproces op een andere wijze eindigt;
f. bij de uitspraak in beroep.
3. Het vierde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.
4. Een nieuw vierde lid wordt ingevoegd, luidende:
4. Indien toepassing is gegeven aan artikel 78 wordt, in afwijking van het gestelde in het derde lid, het geschrift of voorwerp ter beschikking gesteld van de opsporingsambtenaar. Deze terbeschikkingstelling geldt als een inbeslagneming door een opsporingsambtenaar als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering.
In artikel 104, eerste, vierde en vijfde lid, wordt telkenmale na «geschrift» ingevoegd: of voorwerp.
1. De op het moment van inwerkingtreding van deze wet bij de commandant reeds ingediende beroepschriften die nog niet zijn doorgezonden naar het gerecht, worden aangemerkt als beklagschriften in de zin van artikel 80b van de Wet militair tuchtrecht en als zodanig verder afgedaan.
2. De op het moment van inwerkingtreding van deze wet bij het gerecht aanwezige en de reeds naar het gerecht verzonden beroepschriften worden afgedaan op de wijze als was voorgeschreven voor inwerkingtreding van deze wet.
In het Wetboek van Militair Strafrecht2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel 5a, tweede lid, vervalt de zinsnede: «van de regering» en wordt «storing» vervangen door: stoornis.
Artikel 6 komt te luiden:
Onverminderd het bepaalde met betrekking tot de straffen in het Wetboek van Strafrecht kan de militair worden opgelegd:
a. als hoofdstraf: militaire detentie;
b. als bijkomende straf: ontzetting van bepaalde bevoegdheden, met dien verstande dat de bijkomende straf van plaatsing in een rijkswerkinrichting niet kan worden opgelegd.
Artikel 35b komt te luiden:
1. Ingeval tegen de bestuurder van een motorrijtuig proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 163 of artikel 164 van dit wetboek, is artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in laatstgenoemd artikel omschreven verplichting tot overgifte betrekking heeft op elk aan de bestuurder ingevolge enige binnen het Koninkrijk geldende regeling afgegeven rijbewijs alsmede op het hem in het buitenland uitgereikt internationaal rijbewijs.
2. Indien artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt toegepast in de Nederlandse Antillen of Aruba, worden onder opsporingsambtenaren als bedoeld in dat artikel mede begrepen de militairen die aldaar zijn aangesteld als buitengewoon agent van politie.
Artikel 36, tweede lid, komt te luiden:
2. Artikel 179, vierde en zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 44a komt te luiden:
In artikel 57, eerste lid, wordt «een derde van de daar bedoelde duur» vervangen door: de helft van de daar bedoelde duur.
Na artikel 60 wordt een nieuw artikel 60a ingevoegd, luidende:
Artikel 114, derde lid, komt te luiden:
3. Onder ongeoorloofde afwezigheid wordt mede verstaan de afwezigheid van de militair zolang deze nalatig is in de uitvoering van de door Ons opgelegde verplichtingen of de door Onze Minister vastgestelde regelen voor het geval van verhindering tot dienstverrichting.
In artikel 118, eerste lid, wordt «de vrijheid in de uitoefening» gewijzigd in: de vrijheid in die uitoefening.
Artikel 124 komt te luiden:
Artikel 125 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de woorden «daartoe bevoegde».
2. Het tweede lid vervalt.
Na artikel 130 wordt een nieuw artikel 130a opgenomen, luidende:
Artikel 134 komt te luiden:
In de artikelen 126, onder 1°, 130, onder 1°, 136, onder 2°, en 137, onder 1°, wordt telkenmale «gemeen gevaar voor goederen» gewijzigd in: gemeen gevaar voor personen of goederen.
In artikel 135 wordt na «of van bestuur» ingevoegd: dan wel een bij of krachtens landsverordening onderscheidenlijk landsbesluit.
In artikel 149 wordt de zinsnede «voorzover die nodig zijn en kunnen worden gevergd, indien een onder bevelen staande militair» gewijzigd in: voor zover die nodig zijn en van hem kunnen worden gevergd, indien een onder zijn bevelen staande militair.
Artikel 157 komt te luiden:
1. Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie de militair die:
a. een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of een zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht wist dat het een door een der in deze titel omschreven misdrijven verkregen goed betrof;
b. opzettelijk uit winstbejag een door een der in deze titel omschreven misdrijven verkregen goed voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een door zodanig misdrijf verkregen goed overdraagt.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk uit de opbrengst van enig door zodanig misdrijf verkregen goed voordeel trekt.
Artikel 158 komt te luiden:
1. Als schuldig aan schuldheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van de vierde categorie de militair die:
a. een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door een der in deze titel omschreven misdrijven verkregen goed betrof;
b. uit winstbejag een goed voorhanden heeft of overdraagt dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed overdraagt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door een der in deze titel omschreven misdrijven verkregen goed betreft.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die uit de opbrengst van enig goed voordeel trekt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door zodanig misdrijf verkregen goed betreft.
In artikel 170, eerste lid, komt de laatste volzin te luiden: De opgelegde geldboete mag evenmin het maximum van de in de buitenlandse wet tegen het feit bedreigde geldboete te boven gaan.
In de Wet militaire strafrechtspraak3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel 2 komt het vierde lid te vervallen terwijl in het derde lid de woorden «vijfde lid» worden vervangen door: zesde lid.
In artikel 3, tweede lid, wordt de zinsnede «een meervoudige kamer» vervangen door «een of meer meervoudige kamers» terwijl een vierde lid wordt toegevoegd, luidende:
4. De rechtsmacht strekt zich eveneens uit over de strafbare feiten omschreven in de Wet op de economische delicten.
In artikel 9 wordt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een nieuw vierde lid ingevoegd dat komt te luiden:
4. Militairen met de rang van kapitein ter zee of kolonel worden als militair lid bevorderd tot de titulaire rang van commandeur, brigade-generaal of commodore.
In artikel 10, eerste lid en tweede lid, wordt de zinsnede «het gebied dat in staat van oorlog of in staat van beleg verkeert» telkens vervangen door: het gebied waarvoor een uitzonderingstoestand is afgekondigd.
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde lid komt te luiden:
6. Artikel 6, derde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Het achtste lid vervalt onder vernummering van het negende lid tot het achtste.
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt het cijfer «1.» geplaatst.
2. Een nieuw tweede lid wordt toegevoegd, luidende:
2. Onder opsporingsambtenaren in de zin van artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering worden mede begrepen de in de Nederlandse Antillen en Aruba als zodanig bevoegde ambtsdragers.
Artikel 22, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1. De raadkamer van een gerecht bedoeld in deze wet kan een verhoor van een persoon die zich buiten Nederland bevindt, opdragen aan een van de leden van een militaire kamer van de in artikel 3 genoemde rechtbank, van een krachtens artikel 10 ingestelde mobiele rechtbank of van een militaire kamer van het gerecht in eerste aanleg bedoeld in artikel 17, eerste lid.
In artikel 29 worden in het eerste lid de woorden «Artikel 168 van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door: Artikel 59 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In artikel 30, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In de eerste volzin wordt «tweede» vervangen door: derde en vierde.
2. In de tweede volzin wordt «artikel 280, vierde lid» vervangen door: artikel 287, derde lid.
In artikel 36 worden de woorden «artikel 441, derde lid, aanhef en onder 2e en 3e» vervangen door: artikel 441, tweede lid, tweede volzin onder 2e en 3e.
Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «de artikelen 489, eerste en tweede lid, 491, 496a, 496f, 500a, 500f, 500h, 500i, 500j, 506, 508, eerste lid en 509 van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door: de artikelen 488, derde lid, 489, eerste en tweede lid, 493, derde lid, 495a, 495b, 496, 497, 504, eerste lid en 505 van het Wetboek van Strafvordering.
2. In het derde lid wordt de zinsnede «de artikelen 489, eerste en tweede lid, 496f, 500a, 500f, 500h, 500i en 500j van het Wetboek van Strafvordering» vervangen door: de artikelen 488, derde lid, 489, eerste en tweede lid, 495a, 495b, 496 en 497 van het Wetboek van Strafvordering.
In artikel 44, eerste lid, wordt «het Wetboek van Strafvordering» vervangen door: de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de Rijkswet van 4 juli 1963, Stb. 295, vervalt artikel IV.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoerig de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Staatssecretaris van Defensie,
H. A. L. van Hoof
Uitgegeven de twaalfde augustus 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1996/97, 1997/98, 1998/99, 25 454 (R 1595).
Handelingen II 1998/99, blz. 2202.
Kamerstukken I 1998/99, 25 454 (R 1595) (136, 136a, 136b, 136c).
Handelingen I 1998/99, blz. 1443–1444.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1999-343.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.