Besluit van 21 juni 1999, houdende overdracht van
de zorg voor de Kernenergiewet
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
d.d. 15 juni 1999, nr. 99M005356;
Gelet op artikel 44, eerste lid, van de Grondwet;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Enig artikel:
1. De zorg voor de Kernenergiewet en voor de op de Kernenergiewet gebaseerde
regelgeving, voorzover deze thans behoort tot de taak van Onze Minister van
Economische Zaken, gaat met ingang van 1 juli 1999 over naar Onze Minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
2. In afwijking van het eerste lid blijft de zorg voor het Besluit registratie
splijtstoffen en ertsen en de Aangiftebeschikking splijtstoffen en ertsen
behoren tot de taak van Onze Minister van Economische Zaken.
Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, en Onze Ministers
van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende
nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 21 juni 1999
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
W. Kok
Uitgegeven de dertigste juni 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
De Kernenergiewet beoogt de bevordering van een goede ontwikkeling op
het gebied van de vrijmaking van kernenergie en de aanwending van radioactieve
stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen alsmede de bescherming
tegen de daaraan verbonden gevaren. Doordat de aspiraties op het gebied van
de bevordering van kernenergie bij de totstandkoming van de wet aanzienlijk
hoger waren dan thans het geval is en de kennis van aan kernenergie, radioactieve
stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen verbonden gevaren minder
was, is de Minister van Economische Zaken in 1963 eerste ondertekenaar van
de Kernenergiewet geworden.
Inmiddels zijn het belang van kernenergie en de aspiraties op het gebied
van de bevordering daarvan aanzienlijk verminderd en is de bescherming tegen
radioactieve straling het belangrijkste aspect van de wet geworden. Hiermee
in overeenstemming is het zwaartepunt van de kennis op nucleair gebied geleidelijk
naar het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
verschoven.
Daarnaast is het op 20 september 1994 te Wenen tot stand gekomen Verdrag
inzake Nucleaire Veiligheid (Trb.1995, 105) door Nederland bekrachtigd. Dit
verdrag is op 13 januari 1997 voor Nederland in werking getreden. In artikel
8, tweede lid, van dit verdrag wordt een scheiding verlangd tussen de functies
van «regulatory body» als vergunningverlener en/of toezichthouder
enerzijds, en van «body concerned with the promotion or utilization
of nuclear energy» anderzijds.
In dit licht werd het wenselijk geacht de primaire verantwoordelijkheid
voor de vergunningverlening van nucleaire installaties niet langer bij de
Minister van Economische Zaken te laten.
In verband hiermee is de zorg voor de aan de Minister van Economische
Zaken opgedragen onderdelen van de Kernenergiewet, een aantal daarop gebaseerde
regelingen alsmede de uitvoering daarvan met ingang van 1 juli 1999 overgedragen
aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Tot deze zorg behoort tevens het onderhoud van de regelgeving.
Naast onderdelen van de Kernenergiewet gaat het om de volgende regelingen:
het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, het Besluit vervoer
splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen, het Bijdragenbesluit Kernenergiewet
1981, het Definitiebesluit Kernenergiewet, het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet,
de Beschikking aanwijzing landen Kernenergiewet en de Regeling toepassing
geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet.
De Kernenergiewet, het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen,
het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen, het Geheimhoudingsbesluit
Kernenergiewet, het Definitiebesluit Kernenergiewet en het Bijdragebesluit
Kernenergiewet 1981 zullen bij een zich daartoe lenende gelegenheid met de
gewijzigde taakverdeling in overeenstemming worden gebracht.
Buiten de overdracht blijven de zorg voor het Besluit registratie splijtstoffen
en ertsen en de Aangiftebeschikking splijtstoffen en ertsen. Het beheer van
de met dit besluit en deze beschikking verband houdende register met gegevens
over splijtstoffen en ertsen is dermate nauw verweven met de verantwoordelijkheid
van de Minister van Economische Zaken voor de energievoorziening, dat een
taakwijziging hier niet voor de hand ligt. Dit blijkt ook uit het feit dat
het beheer van dit register de enige taak is die in de Kernenergiewet bij
uitsluiting aan de Minister van Economische Zaken is opgedragen (zie artikel
13, derde lid). Evenzo is de op dit register betrekking hebbende algemene
maatregel van bestuur de enige waarvan de voordracht tot vaststelling,
wijziging of intrekking bij uitsluiting aan de Minister van Economische Zaken
is opgedragen (zie artikel 26, eerste lid, onder a en b).
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
W. Kok