Besluit van 18 juni 1999, houdende regels ter uitvoering van de Wet Raad voor de Transportveiligheid (Besluit Raad voor de Transportveiligheid)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 22 december 1998, nr. CDJZ/98/1343, Centrale Directie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 7, tweede en vijfde lid, 11, 16, 28, eerste, derde en vijfde lid, 32, derde en vierde lid, 45, vijfde lid, 46, 52, 55 en 56 van de Wet Raad voor de Transportveiligheid;

De Raad van State gehoord (advies van 6 april 1999, nr. W09.98.0607/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 14 juni 1999, nr. PAD 1999/17;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1 Begripsomschrijving

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Wet Raad voor de Transportveiligheid;

b. kapitein: gezagvoerder van een schip of degene die deze vervangt.

Paragraaf 2 Deskundigheden in raad en kamers

Artikel 2

  • 1. De keuze van de leden en plaatsvervangende leden van de kamers van de raad geschiedt op zodanige wijze dat in een kamer, ten aanzien van de betrokken vervoerssector, tenminste voldoende inzicht aanwezig is in aspecten betreffende het verkeersgedrag, de techniek met betrekking tot de vervoermiddelen, de infrastructuur, de operationele zaken en de nationale en internationale wet- en regelgeving.

  • 2. De keuze van de leden en plaatsvervangende leden van de kamer voor scheepvaartongevallen geschiedt voorts op zodanige wijze dat inzicht bestaat in aspecten betreffende zowel de zeescheepvaart als de binnenvaart.

  • 3. De keuze van de leden en plaatsvervangende leden van de kamer voor railwegongevallen geschiedt voorts op zodanige wijze dat inzicht bestaat in aspecten betreffende zowel railverkeer in het algemeen als buisleidingentransport.

  • 4. Verder geschiedt de keuze van de leden en plaatsvervangende leden van de kamers op zodanige wijze dat in een kamer ook inzicht bestaat in aspecten betreffende gedragswetenschappen, veiligheidskunde, milieukunde en onderzoeksmethodologie.

  • 5. De keuze van de leden van de raad geschiedt op zodanige wijze dat in de raad tenminste deskundigheid aanwezig is op het gebied van bestuurlijke zaken, gedragswetenschappen, veiligheidskunde, milieukunde en onderzoeksmethodologie alsmede dat daarin voldoende inzicht aanwezig is in de gang van zaken in elk van de vervoerssectoren.

Paragraaf 3 Eed of belofte

Artikel 3

  • 1. Alvorens zitting te nemen legt de voorzitter van de raad ofwel in handen van Onze Minister de eed af waarvan de tekst is weergegeven in het tweede lid, ofwel spreekt hij ten overstaan van Onze Minister de belofte uit waarvan de tekst is weergegeven in het derde lid.

  • 2. De tekst van de eed luidt: «Ik zweer dat ik het ambt van voorzitter van de Raad voor de Transportveiligheid overeenkomstig de voorschriften bij of krachtens de Wet Raad voor de Transportveiligheid of enige andere wet gegeven nauwgezet en onpartijdig, zonder aanzien van personen, zal vervullen. Ik zweer dat ik om in dit ambt te worden benoemd geen giften of gunsten heb gegeven of beloofd. Ik zweer dat ik om iets in het ambt te doen of te laten geen geschenken of beloften heb aangenomen of zal aannemen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig.».

  • 3. De tekst van de belofte luidt: «Ik beloof dat ik het ambt van voorzitter van de Raad voor de Transportveiligheid overeenkomstig de voorschriften bij of krachtens de Wet Raad voor de Transportveiligheid of enige andere wet gegeven nauwgezet en onpartijdig, zonder aanzien van personen, zal vervullen. Ik verklaar dat ik om in dit ambt te worden benoemd geen giften of gunsten heb gegeven of beloofd. Ik verklaar dat ik om iets in het ambt te doen of te laten geen geschenken of beloften heb aangenomen of zal aannemen. Dit verklaar en beloof ik.».

  • 4. Alvorens zitting te nemen leggen de leden van de raad en de voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van de kamers ofwel in handen van de voorzitter van de raad een eed af ofwel spreken zij ten overstaan van de voorzitter van de raad een belofte uit. Op deze eed en deze belofte zijn het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van de woorden «het ambt van voorzitter van de Raad voor de Transportveiligheid» de woorden «mijn ambt of ambten in de Raad voor de Transportveiligheid» treden en daarna in plaats van de woorden «dit ambt» en «het ambt» telkens «mijn ambt of ambten».

  • 5. Bij herbenoeming na een periodieke aftreding is het afleggen van een nieuwe eed of het uitspreken van een nieuwe belofte niet vereist.

Paragraaf 4 Vergoedingen

Artikel 4

  • 1. Voor het verrichten van hun werkzaamheden in het kader van de raad ontvangen de in het tweede lid genoemde personen een vergoeding overeenkomstig het tweede tot en met het vierde en het zesde lid.

  • 2. Het niveau van de vergoeding is als volgt:

    a. de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter van de raad en de voorzitters van de kamers ontvangen een vergoeding als waren zij rijksambtenaar met het maximumsalaris van schaal 18, vermeld in bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

    b. de leden van de raad en de plaatsvervangende voorzitters van de kamers ontvangen, voor zover zij niet vallen onder a, een vergoeding als waren zij rijksambtenaar met het maximumsalaris van schaal 17, vermeld in de onder a genoemde bijlage B;

    c. de leden en de plaatsvervangende leden van de kamers ontvangen, voor zover zij niet vallen onder a of b, een vergoeding als waren zij rijksambtenaar met het maximumsalaris van schaal 15, vermeld in de onder a genoemde bijlage B.

  • 3. De voorzitter van de raad ontvangt een vergoeding voor het vervullen van een functie met een door Onze Minister vast te stellen deeltijdpercentage.

  • 4. De overige personen ontvangen een vergoeding die overeenkomt met een door Onze Minister vast te stellen percentage van het jaarsalaris van het in het tweede lid te hunnen aanzien genoemde niveau.

  • 5. Vergoeding van reis- en verblijfkosten geschiedt overeenkomstig de artikelen 1 tot en met 16 van het Reisbesluit binnenland en de artikelen 1 tot en met 16 van het Reisbesluit buitenland.

  • 6. Onze Minister kan bepalen dat de vergoedingen, bedoeld in het vijfde lid, worden vastgesteld op een forfaitair bedrag dat wordt vastgesteld op basis van de in een voorafgaand jaar daadwerkelijk gedeclareerde reis- en verblijfkosten.

Artikel 5

  • 1. Onze Minister stelt de bezoldiging vast van de personen aangewezen op grond van artikel 14, eerste lid, van de wet.

  • 2. Geen bezoldiging wordt gegeven voor werktijd waarvoor een persoon als bedoeld in het eerste lid reeds een salaris geniet uit hoofde van zijn reguliere functie bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

  • 3. Reis- en verblijfkosten worden aan personen als bedoeld in het eerste lid vergoed overeenkomstig de artikelen 1 tot en met 16 van het Reisbesluit binnenland en de artikelen 1 tot en 16 van het Reisbesluit buitenland.

Paragraaf 5 Meldingsplichten

Artikel 6

Tot de melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, zijn verplicht:

a. in geval van een luchtvaartongeval of een ernstig incident op of boven Nederlands grondgebied met inbegrip van de territoriale zee: de gezagvoerder en de exploitant van een luchtvaartuig dat betrokken is bij het ongeval of het ernstige incident, en de betrokken luchtverkeersdienst;

b. in geval van een luchtvaartongeval of een ernstig incident op of in de nabijheid van een in Nederland gelegen luchtvaartterrein: naast de personen, genoemd onder a, de betrokken havenmeester;

c. in geval van een luchtvaartongeval of een ernstig incident met een Nederlands luchtvaartuig boven volle zee of in het buitenland: de gezagvoerder en de exploitant van het luchtvaartuig;

d. in geval van een scheepvaartongeval als bedoeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a en d, van de wet: de kapitein en de exploitant van een schip dat betrokken is bij het ongeval, en de daartoe door het bevoegde gezag, bedoeld in de Scheepvaartverkeerswet, aangewezen personen werkzaam bij de desbetreffende scheepvaartbegeleidingsdienst;

e. in geval van een scheepvaartongeval met een Nederlands zeeschip in wateren buiten de Nederlandse jurisdictie: de kapitein en de exploitant van het schip;

f. in geval van een railwegongeval in Nederland: de bestuurder van een railvoertuig dat betrokken is bij het ongeval en de exploitant van een dergelijk voertuig, de betrokken verkeersleiding en de betrokken beheerder van de betrokken railweg of daarmee vergelijkbare geleider;

g. in geval van een buisleidingongeval in Nederland: de exploitant van een buisleiding die betrokken is bij het ongeval.

Artikel 7

  • 1. De verplichting tot melding ingevolge artikel 6 geldt niet voor de ongevallen, bedoeld in artikel 47 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

  • 2. Onze Minister geeft de meldingen, aan hem gedaan ingevolge artikel 47 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, door aan de raad.

Paragraaf 6 Overblijfselen

Artikel 8

  • 1. De raad draagt zorg voor de bescherming en bewaring van de overblijfselen van een bij een ongeval betrokken vervoermiddel alsmede van de daarbij aangetroffen voorwerpen afkomstig uit het vervoermiddel die ten behoeve van het onderzoek van het ongeval ter beschikking van de betrokken kamer zijn.

  • 2. De voorzitter van de raad geeft de zaken, bedoeld in het eerste lid, weer vrij zodra verder onderzoek van de zaken naar het oordeel van de kamer niet meer nodig is.

  • 3. Indien, in geval van een luchtvaartongeval, door de staat van registratie of de staat van de exploitant een verzoek wordt gedaan om het luchtvaartuig, zijn inhoud of enig ander bewijsmateriaal ongestoord te laten, hangende het onderzoek door een gevolmachtigde vertegenwoordiger van de verzoekende staat, neemt de raad alle benodigde maatregelen om aan dit verzoek tegemoet te komen, voor zover dit redelijk uitvoerbaar en verenigbaar met de juiste uitvoering van het onderzoek is en met dien verstande dat het luchtvaartuig mag worden verplaatst om er personen, dieren, post en kostbaarheden uit te halen, om vernietiging door vuur of andere oorzaken te voorkomen of om gevaar of hinder voor de luchtvaart, ander transport of mensen te voorkomen.

  • 4. Indien, in geval van een luchtvaartongeval, door de staat van ontwerp of de staat van vervaardiging een verzoek wordt gedaan om het luchtvaartuig ongestoord te laten hangende het onderzoek door een gevolmachtigde vertegenwoordiger van de verzoekende staat, neemt de raad alle benodigde maatregelen om aan dit verzoek tegemoet te komen, voor zover dit redelijk uitvoerbaar en verenigbaar met de juiste uitvoering van het onderzoek is en het niet een overmatige vertraging van het weer in dienst nemen van het luchtvaartuig tot gevolg heeft.

  • 5. Voor het weer ter beschikking krijgen van de zaken, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, vergemakkelijkt de raad de toegang tot die zaken. Indien de zaken zich in een gebied bevinden waarbinnen het voor de raad onuitvoerbaar is om die toegang te verlenen, bewerkstelligt hijzelf verplaatsing naar een plaats waar wel toegang kan worden gegeven.

Paragraaf 7 Bevoegdheden gevolmachtigde vertegenwoordiger en deskundigen

Artikel 9

  • 1. Een gevolmachtigd vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet is, onder leiding van de onderzoeker, bedoeld in artikel 13, eerste lid, bevoegd:

    a. de plaats van het ongeval te betreden;

    b. de overblijfselen van het betrokken vervoermiddel te onderzoeken;

    c. informatie omtrent getuigen te verkrijgen, voorstellen omtrent punten van onderzoek te doen en deel te nemen aan het horen van getuigen;

    d. zo spoedig mogelijk volledige toegang te verkrijgen tot al het bewijsmateriaal;

    e. afschriften van alle relevante documenten te ontvangen;

    f. aan het ontsluiten van vastgelegde gegevens deel te nemen;

    g. aan onderzoeksactiviteiten buiten de plaats van het ongeval zoals onderzoeken van onderdelen, technische instructies, testen en nabootsingen deel te nemen;

    h. aan bijeenkomsten inzake de voortgang van het onderzoek deel te nemen, met inbegrip van beraadslagingen omtrent analyses, bevindingen, oorzaken en veiligheidsaanbevelingen;

    i. suggesties te doen ten aanzien van de verscheidene elementen van het onderzoek.

  • 2. De deskundigen, bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de wet nemen onder toezicht van de gevolmachtigde vertegenwoordiger deel aan het onderzoek. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor zover de bevoegdheden nodig zijn voor het verlenen van bijstand aan de gevolmachtigde vertegenwoordiger.

Artikel 10

Een staat als bedoeld in artikel 46 van de wet wordt, op met redenen omkleed verzoek, toegestaan een deskundige aan te wijzen die bevoegd is:

a. een onderzoeker bij het betreden van de plaats van het ongeval te vergezellen;

b. toegang tot relevante feitelijke informatie te hebben, mits hij zich tot geheimhouding verplicht en hij in de staat die hij vertegenwoordigt, niet aan een ruimere openbaarheid is gehouden dan ingevolge de wet mogelijk is;

c. aan de identificatie van de slachtoffers deel te nemen;

d. aan de ondervraging van overlevenden die onderdaan van de staat van de deskundige zijn, deel te nemen;

e. een afschrift van het eindrapport te ontvangen.

Paragraaf 8 Zitting

Artikel 11

  • 1. De voorzitter van een kamer heeft de leiding van het onderzoek op de zitting.

  • 2. De voorzitter stelt de onderzoeker die de leiding heeft over het onderzoek, in de gelegenheid het woord te voeren ter toelichting van zijn bevindingen bij het onderzoek.

  • 3. De getuigen en deskundigen worden gehoord in een door de voorzitter te bepalen volgorde.

  • 4. De voorzitter vraagt degenen die tijdens de zitting worden gehoord, naar naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats. Hij deelt de getuigen en deskundigen behoudens de uitzonderingssituaties, genoemd in artikel 54, eerste lid, van de wet, mede dat zij verplicht zijn de eed of belofte, bedoeld in artikel 54, eerste of tweede lid, van de wet af te leggen onderscheidenlijk te doen en getuigenis af te leggen dan wel hun diensten als deskundige te verlenen, behoudens het recht van verschoning bedoeld in artikel 54, derde of vierde lid, van de wet.

  • 5. De voorzitter is bevoegd, indien dit door het belang van het onderzoek wordt gevorderd, de schorsing van de zitting, met of zonder tijdsbepaling van de hervatting, te gelasten. Indien de voorzitter tot schorsing besluit wordt dit met redenen omkleed ter zitting medegedeeld en in het proces-verbaal van de zitting opgenomen. Indien bij een schorsing zonder tijdsbepaling van hervatting de zitting wordt heropend op een latere dag, is artikel 50, tweede en derde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

Met betrekking tot de toekenning van een schadeloosstelling aan getuigen, deskundigen en tolken is de Wet tarieven in strafzaken van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 9 Onderzoek

Artikel 13

  • 1. Zodra de raad besluit tot het instellen van een onderzoek, wijst de betrokken kamer een onderzoeker aan die de leiding heeft over het onderzoek.

  • 2. De onderzoeker, bedoeld in het eerste lid, heeft onbelemmerd toegang tot, alsmede de beschikking over de overblijfselen van een betrokken vervoermiddel alsmede over de daarbij aangetroffen voorwerpen afkomstig uit een dergelijk vervoermiddel.

  • 3. Bij een onderzoek naar een ongeval of een incident wordt zo effectief mogelijk gebruik gemaakt van technische registratie-apparatuur.

  • 4. Indien risico bestaat voor teloor gaan van bewijsmateriaal worden maatregelen getroffen opdat het zoveel mogelijk bewaard blijft.

  • 5. Indien het in de loop van het onderzoek naar een luchtvaartongeval of ernstig incident bekend wordt of het vermoeden ontstaat dat er sprake is geweest van wederrechtelijk handelen van een persoon die niet verantwoordelijkheid draagt voor een goede uitvoering van de vlucht, stelt de onderzoeker de politie onverwijld daarvan in kennis.

Paragraaf 10 Slotbepalingen

Artikel 14

Het Metroreglement1 wordt gewijzigd als volgt:

A.

Artikel 66 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, onder a, wordt de zinsnede «aan de Minister, de ambtenaren, belast met het toezicht, en de Spoorwegongevallenraad, alsmede schriftelijk aan de laatste twee instanties;» vervangen door: aan de Minister en de ambtenaren, belast met het toezicht, alsmede schriftelijk aan bedoelde ambtenaren;

2. In het tweede lid, onder b, vervallen de woorden «en de Spoorwegongevallenraad».

3. In het tweede lid, onder c, wordt de komma na het woord «toezicht» vervangen door een punt en vervallen de woorden «en aan de Spoorwegongevallenraad».

4. Het vierde lid wordt vervangen door:

  • 4. Van elk door de directie in te stellen onderzoek betreffende ongevallen en voorvallen waarbij de veiligheid van het verkeer of van personen in ernstige mate in gevaar is gebracht, wordt tijdig kennis gegeven aan een der ambtenaren, belast met het toezicht. Die ambtenaren kunnen het onderzoek bijwonen. De directie doet een verslag van het onderzoek aan de ambtenaren, belast met het toezicht, alsmede aan de Minister toekomen.

B.

Artikel 67 vervalt.

Artikel 15

Het Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen2 wordt gewijzigd als volgt:

A.

Artikel 68 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onder a, vervallen de woorden «aan de Spoorwegongevallenraad,».

2. Artikel 68, tweede lid, wordt vervangen door:

  • 2. Van elk door de Directie in te stellen onderzoek betreffende voorvallen, waarbij de veiligheid van het spoorwegverkeer in ernstige mate in gevaar wordt gebracht, wordt tijdig kennis gegeven aan een der ambtenaren, belast met het toezicht. Die ambtenaren kunnen het onderzoek bijwonen. De Directie doet een verslag van het onderzoek aan de ambtenaren, belast met het toezicht, alsmede aan de Minister toekomen.

B.

Artikel 69 vervalt.

Artikel 16

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de wet, behoudens waar het gaat om het onderzoek naar ongevallen en incidenten met een zeeschip, in werking treedt. Bij koninklijk besluit wordt een ander tijdstip vastgesteld waarop het besluit ten aanzien van ongevallen en incidenten met een zeeschip in werking treedt.

Artikel 17

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Raad voor de Transportveiligheid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 18 juni 1999

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de negenentwintigste juni 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit bevat regels ter uitvoering van de Wet Raad voor de Transportveiligheid. Er zijn voorschriften in opgenomen omtrent een aantal uiteenlopende onderwerpen waarvan de wet de regeling of nadere regeling heeft overgelaten aan een algemene maatregel van bestuur. Waar nodig zijn de afzonderlijke voorschriften hierna toegelicht. Het besluit brengt geen lasten met zich mee die niet reeds waren voorzien in het kader van de totstandkoming van de wet.

Artikelen

Artikel 1

De omschrijving van het begrip «kapitein» is ontleend aan artikel 1 van de Binnenvaartrampenwet.

Artikel 2

In artikel 7, tweede lid, van de Wet Raad voor de Transportveiligheid wordt bepaald dat de keuze van de leden van de raad en zijn kamers op zodanige wijze moet geschieden dat alle relevante deskundigheid in de raad en in de kamers aanwezig is. In de memorie van toelichting (kamerstukken II, 1996–1997, 25 332, nr. 3, blz. 4) wordt in dit verband aangegeven dat het bij de kamers dan specifiek gaat om deskundigheden die van betekenis zijn voor de transportsector waarvoor een kamer is ingesteld, en bij de raad, naast deskundigheid op het terrein van elk van de afzonderlijke transportsectoren, om deskundigheden die voor alle transportsectoren van betekenis zijn.

In de eerste vier leden van het onderhavige artikel worden voor de vier kamers van de raad deskundigheden genoemd die in ieder geval in de betrokken kamer aanwezig moeten zijn. De genoemde deskundigheden moeten aanwezig zijn bij het totaal van de leden en plaatsvervangende leden van een kamer. Het is niet de bedoeling dat de plaatsvervangende leden een afspiegeling worden van de leden en enkel optreden als de leden daartoe niet in staat zijn. Zoals reeds in genoemde memorie van toelichting is aangegeven (blz. 4), is het de bedoeling dat de plaatsvervangende leden in de plaats treden van de leden indien juist hun specifieke deskundigheid in een concreet geval gewenst is.

De in het eerste lid voor de kamers vereiste deskundigheden zijn zo geformuleerd dat voldoende inzicht moet bestaan in bepaalde aspecten. Het is niet nodig dat een of meer leden van een kamer de finesses van een bepaald aspect geheel kunnen doorgronden. Voor het verrichten van het onderzoek zullen gewoonlijk externe materiedeskundigen worden ingeschakeld. Het is daarentegen wel noodzakelijk dat in een kamer een helder begrip aanwezig moet zijn van de portee van hetgeen dergelijke materiedeskundigen rapporteren. Voorts komt het wenselijk voor dat in een kamer niet alleen op de betrokken vervoerssector toegespitste deskundigheden aanwezig zijn maar tevens meer algemene. Dit wordt geregeld in het vierde lid.

In het vijfde lid van het onderhavige artikel worden de deskundigheden genoemd die in de raad aanwezig moeten zijn. Het gaat daarbij zowel om algemene deskundigheden als om een algemeen inzicht in de gang van zaken in elk van de afzonderlijke vervoerssectoren. De laatste deskundigheid zal met name gezocht moeten worden bij het lid of de leden van een kamer die, naast de voorzitter van de kamer, ook zitting krijgen in de raad (zie artikel 10 van de wet).

Artikel 4

Het salarisniveau van de voorzitters, plaatsvervangende voorzitters en leden van de raad en de kamers is niet alleen afgestemd op de deskundigheden en ervaring die voor deze functies vereist zijn maar tevens op de inhoud van de functie.

Artikel 6

Het melden van ongevallen en ernstige incidenten wordt verplicht gesteld voor degenen die voor de rol van het vervoermiddel in het verkeer verantwoordelijk zijn, voor degenen die in economisch opzicht voor het vervoermiddel verantwoordelijk zijn en, indien een ongeval of ernstig incident in samenhang met specifieke infrastructuur plaatsvindt, voor degene die een beheersrol daarvoor vervult.

Voor wegenverkeersongevallen wordt geen meldingsverplichting nodig geoordeeld. Evenmin komt het zinvol voor om gebruik te maken van de facultatieve mogelijkheid die artikel 28, tweede lid, van de wet biedt om een meldingsplicht ten aanzien van incidenten (niet zijnde ernstige incidenten) in het leven te roepen.

Artikel 8

Dit artikel strekt ter uitvoering van artikel 32, derde en vierde lid, van de wet.

Met dit artikel worden mede de onderdelen 3.2. (met uitzondering van de tweede volzin), 3.3, 3.4. en 3.5. van bijlage 13 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109) in de Nederlandse wetgeving verwerkt.

Artikel 9

Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de wet kan de raad toestaan dat op verzoek van een staat één of meer gevolmachtigde vertegenwoordigers aan het onderzoek deelnemen. De raad kan ook een dergelijk verzoek aan een andere staat richten. De vertegenwoordigers kunnen zich ingevolge het tweede lid van artikel 45 door deskundigen doen bijstaan. In het vijfde lid van artikel 45 wordt bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de bevoegdheden van de gevolmachtigde vertegenwoordigers en de deskundigen die hen bijstaan. Het onderhavige artikel strekt ter uitvoering van deze bepaling.

Met dit artikel worden mede de onderdelen 5.24.1 en 5.25 van voornoemde bijlage 13 alsmede punt 9.1 van de IMO-code voor het onderzoek van ongevallen en incidenten in de zeescheepvaart (Code for the Investigation of Marine Casualties and Incidents, resolution A.849 (20) van de International Maritime Organization van 27 november 1997, E A 20/Res.849) in de Nederlandse wetgeving verwerkt.

Artikel 10

Krachtens artikel 46 van de wet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader aan te duiden rechten terzake van een onderzoek worden toegekend aan een staat waarvan de burgers dodelijk of ernstig letsel hebben bekomen. Met het onderhavige artikel wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Met dit artikel wordt mede onderdeel 5.27 van meergenoemde bijlage 13 in de Nederlandse wetgeving verwerkt.

Artikel 11

Dit artikel bevat enkele, vrij summiere bepalingen omtrent de orde van behandeling van zaken door een kamer ter zitting. Het vaststellen van meer gedetailleerde voorschriften wordt overgelaten aan de raad zelf. De raad kan deze opnemen in het bestuursreglement, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet.

Artikel 13

Met dit artikel worden mede de onderdelen 3.2, tweede volzin, 5.5, 5.6, 5.7, 5.8 en 5.11 van meergenoemde bijlage 13 in de Nederlandse wetgeving verwerkt. Het zorgdragen voor het bewaard blijven van bewijsmateriaal, bedoeld in het vierde lid, zal tevens dienen te omvatten het maken van foto's van materiaal dat verloren dreigt te gaan. In het vijfde lid wordt gedoeld op wederrechtelijk handelen van personen die geen functie hebben met betrekking tot de vlucht. Het kan daarbij bij voorbeeld gaan om een terroristische aanslag of een vechtpartij van passagiers.

Paragraaf 10

Volledigheidshalve wordt vermeld dat door het intrekken van de Luchtvaartongevallenwet ingevolge artikel 102 van de wet het Luchtvaartongevallenbesluit vervalt.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos


XNoot
1

Stb. 1981, 700, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 november 1998, Stb. 643.

XNoot
2

Stb. 1977, 152, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 november 1998, Stb. 643.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juli 1999, nr. 131.

Naar boven