Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1999, 301 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1999, 301 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 10 mei 1999, nr. 1999/20 426 (1705), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 7, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de studiefinanciering en op de artikelen 7, aanhef en onderdeel c, en 21, aanhef en onderdeel c, van de Wet tegemoetkoming studiekosten;
De Raad van State gehoord (advies van 21 juni 1999, nr. W05.99.0232/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 6 juli 1999, nr. 1999/28438 (1705), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit studiefinanciering1 wordt «ingevolge artikel 10 van de Vreemdelingenwet» vervangen door: ingevolge artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, van de Vreemdelingenwet.
In artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit tegemoetkoming studiekosten2 wordt «ingevolge artikel 10 van de Vreemdelingenwet» vervangen door: ingevolge artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, van de Vreemdelingenwet.
Artikel 3 van het Besluit studiefinanciering, zoals dat luidde in de periode van 1 juli 1998 tot de inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing
a. op aanvragen die in die periode op grond van dat artikel zijn gedaan, en
b. op bezwaar en beroep met betrekking tot aanvragen die zijn ingesteld voor de inwerkingtreding van dit besluit, of zijn ingesteld na die datum doch binnen de bezwaartermijn onderscheidenlijk de beroepstermijn.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans
Uitgegeven de twintigste juli 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Met Nederlanders worden voor het bereik van de Wet op de studiefinanciering (WSF) en de Wet tegemoetkoming studiekosten (WTS) niet-Nederlanders onder andere gelijk gesteld indien zij een vergunning tot verblijf of tot vestiging hebben ingevolge artikel 9 of artikel 10 van de Vreemdelingenwet. De WSF en de WTS volgen derhalve de Vreemdelingenwet. In de zgn. Koppelingswet1 is artikel 10 van de Vreemdelingenwet gewijzigd. Deze wijziging kan een niet beoogd gevolg veroorzaken voor het beleid van de WSF en de WTS ten aanzien van gemeenschapsonderdanen als omschreven in artikel 1 van de Vreemdelingenwet. De onderhavige wijzigingen van het Besluit studiefinanciering (BSF) en het Besluit tegemoetkoming studiekosten (BTS) beogen dit ongewenste effect zo spoedig mogelijk te herstellen.
Waar hieronder wordt ingegaan op het BSF, is dit van overeenkomstige toepassing op het BTS, artikel 2, dat gebaseerd is op artikel 7 van de WTS, dat van gelijke strekking is als artikel 7 van de WSF.
Studerenden hebben ingevolge de WSF aanspraak op studiefinanciering indien zij onder andere aan de voorwaarde van nationaliteit voldoen. Artikel 7 van de WSF bepaalt daartoe wie dat zijn:
a. studerenden die de Nederlandse nationaliteit bezitten;
b. studerenden die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten maar wel in Nederland wonen, ten aanzien van wie ingevolge bepalingen vastgesteld bij overeenkomsten met andere mogendheden dan wel een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, wordt bepaald dat zij op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander gelijk worden gesteld;
c. studerenden die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, maar wel in Nederland wonen en behoren tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders gelijk worden gesteld.
Wie als EU-/EER onderdaan hier te lande studeert, wordt in de volgende situaties op grond van het gemeenschapsrecht via artikel 7, onderdeel b, van de WSF, gelijk gesteld met een Nederlander:
1. de migrerende werknemer ingevolge Verordening 1612/68 van de Raad van de EEG (PB 1968, nr. L 257/2) of
2. het kind van een migrerend werknemer.
Wie dit zijn is uitgewerkt op blz. 13 van de nota van toelichting bij het besluit van 28 juni 1996, Stb. 1996, 387). (Ex-) migrerend werknemers of kinderen daarvan vallen derhalve direct onder de werking van de WSF. Zij hebben volledige aanspraak, gelijk een Nederlander.
Artikel 7, onderdeel c, WSF, uitgewerkt in artikel 3 BSF
In het BSF worden in artikel 3 ter uitvoering van artikel 7, onderdeel c, van de WSF de studerenden aangewezen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders gelijk worden gesteld. Deze studerenden bezitten niet de Nederlandse nationaliteit, maar wonen wel in Nederland. Het betreft:
a. degenen die ingevolge artikel 10 Vreemdelingenwet voor onbepaalde tijd in Nederland mogen verblijven (vóór de Koppelingswet: houders van een vestigingsvergunning en toegelaten vluchtelingen; na de Koppelings-
wet: ook gemeenschapsonderdanen);
b. houders met een verblijfsvergunning ingevolge artikel 9 Vreemdelingenwet;
c. houders met een verblijfsvergunning onder beperkingen in het kader van gezinshereniging ingevolge artikel 9 Vreemdelingenwet.;
d. enz.
Gemeenschapsonderdanen en artikel 3 BSF
De Koppelingswet heeft aan artikel 10 Vreemdelingenwet een nieuw onderdeel c gevoegd, luidende: (Het is aan vreemdelingen toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven: ...)
c. indien zij gemeenschapsonderdanen zijn, tenzij zij verblijf houden in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de toelating is geweigerd op grond van (...).
Omdat artikel 3 BSF zoals gemeld verwijst naar artikel 10 Vreemdelingenwet, is de reikwijdte van het BSF uitgebreid tot gelijkstelling van alle gemeenschapsonderdanen. Dit heeft een niet beoogd effect. De gevolgen hiervan voor de studiefinanciering zijn ten tijde van de totstandkoming van de Koppelingswet niet onderkend. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de WSF nog steeds uitgaat van het systeem dat de studiefinancieringsrechten voor gemeenschapsonderdanen worden afgeleid van EG-verordeningen en richtlijnen.
Gemeenschapsonderdanen, voor zover zij onder de werking van Verordening 1612/68 vallen, vallen reeds ingevolge artikel 7, onderdeel b, van de WSF onder de werking van die wet. Artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het BSF bepaalt dit voor deze categorie derhalve ten overvloede.
Gemeenschapsonderdanen die geen migrerend werknemer zijn of een kind daarvan en op grond van de richtlijn inzake het verblijfsrecht van studenten (richtlijn 93/96/EEG van de Raad van 29 oktober 1993, PB 1993, L 317, blz. 59) in Nederland studeren, ontvangen op grond van de beleidsregel internationale aspecten WSF, eerste fase (van 16 juni 1993, Stcrt. 1993, nr. 121) op grond van artikel 131 WSF volledige vergoeding (gift) van het collegegeld. Deze maatregel is gebaseerd op een uitspraak van het Europese Hof (HvJEG, Raulin, zaak C 357/89 van 26 februari 1992).
Overigens zijn er naast richtlijn 93/96/EEG ook richtlijnen die niet van toepassing zijn op migrerende werknemers en diens kinderen, maar die niettemin aan EU/EER-onderdanen recht op onbepaalde toelating in Nederland geven en hen aanspraak op studiefinanciering geven indien zij studeren.
Genoemde richtlijn 93/96/EEG geeft studenten het recht te verblijven op het grondgebied van de lidstaten om daar aan een erkende instelling als hoofdbezigheid een beroepsopleiding te volgen, mits zij over voldoende bestaansmiddelen beschikken en een ziektekostenverzekering hebben die alle risico's in de ontvangende lidstaat dekt (artikel 1). Hiermee wordt voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste van de bijstandsregeling van de ontvangende lidstaat komen. Het verblijfsrecht vervalt wanneer de student niet meer voldoet aan deze voorwaarden (artikel 4). Deze richtlijn geeft studenten geen recht op uitbetaling door de ontvangende lidstaat van beurzen om in het levensonderhoud te voorzien (artikel 3). Ingevolge de uitbreiding van artikel 10 Vreemdelingenwet met gemeenschapsonderdanen, worden – zonder nadere maatregelen – deze studenten via artikel 3 BSF met Nederlanders gelijk gesteld en vallen zij onder de werking van de WSF, waardoor zij ook voor de elementen levensonderhoud aanspraak op studiefinanciering zouden kunnen maken. Om onduidelijkheid tussen de strekking van artikel 3 BSF en bedoelde beleidsregel te voorkomen, is het gewenst artikel 3 BSF aan te passen door artikel 10, onderdeel c, in de verwijzing uit te zonderen. Snel herstel is geboden teneinde te voorkomen dat aanvragers van studiefinanciering van onduidelijke informatie uitgaan.
De onbedoelde ruimte wat de tegemoetkoming in de studiekosten en de studiefinanciering betreft die is ontstaan doordat artikel 10 van de Vreemdelingenwet per 1 juli 1998 een ruimere inhoud kreeg, wordt ongedaan gemaakt zodra dit besluit in werking treedt. Er zijn geen aanvragen voor een tegemoetkoming in de studiekosten gedaan; inmiddels kan voor het lopende studiejaar (1 augustus 1998 tot 1 augustus 1999) ook geen aanvraag meer worden gedaan. Een aanvraag om studiefinanciering zou daarentegen nog voor het resterende deel van het lopende studiejaar (1 september 1998 tot 1 september 1999) kunnen worden gedaan. Artikel III voorziet erin dat een dergelijke aanvraag (inclusief de bezwaar- en beroepsprocedure) wordt behandeld op basis van de tekst van het Besluit studiefinanciering zoals die luidde tussen 1 juli 1998 en de datum van inwerkingtreding van het besluit.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 augustus 1999, nr. 151.
Wet van 26 maart 1998 tot wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland, Stb. 1998, 203.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1999-301.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.