Beschikking van de Minister van Justitie van 21 januari 1999, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 1999

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel XXXVI van de Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen;

Besluit:

de tekst van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 1999, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 21 januari 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de achtentwintigste januari 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

TEKST VAN DE WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVOORZIENING JONGGEHANDICAPTEN, ZOALS DEZE WET LUIDT OP 1 JANUARI 1999

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Algemene begrippen

  • 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. Onze Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    b. College van toezicht sociale verzekeringen: het College van toezicht sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 2 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    c. Landelijk instituut sociale verzekeringen: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    d. uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    e. Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten: het arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten, bedoeld in artikel 63;

    f. jonggehandicapte: de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 5;

    g. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet;

    h. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet.

  • 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    b. echtgenoten: geregistreerde partners;

    c. gehuwd: als partner geregistreerd.

  • 3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

    a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vierde lid.

Artikel 2. Begrip arbeidsongeschiktheid

  • 1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.

  • 2. De persoon die op de dag dat hij ingezetene wordt gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van het eerste lid, wordt voor wat de door hem aan deze wet te ontlenen aanspraken betreft als geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt aangemerkt, indien hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen soortgelijke personen, die in dezelfde mate arbeidsongeschikt zijn in de zin van het eerste lid, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.

  • 3. Indien de op de in het tweede lid bedoelde dag aanwezige arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid naderhand is afgenomen vindt het tweede lid vervolgens overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de dag waarop de betrokkene ingezetene wordt in de plaats treedt het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid is afgenomen.

  • 4. Het tweede en derde lid vinden geen toepassing indien de betrokkene op het moment dat hij ingezetene werd jonger was dan 17 jaar en hij gedurende de zes jaren onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop hij 17 jaar wordt ingezetene is geweest.

  • 5. Onder de in het eerste en tweede lid eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

  • 6. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt buiten beschouwing gelaten of de betrokkene de arbeid feitelijk kan verkrijgen.

  • 7. Bij de toepassing van dit artikel wordt buiten beschouwing gelaten, hetgeen wordt of kan worden ontvangen voor arbeid verricht bij wijze van sociale werkvoorziening.

  • 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste tot en met zevende lid nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld.

  • 9. Van een ontwerp van een besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van:

    a. een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het achtste lid;

    b. een krachtens de in onderdeel a bedoelde algemene maatregel van bestuur getroffen ministeriële regeling, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in onderdeel a, wordt niet gedaan en de vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling als bedoeld in onderdeel b, geschiedt niet eerder dan nadat tien weken na die mededeling zijn verstreken.

  • 10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent een afwijkende wijze van vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in gevallen waarin recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een andere wettelijke regeling ter verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid.

Artikel 3. Ingezetene

  • 1. Ingezetene in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen is de natuurlijke persoon, die in Nederland woont.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan het begrip «ingezetene».

  • 3. Voor de persoon die op grond van het tweede lid als ingezetene wordt aangemerkt, doch buiten Nederland woont, gelden de bepalingen van deze wet, met inachtneming van de specifieke regels die in deze wet ten aanzien van deze persoon zijn gesteld.

Artikel 4. Woonplaats

  • 1. Waar een natuurlijk persoon woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2. De persoon die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in de Nederlandse Antillen, Aruba of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond.

Artikel 5. Jonggehandicapte

  • 1. Jonggehandicapte is de ingezetene die:

    a. op de dag waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is;

    b. na de in onderdeel a bedoelde dag arbeidsongeschikt wordt en in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.

  • 2. Als studerende wordt aangemerkt de persoon:

    a. die studiefinanciering ontvangt op grond van de Wet op de studiefinanciering;

    b. die een financiële voorziening ontvangt als bedoeld in artikel 7.51, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

    c. die een tegemoetkoming in de studiekosten ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten;

    d. voor wie de verzekerde in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van die wet;

    e. die, hoewel hij niet op grond van de onderdelen a tot en met d als studerende wordt aangemerkt, niettemin in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal, voor zolang hij de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ook andere dan de in het tweede lid bedoelde personen als studerende worden aangemerkt.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot het tweede lid, onderdeel e.

HOOFDSTUK 2. DE UITKERINGEN

AFDELING 1. HET RECHT OP EN DE HOOGTE VAN DE UITKERING

§ 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering
Artikel 6. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
  • 1. De jonggehandicapte heeft recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij onafgebroken 52 weken, onmiddellijk volgend op de in artikel 5, eerste lid, onderdeel a of b bedoelde dag, arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van dat tijdvak nog arbeidsongeschikt is.

  • 2. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. Recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de jonggehandicapte die na afloop van het in het eerste lid bedoelde tijdvak van 52 weken niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.

  • 4. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden steeds in aanmerking genomen tijdvakken, gedurende welke de jonggehandicapte recht zou hebben gehad op ziekengeld op grond van de Ziektewet, indien hij op grond van die wet zou zijn verzekerd.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd degene die minder dan 25% arbeidsongeschikt is.

  • 6. Toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt niet plaats met ingang van een dag, gelegen vóór die, waarop betrokkene de leeftijd van 18 jaar bereikt.

  • 7. Toekenning ten aanzien van de in artikel 3, derde lid, bedoelde persoon, vindt niet eerder plaats dan met ingang van de dag dat hij in Nederland woont.

Artikel 6a
  • 1. Geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft de vreemdeling die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de Vreemdelingenwet.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat hier te lande verblijvende vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de Vreemdelingenwet, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf hebben aangevraagd, dan wel bezwaar hebben gemaakt of beroep hebben ingesteld tegen de intrekking van het besluit tot toelating, recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben, onverminderd de overige voorwaarden voor dat recht, totdat op die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist.

Artikel 7. Grondslag van de uitkering
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt berekend naar de grondslag van het minimumloon.

  • 2. Onder het in het eerste lid bedoelde minimumloon wordt verstaan het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, gedeeld door 21,75, of, indien het een persoon jonger dan 23 jaar betreft, het minimumloon per maand dat voor zijn leeftijd geldt op grond van artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, gedeeld door 21,75.

  • 3. Op een beschikking als gevolg van een herziening van de grondslag op grond van dit artikel zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 8. Percentage arbeidsongeschiktheidsuitkering
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van:

    25–35%:21% van de grondslag;
    35–45%:28% van de grondslag;
    45–55%:35% van de grondslag;
    55–65%:42% van de grondslag;
    65–80%:50,75% van de grondslag;
    80% of meer:70% van de grondslag.
  • 2. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt, zoveel doenlijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden.

  • 3. Indien de jonggehandicapte zonder redelijke gronden weigert deel te nemen aan een voor hem gewenste opleiding of scholing, of onvoldoende meewerkt aan het bereiken van een gunstig resultaat ervan, wordt er bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van uitgegaan dat die opleiding of scholing is afgerond.

Artikel 9. Verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkering

Een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt, indien de jonggehandicapte verkeert in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste zijn grondslag verhoogd. De eerste zin vindt geen toepassing, indien de jonggehandicapte in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een verzekering inzake ziektekosten komen.

Artikel 10. Buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid
  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan met betrekking tot uit deze wet voortvloeiende aanspraken geheel of ten dele, tijdelijk of blijvend, buiten aanmerking laten:

    a. gehele arbeidsongeschiktheid die bestond op de dag dat een persoon ingezetene werd;

    b. arbeidsongeschiktheid, die is ingetreden binnen een half jaar na het tijdstip waarop een persoon ingezetene werd, terwijl de gezondheidstoestand van die persoon op dat tijdstip het intreden van de arbeidsongeschiktheid binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten;

    c. arbeidsongeschiktheid die bestond op de eerste dag dat een persoon studerende was als bedoeld in artikel 5, tweede lid;

    d. arbeidsongeschiktheid, die is ingetreden binnen een half jaar na het tijdstip waarop een persoon studerende werd, terwijl de gezondheidstoestand van die persoon op dat tijdstip het intreden van de arbeidsongeschiktheid binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten.

  • 2. De in het eerste lid, onderdeel b en d, bedoelde bevoegdheid strekt zich mede uit tot de toeneming van de arbeidsongeschiktheid, voor zover deze toeneming kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid die binnen een half jaar na aanvang van het ingezetenschap danwel na aanvang van de studie is ingetreden.

  • 3. Het eerste en tweede lid blijven buiten toepassing ten aanzien van de jonggehandicapte indien hij op de dag dat hij ingezetene werd jonger was dan 17 jaar en hij gedurende de zes jaren onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop hij 17 jaar wordt ingezetene is geweest.

  • 4. Zolang het Landelijk instituut sociale verzekeringen op grond van het eerste of tweede lid arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking laat, vindt artikel 2, tweede lid, overeenkomstige toepassing met betrekking tot de door de jonggehandicapte aan deze wet nog te ontlenen aanspraken, met dien verstande, dat voor de in het eerste lid bedoelde dag of tijdstip in de plaats treedt de dag met ingang waarvan het Landelijk instituut sociale verzekeringen arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking laat.

Artikel 11. Herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt herzien wanneer de jonggehandicapte, aan wie zij is toegekend, op grond van deze wet voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.

  • 2. Onverminderd hetgeen overigens in deze wet is bepaald ter zake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, beziet het Landelijk instituut sociale verzekeringen binnen een jaar na ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, niet zijnde een voortzetting als bedoeld in artikel 28, vierde lid, of er gronden aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan, onder goedkeuring van Onze Minister, ten aanzien van bepaalde groepen arbeidsongeschikten bepalen dat geen tijdvak geldt dan wel een tijdvak zal gelden, dat afwijkt van het in het tweede lid genoemde tijdvak.

  • 4. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats met inachtneming van de artikelen 12 tot en met 15.

  • 5. De arbeidsongeschiktheidsuitkering van de jonggehandicapte die deelneemt aan een voor hem gewenste opleiding of scholing, wordt gedurende deze opleiding of scholing niet herzien in verband met een daaruit voortvloeiende afneming van de arbeidsongeschiktheid, tenzij artikel 8, derde lid, van toepassing is. Indien de jonggehandicapte tijdens de opleiding of scholing inkomsten uit arbeid verwerft, is artikel 50, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12. Herziening bij minder dan 45% arbeidsongeschiktheid
  • 1. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 14 en 15, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 weken heeft geduurd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde herziening vindt niet plaats, indien de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, is voortgekomen.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op de persoon die in het jaar onmiddellijk voorafgaande aan de dag van het intreden van de toeneming van de arbeidsongeschiktheid zes of meer maanden studerende was als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b.

  • 4. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 5. Perioden van wonen buiten Nederland waarin de arbeidsongeschiktheid is toegenomen worden mede in aanmerking genomen voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13. Herziening bij 45% arbeidsongeschiktheid of meer
  • 1. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, onverminderd artikel 14, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

  • 2. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, doch minder dan 80%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, doch binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan die uitkering is herzien, de arbeidsongeschiktheid weer toeneemt, is het eerste lid van toepassing, onder afwijking van artikel 12.

  • 3. Voor het bepalen van het tijdvak van vier weken, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4. Perioden van wonen buiten Nederland waarin de arbeidsongeschiktheid is toegenomen worden mede in aanmerking genomen voor het bepalen van het tijdvak van vier weken, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 14. Herziening uitkering zonder wachttijd
  • 1. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats zodra de toeneming van de arbeidsongeschiktheid optreedt, indien deze intreedt:

    a. binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend;

    b. binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien;

    c. binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering, die voordien was berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%;

    d. binnen een bij ministeriële regeling aan te geven tijdvak in daarbij aan te wijzen gevallen.

  • 2. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend, onderscheidenlijk wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien dan wel is herleefd, met toepassing van artikel 29, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 31, tweede lid, geldt voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a en b, als dag met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend, onderscheidenlijk werd herzien dan wel is herleefd, de dag, met ingang waarvan die uitkering zou zijn toegekend, onderscheidenlijk zou zijn herzien dan wel zou zijn herleefd, indien artikel 29, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 31, tweede lid, geen toepassing zou hebben gevonden.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor gevallen waarbij direct herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaatsvindt. Op grond van deze regels kan bedoelde herziening slechts plaatsvinden ten behoeve van de jonggehandicapte die bij hervatting van de arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven inkomsten geniet, die minder bedragen dan evenredig is aan zijn nog bestaande arbeidsgeschiktheid.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van wonen buiten Nederland waarin de arbeidsongeschiktheid is toegenomen mede in aanmerking genomen.

Artikel 15. Herziening bij toeneming arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar
  • 1. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, is voortgekomen, vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

  • 2. Voor het bepalen van het tijdvak van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. Dit artikel vindt geen toepassing, indien recht bestaat op herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 13 of 14, eerste lid, onderdelen a tot en met c.

  • 4. Perioden van wonen buiten Nederland, waarin de arbeidsongeschiktheid is toegenomen worden mede in aanmerking genomen voor het bepalen van het tijdvak van vier weken, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 16. Overige gronden voor herziening of intrekking
  • 1. Onverminderd hetgeen overigens in deze wet is bepaald ter zake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, alsook ter zake van een weigering van een zodanige uitkering, herziet het Landelijk instituut sociale verzekeringen een dergelijke beschikking of trekt het deze in:

    a. ter uitvoering van een beslissing als bedoeld in artikel 10;

    b. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 37, 38 of 62 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering;

    c. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 37, 38 of 62 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.

  • 2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 17. Einde van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
  • 1. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt:

    a. met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de jonggehandicapte de leeftijd van 65 jaar bereikt;

    b. wanneer de arbeidsongeschiktheid is geëindigd, of beneden 25% is gedaald, met ingang van de dag, aangegeven in de daartoe strekkende beschikking van het Landelijk instituut sociale verzekeringen;

    c. met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen.

  • 2. De arbeidsongeschiktheidsuitkering van de jonggehandicapte die deelneemt aan een voor hem gewenste opleiding of scholing, wordt gedurende deze opleiding of scholing niet ingetrokken in verband met een daaruit voortvloeiende afneming van de arbeidsongeschiktheid, tenzij artikel 8, derde lid, van toepassing is. Indien de jonggehandicapte tijdens de opleiding of scholing inkomsten uit arbeid verwerft, is artikel 50, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien de intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verband houdt met een voltooide scholing of opleiding, gaat deze intrekking niet eerder in dan een jaar na voltooiing van die scholing of opleiding. Indien de jonggehandicapte eerder inkomsten uit arbeid verwerft, is artikel 50, eerste lid, tot uiterlijk het einde van dat jaar van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid, onderdeel c, is tevens van toepassing op de jonggehandicapte die buiten Nederland is gaan wonen en op wie artikel 3, derde lid, van toepassing is.

Artikel 18. Herleving van het recht op uitkering

Indien het recht op uitkering op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel c, is geëindigd en de jonggehandicapte vervolgens weer in Nederland woont, herleeft het recht op uitkering met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij weer in Nederland is gaan wonen.

Artikel 19. Toekenning uitkering binnen vijf jaar na intrekking of niet-toekenning
  • 1. Indien de jonggehandicapte:

    a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken; of

    b. die aan het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 6, eerste lid, ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was; binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling voortkomt, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

  • 2. Voor het bepalen van het tijdvak van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. Dit artikel vindt geen toepassing:

    a. indien op grond van artikel 20 aanspraak bestaat op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering; of

    b. indien artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, tenzij de toe te kennen arbeidsongeschiktheidsuitkering het ziekengeld overtreft.

Artikel 20. Heropening van de uitkering
  • 1. De jonggehandicapte, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, in verband met artikel 17, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken, heeft, indien hij binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan de uitkering is ingetrokken, weer arbeidsongeschikt wordt, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 2. Het eerste lid is mede van toepassing ten aanzien van de jonggehandicapte, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45% in verband met artikel 17, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken, indien hij weer arbeidsongeschikt wordt binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan die uitkering, die voordien was berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%.

  • 3. De jonggehandicapte, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, in verband met artikel 17, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken met ingang van een dag, gelegen binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan die uitkering werd toegekend of wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien, heeft, indien hij binnen die vier weken weer arbeidsongeschikt wordt, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 14, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De jonggehandicapte, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, in verband met artikel 17, eerste lid, onderdeel b, is ingetrokken, heeft, onverminderd het tweede en het derde lid, indien hij binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan de uitkering is ingetrokken, weer arbeidsongeschikt wordt, niet kennelijk uit een andere oorzaak dan die, waaruit de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, is voortgekomen, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 5. De heropening vindt plaats naar de mate van arbeidsongeschiktheid op de dag, waarop de heropening ingaat.

  • 6. Voor de toepassing van het eerste tot en met vijfde lid wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd degene die minder dan 25% arbeidsongeschikt is.

§ 2. Vakantie-uitkering
Artikel 21. Recht op vakantie-uitkering

De jonggehandicapte die over een maand recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft over die maand recht op vakantie-uitkering.

Artikel 22. Hoogte van de vakantie-uitkering
  • 1. De vakantie-uitkering bedraagt acht procent van het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarop recht bestond in het tijdvak van twaalf maanden, voorafgaande aan de maand mei.

  • 2. Indien artikel 50 of 51 is toegepast, wordt onder het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in het eerste lid, verstaan het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, nadat dat artikel toepassing heeft gevonden.

  • 3. Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, treedt dit gewijzigde percentage in de plaats van het in het eerste lid genoemde percentage. Het gewijzigde percentage wordt in aanmerking genomen over de uitkering waarop recht bestaat over het tijdvak aanvangende met de dag waarop de wijziging ingaat.

  • 4. Op de ambtshalve toekenning van een vakantie-uitkering zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 23. Recht op vakantie-uitkering over overlijdensuitkering

De artikelen 21 en 22, eerste tot en met derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 53.

§ 3. (Vervallen)
Artikel 24.

(Vervallen)

Artikel 25.

(Vervallen)

Artikel 26.

(Vervallen)

AFDELING 2. HET GELDEND MAKEN VAN HET RECHT OP UITKERING

§ 1. Melding
Artikel 27. Melding gedurende wachttijd
  • 1. Ten einde een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering geldend te kunnen maken meldt de jonggehandicapte zijn arbeidsongeschiktheid binnen dertien weken na de dag waarop hij 17 jaar is geworden dan wel binnen dertien weken na de in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, bedoelde dag aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 2. Voor het bepalen van het tijdvak van dertien weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

§ 2. Toekenning
Artikel 28. Toekenning arbeidsongeschiktheidsuitkering
  • 1. Onverminderd hetgeen in deze wet ter zake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is bepaald, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering op aanvraag toegekend over tijdvakken van drie jaar.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt de jonggehandicapte schriftelijk in kennis van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag uiterlijk vier maanden voor de datum waarop:

    a. het in artikel 6, eerste lid, genoemde tijdvak van 52 weken eindigt;

    b. een tijdvak van drie jaar als bedoeld in het eerste lid verstrijkt.

  • 3. Het tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing, indien de jonggehandicapte de melding, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet of niet tijdig heeft gedaan. Indien de jonggehandicapte deze melding niet tijdig heeft gedaan, geldt de in het tweede lid bedoelde verplichting voor het Landelijk instituut sociale verzekeringen uiterlijk drie maanden nadat de jonggehandicapte de melding heeft gedaan.

  • 4. De jonggehandicapte die in aanmerking wenst te komen voor toekenning dan wel voortzetting van de uitkering, doet zijn aanvraag binnen negen maanden na aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid, onderscheidenlijk uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van een tijdvak als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Indien niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn een beschikking is gegeven op een tijdig ingediende aanvraag tot voortzetting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag is bekendgemaakt.

  • 6. Een aanvraag is tijdig ingediend, indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving dan bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen vier weken nadat deze kennisgeving is ontvangen.

  • 7. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan, onder goedkeuring van Onze Minister, ten aanzien van bepaalde groepen arbeidsongeschikten bepalen dat geen tijdvak geldt dan wel een tijdvak zal gelden dat afwijkt van het in het eerste lid genoemde tijdvak.

  • 8. Indien de toepassing van het vierde lid zou leiden tot kennelijke hardheid, is het Landelijk instituut sociale verzekeringen bevoegd de uitkering ambtshalve toe te kennen of voort te zetten.

Artikel 29. Ingangsdatum uitkering
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, met ingang waarvan de jonggehandicapte aan de vereisten voor het recht op toekenning van die uitkering voldoet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de uitkering niet vroeger ingaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.

  • 3. Toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt niet plaats, indien deze zou ingaan op of na de in artikel 17, eerste lid, onderdeel a, bedoelde dag.

Artikel 30. Herziening, heropening dan wel herleving op aanvraag of ambtshalve
  • 1. Herziening, heropening dan wel herleving van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt op aanvraag of ambtshalve plaats.

  • 2. Herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt in elk geval ambtshalve plaats in geval van een beslissing op grond van artikel 11, tweede lid.

Artikel 31. Ingangsdatum herziening, heropening en herleving uitkering
  • 1. De herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, waarop de jonggehandicapte op grond van deze wet voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.

  • 2. Met betrekking tot de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, die een verhoging van die uitkering tot gevolg heeft, alsmede met betrekking tot de heropening of herleving van de uitkering is artikel 29, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ter zake van afneming van de arbeidsongeschiktheid gaat in op de dag, aangegeven in de daartoe strekkende beschikking van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 4. Indien de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verband houdt met een voltooide scholing of opleiding, gaat deze herziening niet eerder in dan een jaar na voltooiing van die scholing of opleiding. Indien de jonggehandicapte eerder inkomsten uit arbeid verwerft, is artikel 50, eerste lid, tot uiterlijk het einde van dat jaar van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De herleving van de uitkering, bedoeld in artikel 18, gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij weer in Nederland is gaan wonen.

  • 6. De heropening van de uitkering, bedoeld in artikel 20, gaat in op de dag, met ingang waarvan de jonggehandicapte weer arbeidsongeschikt is geworden.

  • 7. Heropening of herleving van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt niet plaats, indien deze zou ingaan op of na de in artikel 17, eerste lid, onderdeel a, bedoelde dag.

Artikel 32. Toekenning vakantie-uitkering op aanvraag of ambtshalve

De vakantie-uitkering wordt ambtshalve of, ingeval artikel 52, eerste lid, tweede zin, toepassing vindt, op aanvraag door het Landelijk instituut sociale verzekeringen toegekend.

Artikel 33. Oproep en onderzoek door of namens het Landelijk instituut sociale verzekeringen
  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan, telkens wanneer het dat nodig oordeelt, oproepen of doen oproepen en op een door of namens hem te bepalen plaats ondervragen of doen ondervragen:

    a. de jonggehandicapte, die de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 6, eerste lid, doormaakt;

    b. de jonggehandicapte, die aanspraak maakt op of recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering;

    c. de jonggehandicapte ten aanzien van wie of ten behoeve van wie reïntegratie-instrumenten als bedoeld in hoofdstuk 3 of hoofdstuk 4 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten zijn toegekend of waarvan toekenning wordt overwogen;

    d. de ingezetene die de leeftijd van 17 jaar nog niet heeft bereikt en ten aanzien van wie of ten behoeve van wie reïntegratie-instrumenten als bedoeld in hoofdstuk 3 of hoofdstuk 4 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten zijn toegekend of waarvan toekenning wordt overwogen.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan de in het eerste lid bedoelde personen op een door of namens hem te bepalen plaats door een of meer daartoe door hem aangewezen deskundigen doen onderzoeken.

  • 3. De daartoe door het Landelijk instituut sociale verzekeringen aangewezen deskundige kan, ook zonder opdracht van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, de in het eerste lid bedoelde personen oproepen, ondervragen, onderzoeken, doen oproepen, doen ondervragen en doen onderzoeken door een of meer door hem daartoe aangewezen deskundigen.

Artikel 34. Vergoeding kosten en tijdverlies

Opgeroepenen en, indien hun toestand geleide nodig maakt, mede hun geleiders, worden reiskosten, verblijfkosten en tijdverlies vergoed in de gevallen en volgens regels die door het Landelijk instituut sociale verzekeringen worden vastgesteld.

Artikel 35. Voorschriften van medische of administratieve aard

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige kan aan de in artikel 33, eerste lid, bedoelde personen voorschriften geven in het belang van een behandeling of genezing of tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid, dan wel tot inschrijving bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

Artikel 36. Controlevoorschriften

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.

§ 3. Maatregelen en boeten
Artikel 37. Gevolgen weigeren onderzoek
  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen weigert de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, indien een persoon als bedoeld in artikel 33, eerste lid, na tijdig te zijn opgeroepen niet is verschenen of heeft geweigerd:

    a. vragen te beantwoorden die zijn gesteld door het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige;

    b. zich te laten onderzoeken door de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen daartoe aangewezen deskundige; of

    c. te voldoen aan het voorschrift, gegeven door het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige, om zich ter observatie te doen opnemen of te verblijven in een aangewezen inrichting.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen handelt overeenkomstig het eerste lid bij toeneming van de arbeidsongeschiktheid, voor zover deze toeneming kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan het niet voldoen aan de oproeping of de weigering plaatsvond.

Artikel 38. Gevolgen niet-naleving voorschriften

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen handelt overeenkomstig artikel 37, indien de jonggehandicapte:

a. de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige krachtens artikel 35 in het belang van een behandeling of genezing of tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid dan wel tot inschrijving bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie gegeven voorschriften zonder deugdelijke grond niet opvolgt;

b. zich niet, zolang als het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige te kennen heeft gegeven dit noodzakelijk te achten, onder geneeskundige behandeling stelt of indien hij de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;

c. zich schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd of nalaat voldoende mee te werken om aanpassing aan zijn ziekte of gebrek te verkrijgen;

d. de controlevoorschriften, bedoeld in artikel 36, of de verplichting, bedoeld in artikel 89, vierde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, niet of niet behoorlijk is nagekomen dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 62, niet binnen de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;

e. zijn arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt;

f. zich niet houdt aan het voorschrift, bedoeld in artikel 28, vierde lid.

Artikel 39. Afstemming maatregel op ernst gedraging
  • 1. Een maatregel als bedoeld in artikel 37 of 38 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de jonggehandicapte de gedraging kan worden verweten. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2. Indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 62, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering als genoemd in dat artikel, of indien de jonggehandicapte zich niet houdt aan de voorschriften, bedoeld in artikel 28, vierde lid, kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen afzien van het opleggen van een maatregel en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jonggehandicapte een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.

  • 4. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege, indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 40 wordt opgelegd.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.1

Artikel 40. Boete bij niet-nakoming inlichtingenverplichting
  • 1. Indien de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger de verplichting, bedoeld in artikel 62, niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt het Landelijk instituut sociale verzekeringen hem een boete op van ten hoogste f 5000,–.

  • 2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 62, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering als genoemd in dat artikel, kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen afzien van het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten van het opleggen van een boete af te zien.

  • 5. De persoon aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.

  • 6. Voor zover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van de persoon aan wie zij is opgelegd.

  • 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.2

Artikel 41. Voorschriften rond voorgenomen boete-oplegging
  • 1. Indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen jegens de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger niet langer verplicht ter zake van die gedragingen enige verklaring af te leggen, voor zover het de boete-oplegging betreft. De jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

  • 2. Indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen voornemens is aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op verzoek van de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

  • 5. Indien de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er op verzoek van de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 42. Voorschriften rond boetebesluit
  • 1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 46 zal worden tenuitvoergelegd.

  • 2. Op verzoek van de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 43. Niet-oplegging van boete
  • 1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.

  • 2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedragingen tegen de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 44. Termijnstelling van boete
  • 1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat het Landelijk instituut sociale verzekeringen de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 41, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien ter zake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt het tijdvak van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen heeft meegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

  • 2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 45. Afwijking 8:69 Awb

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.

Artikel 46. Boetebesluit executoriale titel
  • 1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zesde lid.

  • 2. Indien de persoon aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die uitkering of toeslag.

  • 3. Indien de persoon aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet inkomensvoorziening kunstenaars, betaalt de Sociale Verzekeringsbank, onderscheidenlijk de betrokken gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van hem, op zijn verzoek aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 4. Indien de persoon aan wie een boete is opgelegd geen uitkering of toeslag als bedoeld in het tweede of derde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering of toeslag toepassing van het tweede of derde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.

  • 5. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede of derde lid, dan wel van het vierde lid, dan wel van het tweede of derde lid in combinatie met het vierde lid.

  • 6. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 7. Op het executoriaal beslag op grond van dit artikel door het Landelijk instituut sociale verzekeringen op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, die derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 8. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 9. Het achtste lid geldt niet, zolang de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting, bedoeld in artikel 40, vijfde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.

AFDELING 3. DE BETALING VAN DE UITKERING

Artikel 47. Betaalbaarstelling
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betaalbaar gesteld door het Landelijk instituut sociale verzekeringen. De betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een maand.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan een uitkering als bedoeld in het eerste lid, over een door hem te bepalen tijdvak bij wege van voorschot betaalbaar stellen, indien onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van de uitkering of de hoogte van het te betalen bedrag aan uitkering. Een verleend voorschot wordt verrekend met het definitief vastgestelde bedrag aan uitkering dat over het desbetreffende tijdvak wordt betaald.

  • 3. Onverminderd het tweede lid, schort het Landelijk instituut sociale verzekeringen de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op of schorst het de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:

    a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;

    b. recht op een lagere uitkering bestaat;

    c. de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 37, 38 of 62 niet of niet behoorlijk is nagekomen.

  • 4. Ingeval de arbeidsongeschiktheidsuitkering in het buitenland wordt betaald worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op de uitkering in mindering gebracht.

  • 5. Wanneer de jonggehandicapte, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, een ander machtigt om de uitkering in ontvangst te nemen, onderscheidenlijk een verleende machtiging intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstijdvak, aanvangende na de dag waarop de machtiging wordt ingediend, onderscheidenlijk waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening onderscheidenlijk de mededeling.

Artikel 48. Inhouding vereveningsbijdrage

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen houdt op de arbeidsongeschiktheidsuitkering, op de vakantie-uitkering en op de toeslag op de uitkering op grond van de Toeslagenwet een bedrag in, dat gelijk is aan het bedrag van de premie die een werkgever op grond van de Werkloosheidswet op het overeenkomstige loon van een werknemer, die verzekerd is op grond van die wet, inhoudt.

Artikel 49. Betaling aan instellingen
  • 1. Indien de jonggehandicapte, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, op grond van artikel 6, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een bijdrage verschuldigd is in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van die wet, kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen de arbeidsongeschiktheidsuitkering tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan de jonggehandicapte zonder diens machtiging betalen aan de Ziekenfondsraad.3

  • 2. Indien de jonggehandicapte, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het Landelijk instituut sociale verzekeringen van de desbetreffende inrichting of van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden inwilligen.

  • 3. Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, dat niet aan de Ziekenfondsraad wordt betaald.

  • 4. Op de herziening van een beschikking op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 50. Inkomsten uit arbeid tijdens uitkering
  • 1. Indien de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, wordt, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 2, vierde lid, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:

    a. niet betaald, indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of

    b. indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn.

  • 2. Toepassing van het eerste lid kan ten hoogste plaatsvinden over een aaneengesloten tijdvak van drie jaar, vanaf de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid worden genoten. Dit tijdvak wordt niet onderbroken indien gedurende perioden van korter dan vier weken geen inkomsten uit arbeid worden genoten. Na afloop van het in de eerste zin genoemde tijdvak wordt de in het eerste lid bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 2, vierde lid.

  • 3. Indien de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet ingevolge een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening, vindt het tweede lid geen toepassing.

  • 4. Maandelijks wordt het geraamde bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die op grond van het derde lid niet worden uitbetaald wegens het genieten van dat loon, alsmede van de dientengevolge niet uitbetaalde vakantie-uitkeringen, vermeerderd met het bedrag aan premies dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen bij uitbetaling daarover op grond van enige wet verschuldigd zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht, aan 's Rijks kas afgedragen door middel van gelijktijdige verrekening met het aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen toegekende voorschot ten behoeve van uitkeringen, sociale lasten en uitkeringskosten voor hetzelfde tijdvak.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. Deze regels hebben in elk geval betrekking op:

    a. de gelijkstelling van inkomsten in verband met arbeid met inkomsten als bedoeld in het eerste lid;

    b. de gevallen waarin het eerste lid buiten toepassing blijft.

  • 6. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het tweede lid geen toepassing vindt ten aanzien van andere vormen van arbeid die de jonggehandicapte gaat verrichten.

Artikel 51. Samenloop met WAO-uitkering en andere uitkeringen
  • 1. Indien zowel recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts uitbetaald, voor zover deze de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen overtreft.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien ter zake van arbeidsongeschiktheid recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en in verband daarmee geen herziening op grond van artikel 12 plaatsvindt van de voordien toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 3. Indien ter zake van arbeidsongeschiktheid met ingang van dezelfde dag zowel recht bestaat op herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met de artikelen 11 tot en met 16 als op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts uitbetaald voor zover deze de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen overtreft, doch in ieder geval uitbetaald tot de hoogte van het bedrag onmiddellijk voorafgaande aan de herziening.

  • 4. Indien na toepassing van het derde lid zowel de arbeidsongeschiktheidsuitkering als de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen als gevolg van toe- of afneming van de arbeidsongeschiktheid wordt herzien, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering, in afwijking van het eerste lid, uitbetaald voor zover deze het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen overtreft, doch in elk geval uitbetaald tot de hoogte van het bedrag onmiddellijk voorafgaande aan de herziening als bedoeld in het derde lid.

  • 5. Indien ter zake van arbeidsongeschiktheid zowel recht bestaat op herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in verband met de artikelen 36 tot en met 40 van die wet of op herziening op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen in verband met de artikelen 12 tot en met 16 van die wet als op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering uitbetaald voor zover deze de herziene arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen overtreft.

  • 6. Voor de toepassing van het eerste tot en met het vijfde lid wordt onder arbeidsongeschiktheidsuitkering en arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen tevens verstaan de vakantie-uitkering waarop uit hoofde van die arbeidsongeschiktheidsuitkeringen recht bestaat, voor zover die vakantie-uitkeringen over dezelfde periode zijn berekend.

  • 7. Het eerste tot en met het zesde lid zijn niet van toepassing op degene die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op grond van de vrijwillige verzekering als bedoeld in hoofdstuk VI van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld:

    a. met betrekking tot het eerste lid;

    b. ter voorkoming of beperking van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van andere wetten.

  • 9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met uitkering ingevolge de sociale wetgeving van de Nederlandse Antillen, Aruba of van een andere Mogendheid.

Artikel 52. Betaling van vakantie-uitkering
  • 1. De betaling van de vakantie-uitkering vindt eenmaal per jaar plaats in de maand mei over de aan die maand voorafgaande 12 maanden, of, indien het recht op uitkering eerder dan in de maand mei eindigt, in de desbetreffende maand. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan de vakantie-uitkering op een ander tijdstip betalen, mits die betaling plaatsvindt over een of meer voorliggende maanden waarover reeds recht op vakantie-uitkering bestaat.

  • 2. De artikelen 47, 49 en 53 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vakantie-uitkering, voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald.

Artikel 53. Overlijdensuitkering
  • 1. Na het overlijden van de jonggehandicapte, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, wordt met ingang van de dag na het overlijden, de uitkering in de vorm van een overlijdensuitkering betaald:

    a. aan de langstlevende van de echtgenoten;

    b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, aan de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond;

    c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 2. Met de jonggehandicapte aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld, de jonggehandicapte wiens overlijden heeft plaatsgevonden in de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, doch voor het bereiken van deze leeftijd is overleden, en die uitsluitend op grond van artikel 17, eerste lid, onderdeel a, over de dag van zijn overlijden geen recht op uitkering had.

  • 3. De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de uitkering over één maand, doch niet over de zaterdagen en de zondagen, berekend naar de hoogte van die uitkering op de dag of laatstelijk voor de dag van overlijden van de jonggehandicapte.

  • 4. In verband met het overlijden van de jonggehandicapte aan wie een uitkering is toegekend, is artikel 17, eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing.

  • 5. De overlijdensuitkering wordt op aanvraag aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in het eerste lid, door het Landelijk instituut sociale verzekeringen betaald.

  • 6. De overlijdensuitkering wordt in een bedrag ineens betaald.

  • 7. Het bedrag van de overlijdensuitkering wordt verminderd met het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering dat over na het overlijden gelegen dagen reeds is betaald.

Artikel 54. Verjaringstermijn

Uitkeringen op grond van deze wet die niet in ontvangst zijn genomen of zijn ingevorderd binnen twee jaren na de dag van betaalbaarstelling, worden niet meer betaald.

Artikel 55. Terugvordering
  • 1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 16 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen van de belanghebbende teruggevorderd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

    a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 3. De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:

    a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en

    b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 62.

  • 4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

  • 5. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 56.

  • 6. De persoon van wie of de instelling waarvan wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.

  • 7. In afwijking van het eerste lid kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 56. Besluit als executoriale titel
  • 1. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Artikel 46 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het Landelijk instituut sociale verzekeringen de aflossingsbedragen lager vaststelt.

Artikel 57. Nadere regels
  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot artikel 55, tweede en derde lid, nadere regels worden gesteld.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt regels met betrekking tot de artikelen 55, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 56.

Artikel 58. Onvervreemdbaarheid van verstrekkingen
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering, de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 9 en de vakantie-uitkering, zijn:

    a. onvervreemdbaar;

    b. niet vatbaar voor verpanding of belening.

  • 2. Volmacht tot ontvangst van een uitkering onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

  • 3. Elk beding, strijdig met dit artikel, is nietig.

Artikel 59. Niet voor beslag vatbare verstrekkingen

Niet vatbaar voor beslag zijn:

a. de verhoging, bedoeld in artikel 9;

b. de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 53.

HOOFDSTUK 3. DE INVLOED VAN DE VERZEKERING OP HET BURGERLIJK RECHT

Artikel 60. Samenloop aanspraken

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de jonggehandicapte naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van zijn arbeidsongeschiktheid, houdt de rechter rekening met de aanspraken, die hij op grond van deze wet heeft.

Artikel 61. Regresrecht

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen heeft voor de op grond van deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het veroorzaken van arbeidsongeschiktheid jegens de jonggehandicapte naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de jonggehandicapte naar burgerlijk recht is gehouden.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan in plaats van het bedrag van de periodieke verstrekkingen de contante waarde daarvan vorderen in de vorm van een jaarlijks vast te stellen afkoopsom die aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen wordt vergoed voor de totale schadelast ten gevolge van het veroorzaken van arbeidsongeschiktheid.

HOOFDSTUK 4. HET VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN

Artikel 62. Verplichting tot verstrekken van inlichtingen

  • 1. De jonggehandicapte, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling bedoeld in artikel 49, waaraan arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betaald, zijn verplicht aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.

  • 2. Op de jonggehandicapte die aanspraak maakt op of recht heeft op vakantie-uitkering alsmede op diens wettelijke vertegenwoordiger, rusten overeenkomstige verplichtingen als omschreven in het eerste lid.

HOOFDSTUK 5. FINANCIERING

Artikel 63. Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen beheert en administreert afzonderlijk de in artikel 64 bedoelde middelen tot dekking van de uitgaven en de uitgaven, bedoeld in artikel 65, in de vorm van een Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten dat deel uitmaakt van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 64. Middelen tot dekking van de uitgaven

In de middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten wordt voorzien door:

a. het Rijk;

b. de bedragen, bedoeld in artikel 48;

c. de boeten, bedoeld in artikel 40;

d. de bedragen die het Landelijk instituut sociale verzekeringen ontvangt met toepassing van verhaal als bedoeld in artikel 61.

Artikel 65. Uitgaven ten laste van Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten

  • 1. Ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten komen:

    a. de op grond van deze wet te betalen uitkeringen;

    b. de op grond van enige wet over de uitkeringen op grond van deze wet door het Landelijk instituut sociale verzekeringen verschuldigde premies die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht;

    c. het op grond van artikel 50, vierde lid, aan 's Rijks kas af te dragen bedrag;

    d. het op grond van artikel 42 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten aan het Reïntegratiefonds af te dragen bedrag;

    e. de aan de uitvoering van deze wet verbonden kosten.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan nadere regels stellen omtrent het eerste lid.

HOOFDSTUK 6. UITVOERING

Artikel 66. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen

  • 1. In de uitvoering van de in deze wet geregelde voorziening wordt voorzien door het Landelijk instituut sociale verzekeringen en door de uitvoeringsinstelling die de werkzaamheden, bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, verricht.

  • 2. Indien de jonggehandicapte in geval van arbeidsongeschiktheid met ingang van dezelfde dag tevens aanspraak heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering onderscheidenlijk op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, worden de werkzaamheden, bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden ten aanzien van de jonggehandicapte verricht met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering onderscheidenlijk op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.

  • 3. Indien de jonggehandicapte recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering onderscheidenlijk op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen die is toegekend met ingang van een dag, gelegen vóór de dag waarop hij recht heeft op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, worden de werkzaamheden, bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden ten aanzien van de jonggehandicapte verricht met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering onderscheidenlijk op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.

  • 4. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan regels stellen waarbij een uitvoeringsinstelling wordt aangewezen in geval van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met uitkeringen op grond van andere wettelijke regelingen in gevallen, anders dan bedoeld in het tweede en derde lid.

Artikel 66a. Werkzaamheden verricht door de uitvoeringsinstelling bij herziening

Ongeacht artikel 66 worden de werkzaamheden, bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, met betrekking tot de herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden verrichtte met betrekking tot de toekenning van die uitkering.

Artikel 66b. Werkzaamheden verricht door de uitvoeringsinstelling bij heropening en herleving

  • 1. De werkzaamheden, bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 met betrekking tot de heropende dan wel herleefde arbeidsongeschiktheidsuitkering worden verricht door de uitvoeringsinstelling die de werkzaamheden met betrekking tot de ingetrokken uitkering heeft verricht.

  • 2. De heropende dan wel herleefde arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt beschouwd als een voortzetting van de ingetrokken uitkering. Voor de toepassing van de artikelen 13, tweede lid, 14, eerste lid, onderdeel c, en 15 wordt daarbij met herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid gelijkgesteld intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 66c. Werkzaamheden verricht door de uitvoeringsinstelling bij toekenning binnen vijf jaar na intrekking of niet-toekenning

Onverminderd artikel 66, tweede en derde lid, worden de werkzaamheden, bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, met betrekking tot een toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 19, verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden met betrekking tot de in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, bedoelde ingetrokken uitkering heeft verricht dan wel door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden met betrekking tot de in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, bedoelde niet-toegekende uitkering heeft verricht.

Artikel 67.

(Vervallen)

HOOFDSTUK 7. BEPALINGEN IN VERBAND MET DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT EN HET BEROEP IN CASSATIE

Artikel 68. Begrip belanghebbende

Bij een besluit op grond van deze wet dat betrekking heeft op het al dan niet bestaan of voortbestaan dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid is belanghebbende degene op wiens aanspraken het besluit betrekking heeft.

Artikel 69. Beslistermijnen

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de termijn waarbinnen een beschikking op aanvraag en op grond van deze wet door het Landelijk instituut sociale verzekeringen dient te worden gegeven. Deze algemene maatregel van bestuur vervalt met ingang van 1 januari 2000.

Artikel 70. Beslistermijn Landelijk instituut sociale verzekeringen bij bezwaarschrift

  • 1. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het Landelijk instituut sociale verzekeringen binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

  • 2. Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt, beslist het Landelijk instituut sociale verzekeringen binnen zeventien weken of, indien het advies vraagt aan een deskundige die niet onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is binnen een en twintig weken, na ontvangst van het bezwaarschrift.

Artikel 71. Medische bezwaarschriftprocedure

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt.

Artikel 72. Beroep in cassatie

  • 1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van de artikelen 1, derde tot en met zevende lid, en 3 en de op die artikelen berustende bepalingen.

  • 2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.

HOOFDSTUK 8. STRAFBEPALINGEN

Artikel 73. Strafbepaling

Overtreding van bepalingen van een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 73a. Strafbepaling inzake artikel 62

Hij die niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 62, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 73b. Strafbepaling inzake valse opgave/opzettelijke verzwijging

Hij die op grond van bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen gehouden is inlichtingen of gegevens te verstrekken, mededeling te doen of een verklaring af te leggen en daarbij opzettelijk een valse opgave doet, dan wel opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets verzwijgt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 73c. Strafbepaling inzake opzettelijke opgave in strijd met waarheid

Hij die op andere wijze dan door het valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift, dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, opzettelijk een opgave, in strijd met de waarheid doet, zulks met het oogmerk om aldus een uitkering of een hogere uitkering op grond van deze wet te verkrijgen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 74. Verval van recht tot strafvordering

Het recht tot strafvordering vervalt indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger ter zake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 75. Misdrijven en overtredingen

De in de artikelen 73b en 73c bedoelde strafbare feiten worden als misdrijven, de in de artikelen 73 en 73a bedoelde strafbare feiten worden als overtredingen beschouwd.

HOOFDSTUK 9. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 76. Overgangsbepaling studerende in de zin van artikel 5

Zolang op grond van artikel XII, onderdeel a, van de wet van 21 december 1995, Stb. 691, tot nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten (technische verbeteringen in verband met de wetten TAV, TBA en TZ, alsmede enige andere wijzigingen) voor een kind recht bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet, wordt dat kind aangemerkt als studerende in de zin van artikel 5, tweede lid.

Artikel 77. Buiten toepassingverklaring van Algemene termijnenwet

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de tijdvakken van vier weken, genoemd in de artikelen 6, tweede en derde lid, 12, derde lid, 13, 14, eerste lid, 15, 19 en 20.

Artikel 78. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 79. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.


XNoot
1

Dit artikellid is nog niet in werking getreden. Tot het moment van inwerkingtreding is de volgende tekst van toepassing: Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.

XNoot
2

Dit artikellid is nog niet in werking getreden. Tot het moment van inwerkingtreding is de volgende tekst van toepassing: Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.

XNoot
3

Tot het moment van inwerkingtreding van artikel 65b van de Overgangswet verzorgingshuizen is de volgende tekst van toepassing:

Indien de jonggehandicapte, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, op grond van artikel 6, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, een bijdrage verschuldigd is in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van die wet, dan wel een bijdrage verschuldigd is op grond van artikel 15 van de Overgangswet verzorgingshuizen, kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen de arbeidsongeschiktheidsuitkering tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan de jonggehandicapte zonder diens machtiging betalen aan de Ziekenfondsraad.

Naar boven