Wet van 27 mei 1999 tot wijziging van de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht 1985 alsmede wijziging van de Algemene militaire pensioenwet in verband met de overgang naar een geheel uit vrijwilligers bestaande krijgsmacht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is om de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht 1985 te wijzigen in verband met de overgang naar een geheel uit vrijwilligers bestaande krijgsmacht;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet voor het reserve-personeel der Krijgsmacht 19851 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1, 5, 7 en 8 wordt «de minister» vervangen door: Onze Minister.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. Zij die tot het personeel behoren kunnen – onverminderd de verplichtingen op hen rustende krachtens deze of enige andere wet alsmede onverminderd die, welke zij vrijwillig op zich hebben genomen – worden verplicht:

    a. om in geval van buitengewone omstandigheden in werkelijke dienst te komen of te blijven, zolang Onze Minister dit vanwege die buitengewone omstandigheden nodig oordeelt;

    b. om, voorzover zulks door Onze Minister nodig wordt geoordeeld, in elk tijdvak van drie jaren in het belang van hun geoefendheid in werkelijke dienst te komen en te blijven voor ten hoogste zestig dagen, verdeeld over ten hoogste zes perioden;

    c. om, voorzover zulks door Onze Minister in het belang van hun verdere vorming nodig wordt geoordeeld, mondelinge of schriftelijke cursussen te volgen, dan wel daartoe in elk tijdvak van drie jaren in werkelijke dienst te komen en te blijven voor een periode van ten hoogste vijf dagen;

  • 2. Onze Minister kan een personeelslid vergunning verlenen om in werkelijke dienst te komen of te blijven buiten de tijd, welke verplicht in werkelijke dienst moet worden doorgebracht.

C

Na artikel 4 wordt een artikel toegevoegd luidende:

Artikel 4a

Zij die tot het personeel behoren kunnen zich voorts verplichten tot:

a. het in werkelijke dienst komen en blijven voor het volgen van functietrainingen en opleidingen voor ten hoogste twee weken per jaar;

b. het zich gedurende ten hoogste één jaar beschikbaar houden voor werkelijke dienst in het kader van een crisisbeheersings-, vredes- of humanitaire operatie en tot het voor inzet in een dergelijke operatie in werkelijke dienst komen en blijven voor zolang Onze Minister dit nodig oordeelt.

D

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

Onze Minister kan op aanvraag ontheffing van de verplichting tot opkomst in werkelijke dienst verlenen, tenzij het dienstbelang, afgewogen tegen het persoonlijk belang, zich om operationele redenen daartegen verzet. Aan de ontheffing is de verplichting verbonden de door Onze Minister in het belang van de dienst te geven voorschriften op te volgen.

E

Het eerste lid van artikel 7 komt te luiden:

  • 1. Zij die tot het personeel behoren zijn gedurende het groot verlof verplicht de bij ministeriële regeling te geven administratieve voorschriften na te leven.

F

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 9

Deze wet wordt aangehaald als: Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht.

ARTIKEL II

De Algemene militaire pensioenwet2 wordt als volgt gewijzigd:

In artikel D1, eerste lid, onder a, 2° en 3°, wordt na «werkelijke dienst» ingevoegd: tot 1 januari 1999.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 27 mei 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de achtste juli 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1985, 619, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 november 1997, Stb. 510.

XNoot
2

Stb. 1988, 284, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 maart 1999, Stb. 185.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 26 139.

Handelingen II 1998/99, blz. 4279–4283; 4307.

Kamerstukken I 1998/99, 26 139 (241).

Handelingen I 1998/99, blz. 1410.

Naar boven