Besluit van 5 juli 1999 tot wijziging van onder meer het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (terugtredingsregeling senioren rechterlijke macht)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 7 mei 1999, Directie Wetgeving, nr. 763045/99/6;

Gelet op artikel 54, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Raad van State gehoord (advies van 27 mei 1999, nr. W03.99.0220/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 28 juni 1999, nr. 773628/99/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren1 wordt na artikel 38 een artikel 38a ingevoegd, luidende:

Artikel 38a

  • 1. Een rechterlijk ambtenaar, niet zijnde een plaatsvervanger als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet of een raadsheer dan wel advocaat-generaal in buitengewone dienst als bedoeld in artikel 10 van de wet, die de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt, kan Onze Minister verzoeken om bij een opvolgende benoeming in een ambt, waaraan overeenkomstig artikel 7 van de wet een lager maximum salaris is verbonden, in plaats van het salaris dat hij bij het vervullen van dat ambt overeenkomstig de wet geniet, het salaris behorende bij het voorafgaand aan de benoeming vervulde ambt te genieten.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingewilligd tenzij:

    a. het ambt, waarin de rechterlijk ambtenaar wordt benoemd, door rechtstreekse of overeenkomstige toepassing tot een van de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde categorieën 10 tot en met 12 behoort;

    b. de rechterlijk ambtenaar op het tijdstip van de benoeming, bedoeld in het eerste lid, niet ten minste vijf aaneengesloten jaren in dienst is als rechterlijk ambtenaar; of

    c. de werktijd van de rechterlijk ambtenaar reeds is teruggebracht overeenkomstig artikel 2 van het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht.

  • 3. Op het salaris van de rechterlijk ambtenaar wordt in geval van inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste lid een korting toegepast.

  • 4. Deze korting bedraagt:

    a. 5% van het salaris, indien het maximum salaris verbonden aan het ambt waarin hij wordt benoemd het naast lagere maximum salaris is van dat van het ambt dat hij voorafgaand aan de benoeming heeft vervuld dan wel het naast lagere maximum salaris is van het vorenbedoelde naast lagere maximum salaris;

    b. 10% van het salaris, indien het maximum salaris verbonden aan het ambt waarin hij wordt benoemd lager is dan de in het vierde lid, onder a, bedoelde naast lagere maximum salarissen.

  • 5. Onze Minister kan ter zake van de uitvoering van dit artikel regels stellen.

ARTIKEL II

Aan artikel 2 van het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht2 wordt een achtste lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt niet ingewilligd, indien reeds een verzoek van de rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 38a van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren is ingewilligd.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 1999.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 5 juli 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de vijftiende juli 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1. Strekking

Dit besluit strekt ertoe in het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) een regeling op te nemen die oudere rechterlijke ambtenaren de mogelijkheid biedt van het teruggaan in functieniveau met behoud van het merendeel van het oorspronkelijke salaris. Voor rechterlijke ambtenaren is in het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht (Stb. 1994, 205) reeds voorzien in de mogelijkheid om vanaf het bereiken van de 57-jarige leeftijd, met behoud van het merendeel van het oorspronkelijke salaris, de werktijd in hetzelfde ambt terug te brengen. In het Sectoroverleg rechterlijke macht is overeengekomen dat tevens een regeling tot stand wordt gebracht die rechterlijke ambtenaren van 57 jaar of ouder de mogelijkheid biedt om, met behoud van het merendeel van het oorspronkelijke salaris, terug te treden naar een ander minder belastend ambt. Voor de systematiek van laatstbedoelde regeling is aansluiting gezocht bij die van de in het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht vervatte regeling.

Uitgangspunt voor deze terugtredingsregeling is, evenals bij het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht, dat de uitval wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid alsmede vrijwillige vervroegde uittreding van oudere rechterlijke ambtenaren, voor zover deze veroorzaakt worden door de belasting van de aan een ambt verbonden werkzaamheden, zo veel mogelijk moeten worden voorkomen. Met deze regeling wordt het belang van de individuele rechterlijk ambtenaar en het belang van de organisatie gediend. De regeling biedt rechterlijke ambtenaren de mogelijkheid om, met behoud van een groot deel van het oorspronkelijke salaris, een minder belastend ambt te vervullen. Hierbij moet met name worden gedacht aan het ontheven worden van coördinerende of leidinggevende taken. Anderzijds kan voorkomen worden dat een onnodig grote uitstroom van oudere rechterlijke ambtenaren plaatsvindt en kunnen de kennis en ervaring van deze ambtenaren voor de organisatie behouden blijven.

Over de inhoud van de regeling is de in artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) bedoelde overeenstemming bereikt.

1.2. Financieel

Op jaarbasis worden de kosten van terugtreding geraamd op fl. 0,2 miljoen. De dekking van de kosten wordt gevonden binnen de budgetten van de rechterlijke organisatie.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel 38a Brra

Eerste lid

Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wrra kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, ter aanvulling van hetgeen in de Wrra is geregeld, voor rechterlijke ambtenaren nadere arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld. Het bij dit besluit in artikel 38a van het Brra bepaalde betreft een aanvulling van de artikelen 7, 8 en 9, eerste en derde lid, van de Wrra. Dit nieuwe artikel 38a voorziet in de mogelijkheid voor oudere rechterlijke ambtenaren om bij terugtreding naar een ander ambt te verzoeken om in het genot te komen van een hoger salaris dan zij overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9, eerste en derde lid, zouden genieten bij benoeming in dat ambt. Bij inwilliging van een dergelijk verzoek komt dat hogere salaris in de plaats van het salaris dat een rechterlijk ambtenaar normaliter vanwege het vervullen van zijn nieuwe ambt zou genieten. Er bestaat dan derhalve niet tevens aanspraak op het salaris dat overeenkomstig artikel 7, 8 of 9 van de Wrra aan vervulling van het nieuwe ambt is verbonden. Volledigheidshalve zij nog benadrukt dat de in artikel 38a neergelegde regeling niet alleen voor voltijds aangestelde rechterlijke ambtenaren open staat, maar ook voor rechterlijke ambtenaren die in het nieuwe ambt voor dezelfde gedeeltelijke taak worden aangesteld als in het oude ambt het geval was of van wie de arbeidstijd in het nieuwe ambt ten opzichte van die in het oude ambt wordt teruggebracht. In het laatstgenoemde geval kan overigens niet tevens gebruik worden gemaakt van de in het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht vervatte regeling; zie de hierna volgende toelichtingen bij artikel 38a, tweede lid, onder c, van het Brra en artikel 2, tiende lid, van het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht.

Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan niet alleen worden gedaan bij terugtreding binnen het gerecht of het parket waar een rechterlijk ambtenaar zijn oorspronkelijke ambt heeft vervuld. Het kan ook gedaan worden in geval van een benoeming in een ambt bij een ander gerecht of parket. Zo kan een president van een gerechtshof een verzoek doen bij benoeming in het ambt van vice-president van hetzelfde of een ander gerechtshof, maar hij kan ook een verzoek doen bij benoeming in het ambt van bijvoorbeeld vice-president van een arrondissementsrechtbank. Ook kan een rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 38a een verzoek doen als hij het oorspronkelijke ambt bij een gerecht vervulde en het nieuwe ambt bij een parket gaat vervullen (en vice versa).

Ook kan een verzoek worden gedaan als bij de terugtreding een rechterlijk ambt bij de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de Tariefcommissie of het College van beroep studiefinanciering is betrokken. Ingevolge de artikelen 4 van de Beroepswet, 5 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, 112 van de Wet op de studiefinanciering, en 3a en 16 van de Tariefcommissiewet is deze regeling immers van overeenkomstige toepassing op de leden van die colleges. Voorts is in artikel 38a, eerste lid, van het Brra bepaald dat een verzoek kan worden gedaan bij benoeming in een ambt waaraan overeenkomstig artikel 7 van de Wrra een lager maximum salaris is verbonden. Dit betekent dat gebruik kan worden gemaakt van de regeling als wordt teruggetreden van een ambt bij een der bovengenoemde colleges naar een ambt bij een tot de rechterlijke macht behorend gerecht of een parket, als wordt teruggetreden van een ambt bij een tot de rechterlijke macht behorend gerecht of een parket naar een ambt bij een van genoemde colleges, of als wordt teruggetreden van een ambt bij het ene college naar een ambt bij datzelfde of een ander college.

Tweede lid

Een verzoek wordt niet ingewilligd indien het ambt waarin de rechterlijk ambtenaar wordt benoemd, tot een van de in artikel 7, eerste lid, van de Wrra vermelde categorieën 10 tot en met 12 behoort. Dit geldt ook indien het een ambt bij een van de vier hierboven genoemde colleges betreft dat door overeenkomstige toepassing van de Wrra tot een van de categorieën 10 tot en met 12 behoort. Het tweede lid, onderdeel a, van artikel 38a komt erop neer dat van een betrokkene een verzoek niet wordt ingewilligd als hij terugtreedt naar het ambt van gerechtsauditeur, griffier, substituut-officier van justitie of verkeersschout (categorie 10 tot en met 11c). Van inwilliging van een verzoek in verband met terugtreding naar het ambt van rechterlijk ambtenaar in opleiding (categorie 12) kan alleen al geen sprake zijn vanwege het vereiste dat de 57-jarige leeftijd is bereikt. Voor gerechtsauditeurs, griffiers, substituut-officieren van justitie en verkeersschouten voorziet het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht wel in de mogelijkheid om, met behoud van het merendeel van het oorspronkelijke salaris, in hetzelfde ambt de arbeidsbelasting terug te brengen, namelijk door het verminderen van de werktijd. Met het tot stand brengen van een terugtredingsregeling is beoogd om daarnaast aan rechterlijke ambtenaren de mogelijkheid te bieden om te worden ontlast van aan een ambt verbonden taken zonder dat dit met een vermindering van de werktijd gepaard hoeft te gaan. Daarbij moet met name gedacht worden aan coördinerende en leidinggevende taken. De tot de categorieën 10 tot en met 11c behorende ambten betreffen hoofdzakelijk ambten met een bijstandverlenend of plaatsvervangend karakter. De wenselijkheid om middels terugtreding ontlast te worden van coördinerende of leidinggevende taken doet zich bij deze ambten derhalve niet voor. Voorts betreft de overgang van een ambt dat behoort tot een van de in artikel 7 van de Wrra vermelde categorieën 1 tot en met 9 naar een ambt dat behoort tot een van de categorieën 10 tot en met 11c, een overgang naar een ambt met een zodanig ander karakter dat de overgang geacht moet worden meer te behelzen dan alleen het ontheven worden van enkele taken.

Ingevolge het tweede lid van artikel 38a geldt nog een tweetal andere voorwaarden voor inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste lid. Ten eerste dient de betrokkene op het tijdstip van zijn benoeming ten minste vijf aaneengesloten jaren als rechterlijk ambtenaar in dienst te zijn. Deze referte-eis is ook opgenomen in het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht. Voorts mag de betrokkene op het moment van terugtreding nog geen gebruik hebben gemaakt van de in het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht vervatte regeling. Deze regeling kent dezelfde doelstelling, namelijk het aan de oudere rechterlijk ambtenaar bieden van de mogelijkheid om, met behoud van het merendeel van het oorspronkelijke salaris, de arbeidsbelasting terug te brengen. Het inwilligen van een verzoek in de zin van het eerste lid zou een onevenredig groot financieel voordeel opleveren voor een betrokkene, indien hij of zij reeds is ontlast door de inwilliging van een verzoek als bedoeld in het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht.

Derde en vierde lid

Op het salaris van de rechterlijk ambtenaar wordt in geval van inwilliging van een verzoek, ingevolge het derde en vierde lid, een korting toegepast van 5% of 10% van dat salaris. Het gaat hierbij dan om het salaris dat de rechterlijk ambtenaar zonder benoeming in het nieuwe ambt zou hebben genoten, met dien verstande dat voor de rechterlijk ambtenaar, die niet alleen terugtreedt maar in het nieuwe ambt ook minder uren gaat werken, geldt dat de korting wordt toegepast op het salaris dat hij in het oude ambt zou hebben genoten als de arbeidstijd daarin in gelijke mate zou zijn verminderd. Het kortingspercentage (5 of 10) wordt bepaald door de mate waarin de ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wrra voor het oorspronkelijke en het nieuwe ambt geldende salarismaxima verschillen. Het salaris wordt met 5% gekort, indien het aan het nieuwe ambt verbonden maximum salaris het naast lagere maximum salaris is van het aan het oorspronkelijke ambt verbonden maximum salaris (één stap terug) danwel het naast lagere maximum salaris is van vorenbedoeld naast lagere maximum salaris (twee stappen terug). Het salaris wordt met 10% gekort, indien het aan het nieuwe ambt verbonden maximum salaris lager is dan de in het vierde lid, onderdeel a, bedoelde naast lagere maximum salarissen (meer dan twee stappen terug). Benadrukt zij dat een stap terug in de hiervoor bedoelde zin niet telkens overeenkomt met een stap naar de volgende salariscategorie in artikel 7, eerste lid, van de Wrra. Het bij categorie 4 behorende salarismaximum verschilt namelijk niet van het bij categorie 5 behorende salarismaximum; hetzelfde geldt voor de bij de categorieën 6 en 7 behorende salarismaxima en de bij de categorieën 8 en 8a behorende salarismaxima. Een voorbeeld ter verduidelijking van het in het vierde lid bepaalde: het salaris van een president van een gerechtshof (categorie 3) die wordt benoemd in het ambt van coördinerend vice-president van een gerechtshof (categorie 5) of het ambt van vice-president van een gerechtshof (categorie 7) wordt met 5% gekort. Indien dezelfde rechterlijk ambtenaar daarentegen bijvoorbeeld wordt benoemd in het ambt van raadsheer in een gerechtshof of vice-president van een arrondissementsrechtbank (categorie 8) of het ambt van officier van justitie (categorie 9), wordt het salaris met 10% gekort.

De pensioenopbouw, de premie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen, de wachtgelduitkering, de uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden en de tegemoetkoming in de ziektekosten op basis van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel worden berekend op basis van het ongekorte salaris behorende bij het oorspronkelijke ambt (met inachtneming van een eventuele deeltijdfactor). Dit geldt ook voor de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en de diensttijdgratificatie. De uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt berekend op basis van het salaris dat feitelijk wordt genoten. Het salaris dat de rechterlijk ambtenaar op basis van het Brra bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte krijgt doorbetaald, betreft het gekorte salaris. Daarnaast zij erop gewezen dat de rechterlijk ambtenaar met ingang van de dag waarop hij het nieuwe ambt vervult, op basis van het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren in het genot komt van een tegemoetkoming in de algemene kosten die aan de vervulling van dat nieuwe ambt zijn verbonden. Inwilliging van een verzoek leidt niet tot vermindering van het aantal vakantie- en compensatiedagen; van een wijziging van de arbeidstijd is dan immers geen sprake.

De in artikel 38a van het Brra vervatte regeling zal twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit worden geëvalueerd.

Artikel II

De bepaling in artikel 2, achtste lid, van het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht bevat het spiegelbeeld van het hierboven toegelichte artikel 38a, tweede lid, onder c, van het Brra.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1994, 212, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 mei 1999, Stb. 197.

XNoot
2

Stb. 1994, 205, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 april 1999, Stb. 192.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 augustus 1999, nr. 151.

Naar boven