Wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de studiefinanciering in verband met het onder de prestatiebeurs brengen van de reisvoorziening

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de reisvoorziening voor studerenden in het hoger onderwijs onder de werking van de prestatiebeurs te brengen; dat daartoe de Wet op de studiefinanciering dient te worden gewijzigd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de studiefinanciering1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 31c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. De studiefinanciering voor het volgen van hoger onderwijs die op grond van de artikelen 15 tot en met 17a en 18 zou zijn toegekend als beurs, wordt, met inbegrip van het recht op een reisvoorziening, toegekend als voorwaardelijke rentedragende lening. Het deel van de lening dat betrekking heeft op het recht op de reisvoorziening, is gelijk aan eentwaalfde deel van de waarde die daarvoor per studerende door het vervoerbedrijf aan Onze Minister in rekening wordt gebracht. De waarde wordt berekend door de voorlopige vergoeding voor het lopende kalenderjaar te corrigeren naar de correctie die de voorlopige vergoeding voor het voorafgaande kalenderjaar onderging. Dit deel van de lening wordt niet uitbetaald of verrekend.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien de voorwaardelijke rentedragende lening definitief wordt, wordt de tegenwaarde van de reisvoorziening kwijtgescholden over een maand waarover de kaart is ingeleverd dan wel niet is uitgereikt. In afwijking van artikel 3, eerste lid, is bepalend de toestand op enig moment van de maand. De over het kwijt te schelden bedrag opgebouwde rente gaat dan teniet. De kwijtschelding is niet van toepassing op een maand waarin de reisvoorziening in de vorm van een bedrag in geld is verstrekt dan wel een vergoeding als bedoeld in artikel 32h is toegekend.

B

Artikel 32a, eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. een kaart voor het reizen waarvoor de studerende aan het openbaar vervoerbedrijf geen bedrag dan wel een bedrag met korting verschuldigd is, een kaart voor het reizen waarvoor de studerende aan een particulier vervoerbedrijf geen bedrag dan wel een laag tarief verschuldigd is, dan wel een kaart waarin twee of meer van deze elementen zijn gecombineerd,.

C

In artikel 32d, eerste lid, wordt «een bedrag van f 91,– per maand naar de maatstaf van de periode van 1 november 1994 tot en met 31 oktober 1995.» vervangen door: het bedrag, bedoeld in artikel 31c, eerste lid.

D

Aan artikel 32f, eerste lid, wordt toegevoegd: , dan wel nadat zijn recht op een kaart op grond van artikel 32d of op grond van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 32a, tweede lid, is vervangen door een reisvoorziening in de vorm van geld.

E

In artikel 34 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Onder de in het eerste lid bedoelde beurs wordt mede begrepen de reisvoorziening, bedoeld in artikel 31c, eerste lid.

F

Artikel 54a vervalt.

G

In de inhoudsopgave wordt de tekst achter artikel 54a vervangen door: vervallen.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onderdelen A en E, geldt niet voor de studerenden die vóór 1 september 1999 voor het volgen van hoger onderwijs studiefinanciering ontvingen op grond van de Wet op de studiefinanciering.

  • 2. Met betrekking tot het studiejaar 1999–2000 wordt in afwijking van artikel 31c, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering, de reisvoorziening niet verstrekt in de vorm van een voorwaardelijke rentedragende lening.

ARTIKEL III

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 september 1999.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdelen C, F en G, in werking met ingang van 1 september 2000.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 1 juli 1999

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Uitgegeven de vijftiende juli 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1997, 254, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 april 1999, Stb. 194.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1998/99, 26 376.

Handelingen II 1998/99, blz. 4383–4403; 4459.

Kamerstukken I 1998/99, 26 376 (267, 267a).

Handelingen I 1998/99, zie vergadering d.d. 29 juni 1999.

Naar boven