Wet van 1 juli 1999 tot verruiming van de mogelijkheid om het griffierecht in burgerlijke zaken gedeeltelijk in debet te doen stellen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat minder draagkrachtigen in burgerlijke zaken ook na het verschuldigd worden van het griffierecht in bepaalde gevallen nog in aanmerking kunnen komen voor gedeeltelijke verlaging van het griffierecht;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet tarieven in burgerlijke zaken1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de tweede en de derde zin vervangen door: Voor de indiening van een verzoekschrift anders dan bedoeld in artikel 14, derde lid, of een verweerschrift wordt eveneens voor iedere instantie een vast recht geheven.

2. In het tweede lid, onderdeel b, worden de woorden «artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

3. In het derde lid, onderdeel b, worden de woorden «artikel 7:629 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

4. In het derde lid, onderdeel d, worden de woorden «2,4 procent van die geldsom» vervangen door: 2,6 procent van die geldsom.

B

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Voor een geding voldoet de eisende partij, voor of bij de inschrijving van de zaak op de rol, een vast recht. Bij de indiening van een verzoekschrift voldoet de verzoeker eveneens een vast recht.

2. In het tweede lid, onderdeel a, worden de woorden «artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

3. In het tweede lid worden de onderdelen c tot en met e geletterd d tot en met f.

4. In het tweede lid wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. f 170 wanneer de eis of het verzoekschrift strekt tot betaling van een bepaalde geldsom van meer dan f 200 en niet meer dan f 1000 in hoofdsom.

C

Artikel 18, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Artikel 35, vierde tot en met achtste lid, van de Wet op de rechtsbijstand, artikel 57b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en artikel 17, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

D

Na artikel 18 wordt een nieuw artikel 18a toegevoegd, luidende:

Artikel 18a

  • 1. Indien tijdige overlegging van stukken als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, en artikel 18, eerste lid, is uitgebleven ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan de betrokkene zijn toe te rekenen, stelt de griffier het vast recht op verzoek van de betrokkene alsnog gedeeltelijk, onderscheidenlijk voorlopig gedeeltelijk, in debet. Het verzoek wordt door de betrokkene ondertekend. De griffier betaalt hetgeen inmiddels teveel is voldaan terug aan de betrokkene. Was het vast recht voldaan door een ander dan de betrokkene, dan kan terugbetaling ook plaatsvinden aan die ander, tenzij de betrokkene bij het verzoek te kennen heeft gegeven dit niet te wensen.

  • 2. Is de wederpartij van de betrokkene op het tijdstip waarop alsnog stukken als bedoeld in het eerste lid worden overgelegd, reeds verwezen in de kosten van de instantie waarvoor het vast recht is verschuldigd, dan wordt het vast recht slechts in debet gesteld indien de wederpartij deze kosten nog niet heeft voldaan. Alsdan dient de wederpartij het alsnog in debet gestelde vast recht aan de griffier te voldoen en verliest de betrokkene in zoverre zijn recht op betaling. Het derde lid van artikel 57b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In het geval, bedoeld in het tweede lid, wijst de griffier het verzoek slechts toe indien de betrokkene de aan hem afgegeven afschriften overlegt van het vonnis of de beschikking waarbij zijn wederpartij in de kosten is verwezen. De griffier doet van de indebetstelling aantekening op de minuut en de overgelegde afschriften van het vonnis of de beschikking.

E

Artikel 25, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt na het woord «kunnen» ingevoegd: hij van wie de rechten en verschotten zijn geheven alsmede,.

2. Toegevoegd wordt een tweede volzin, luidende:

Tegen de beslissing van de griffier omtrent de toepassing van artikel 18a kunnen de betrokkene en de voorschotgever, onderscheidenlijk degene die het vast recht betaalde, op overeenkomstige wijze gedurende een maand na de mededeling daarvan in verzet komen.

F

In artikel 26 worden de woorden «van een exploit van verzet, als bedoeld in artikel 23» vervangen door: een verzoek als bedoeld in artikel 18a, eerste lid.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 223, tweede lid, derde zin, wordt achter de woorden «ingevolge artikel 18» ingevoegd: of artikel 18a.

B

In artikel 223, tweede lid, worden aan het slot twee volzinnen toegevoegd, luidende:

Evenmin wordt een voorschot opgelegd aan partijen die geen griffierecht verschuldigd zijn en ten aanzien van wie de griffier verklaart dat zij, indien zij griffierecht verschuldigd waren, voor gedeeltelijke indebetstelling in aanmerking zouden komen. Weigert de griffier een verklaring als bedoeld in de vorige zin af te geven, dan staat daartegen verzet open op de wijze als voorzien in artikel 25 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken.

C

In artikel 225, derde lid, eerste zin, worden de woorden «derde zin» vervangen door: derde tot en met vijfde zin.

ARTIKEL III

Artikel I is niet van toepassing op verzoeken om indebetstelling van vast recht, verschuldigd voor zaken die op de dag waarop deze wet in werking treedt reeds twee jaar of langer geleden geëindigd zijn.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 1 juli 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de dertiende juli 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1844, 39, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 1998, Stb. 744.

XNoot
2

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 april 1999, Stb. 207.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 26 109.

Handelingen II 1998/99, blz. 4901.

Kamerstukken I 1998/99, 26 109 (254, 254a).

Handelingen I 1998/99, zie vergadering d.d. 29 juni 1999.

Naar boven