Besluit van 16 juni 1999, houdende wijziging van het Besluit afwijking verantwoordelijkheidstoedeling welzijnsbeleid

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 april 1999, kenmerk TTW/VTG-U-99946;

Gelet op artikel 5, eerste lid, van de Welzijnswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 29 april 1999, no. W13.99.0167/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 juni 1999, kenmerk TTW/VTG-U-991375;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Aan artikel 2 van het Besluit afwijking verantwoordelijkheidstoedeling welzijnsbeleid1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

i. activiteiten die gesubsidieerd worden uit de opbrengst van de vierde tranche van de goudpool van de Tripartite Goudcommissie.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 mei 1999.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 16 juni 1999

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de eerste juli 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is belast met de verdeling van circa 20 miljoen gulden. Het bedrag is de opbrengst van de vierde tranche uit de zogenaamde goudpool van de Tripartite Goudcommissie (TGC).

De TGC is na de Tweede Wereldoorlog opgericht om teruggevonden monetair goud, dat in de Tweede Wereldoorlog door nazi-Duitsland in beslag was genomen, terug te geven aan de rechthebbende landen. De TGC heeft inmiddels drie keer aan Nederland goud teruggegeven. De opbrengst van dit goud heeft een monetaire bestemming gekregen. Op 3 april 1998 is in de ministerraad besloten om de vierde tranche niet terug te laten vloeien in de staatskas, maar door middel van projectuitkeringen te bestemmen voor in Nederland woonachtige slachtoffers die door de nazi's werden vervolgd met het oog op vernietiging.

De projecten dienen op één van de volgende terreinen te liggen:

– Zorg- of dienstverlening aan de in Nederland wonende slachtoffers van de nazi-vervolging, alsmede aan nabestaanden. In het bijzonder kan gedacht worden aan projecten die een bijdrage leveren aan de verwerking van de vervolgingservaringen van de overlevenden.

– Het nieuw leven inblazen van de kennis- en cultuurtraditie van vervolgden.

– Het instandhouden van de herinnering aan degenen die zijn omgekomen in de Tweede Wereldoorlog.

– Het instandhouden van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog zelf en het uitdragen van de waarschuwing voor de ideologie daarachter.

Op een deel van de te subsidiëren projecten is de Welzijnswet 1994 van toepassing. Het betreft dienstverlening ten behoeve van door de Tweede Wereldoorlog getroffenen en activiteiten in het kader van de viering van de bevrijding, de voorlichting over en herdenking van gebeurtenissen (artikel 2, onderdelen m en n, van de Welzijnswet 1994).

In artikel 4 van de Welzijnswet 1994 is een verantwoordelijkheidstoedeling ten aanzien van het welzijnsbeleid opgenomen. Op grond van dat artikel behoort het uitvoerend werk tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten, het steunfunctiewerk tot de verantwoordelijkheid van de provincies en de landelijke functie tot de verantwoordelijkheid van het Rijk.

In het kader van de verdeling van de vierde tranche van de goudpool, zouden bepaalde gesubsidieerde activiteiten onder de verantwoordelijkheid van gemeenten of provincies kunnen vallen, omdat het uitvoerend werk of steunfunctiewerk inhoudt. Alle gesubsidieerde activiteiten die niet onder de werking van de Welzijnswet 1994 vallen, zijn een verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS, die immers is belast met de verdeling.

Het is doelmatiger en doeltreffender om alle activiteiten die in dit kader worden gesubsidieerd onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS te brengen. Artikel 5, eerste lid, biedt de mogelijkheid om op deze grond bij algemene maatregel van bestuur van de hoofdregel van artikel 4 af te wijken.

In artikel 5, tweede lid, van de Welzijnswet 1994 is bepaald dat alvorens een voordracht voor een onderhavige maatregel wordt gedaan, overleg wordt gevoerd met vertegenwoordigende organisaties van de gemeente, onderscheidenlijk de provincies. Hieraan is voldaan door het voeren van mondeling en schriftelijk overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal overleg (IPO). De VNG en het IPO kunnen zich geheel in deze algemene maatregel van bestuur vinden.

Het onderhavige besluit werkt terug tot en met 1 mei 1999, omdat de Minister van VWS volgens de geplande procedure sinds die datum besluiten neemt op de reeds eerder ingediende aanvragen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Stb. 1994, 534.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven