Wet van 8 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek onder meer in verband met de verlenging van de periode van afwijkende bekostiging van de opleidingen op het gebied van de kunst, bepaalde lerarenopleidingen op het gebied van de kunst, de voortgezette kunstopleidingen en de voortgezette opleidingen bouwkunst

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het – in afwachting van besluitvorming over de herstructurering van het kunstvakonderwijs – wenselijk is de afwijkende bekostiging van de opleidingen op het gebied van de kunst, bepaalde lerarenopleidingen op het gebied van de kunst, de voortgezette kunstopleidingen en de voortgezette opleidingen bouwkunst tot en met het begrotingsjaar 2002 te continueren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WHW

In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 6.16, vijfde lid, tweede volzin, wordt «registreert hij» vervangen door: registreert de Informatie Beheer Groep.

B

In artikel 7.26a, eerste lid, tweede volzin, wordt «de toelating tot» vervangen door: de inschrijving voor.

C

In artikel 7.46, tweede lid, eerste volzin, wordt «artikel 7.26, tweede lid» vervangen door: de artikelen 7.26, tweede lid, en 7.26a, eerste lid.

D

Artikel 16.26 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 16.26. Eerste toepassing bekostigingsbepalingen; afwijkende bekostiging.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In afwijking van artikel 2.5, eerste lid, worden tot en met het begrotingsjaar 2002 de opleidingen op het gebied van de kunst, de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst en de voortgezette kunstopleidingen en de voortgezette opleidingen bouwkunst, bedoeld in de artikel 7.4, vijfde lid, eerste en derde volzin, in verband met de aard van deze onderwijsvoorzieningen bekostigd op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze. De eerste volzin is niet van toepassing op de opleiding expressie door woord en gebaar en op de opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in tekenen, handvaardigheid en textiele werkvormen.

E

In de inhoudsopgave wordt aan het opschrift van artikel 16.26 toegevoegd: ; afwijkende bekostiging.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 8 juli 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

Uitgegeven de derde augustus 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1992, 593, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 juli 1999, Stb. 296.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1998/99, 26 377.

Handelingen II 1998/99, blz. 5313.

Kamerstukken I 1998/99, 26 377 (271, 271a).

Handelingen I 1998/99, zie vergadering d.d. 6 juli 1999.

Naar boven