Besluit van 17 juni 1999, houdende wijziging van het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden in verband met de sluitende aanpak voor werklozen van 23 jaar en ouder.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 mei 1999, Directie Arbeidsmarkt, nr. AM/RAW/99/25233;

Gelet op de artikelen 13b, derde lid, 14, derde lid en 18, vierde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden;

De Raad van State gehoord advies van 21 mei 1999, No. W12.99.0219/IV;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 juni 1999, Directie Arbeidsmarkt, nr. AM/RAW/99/31937;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7a, zesde lid, wordt «later dan vier weken» vervangen door: later dan twee maanden.

B

Onder vernummering van het vijfde lid van artikel 14 tot negende lid, worden een nieuw vijfde, zesde, zevende en achtste lid ingevoegd, luidende:

  • 5. In aanvulling op het bedrag van het scholings- en activeringsbudget, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister met het oog op het voorkomen van langdurige werkloosheid aan bij ministeriële regeling te bepalen gemeenten een bij die regeling te bepalen extra subsidiebedrag verlenen.

  • 6. Het bedrag, bedoeld in het vijfde lid, wordt uitsluitend besteed aan voorzieningen als bedoeld in artikel 3 van de wet ten behoeve van uitkeringsgerechtigden, die geen jongere in de zin van de wet of arbeidsgehandicapte als bedoeld in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten zijn, voorzover die geen andere uitkering ontvangen dan op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, beschikbaar zijn voor arbeid voor ten minste 12 uur per week, en

    a. op of na 1 januari van het jaar waarover het bedrag voor het eerst wordt verleend zich als werkloos werkzoekende hebben ingeschreven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, en

    b. op het tijdstip waarop de voorziening aanvangt nog geen langdurig werkloze als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet zijn.

  • 7. In afwijking van de onderdelen a en b van het zesde lid, kan het bedrag, bedoeld in het vijfde lid, tevens worden bestemd voor voorzieningen als bedoeld in artikel 3 van de wet voor uitkeringsgerechtigden, bedoeld in het zesde lid, die nieuwkomers als bedoeld in de Wet inburgering nieuwkomers zijn en die het inburgeringsprogramma, bedoeld in die wet, volgen, of na 1 januari van het jaar waarover het bedrag voor het eerst wordt verleend doch niet langer dan 12 maanden geleden, hebben voltooid.

  • 8. Voor de verdeling van de bedragen, bedoeld in het vijfde lid, over de gemeenten is het eerste, tweede en negende lid, van overeenkomstige toepassing.

C

In artikel 14a, derde lid, wordt «artikel 14, eerste, tweede en vijfde lid» vervangen door: artikel 14, eerste, tweede en negende lid.

D

Artikel 18, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Voorzover de gemeente de op grond van artikel 14, vijfde lid, respectievelijk artikel 14a verleende subsidiebedragen in een subsidiejaar niet heeft besteed, kan het scholings- en activeringsbudget lager worden vastgesteld en wordt het niet bestede subsidiebedrag teruggevorderd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1999.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 17 juni 1999

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K. G. de Vries

Uitgegeven de vierentwintigste juni 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit wijzigt het Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden (BUF) in verband met de door het kabinet ter beschikking gestelde extra gelden ter voorkoming van langdurige werkloosheid van personen van 23 jaar en ouder: de zogeheten sluitende aanpak (zie hieromtrent de nota Langdurige Werkloosheid Voorkomen, kamerstukken II, 1998/99, 23 972, nr. 30). De extra middelen worden toegevoegd aan reeds bestaande financieringsbronnen voor de reïntegratie van werkloos werkzoekenden in het arbeidsproces. Een deel van deze extra middelen wordt toegevoegd aan het scholings- en activeringsbudget dat gemeenten ontvangen in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW). Hiervoor is voor het jaar 1999 50 miljoen gulden beschikbaar. Het kabinet heeft gekozen voor een groeimodel, dat wil zeggen dat het kabinet ernaar streeft dat over vijf jaar aan alle werkloos werkzoekenden binnen twaalf maanden na inschrijving als werkloos werkzoekenden een voorziening (traject) wordt aangeboden, voorzover dit noodzakelijk is voor de reïntegratie in het arbeidsproces.

Artikel 14, derde lid, van de WIW maakt het mogelijk krachtens algemene maatregel van bestuur de subsidie te beperken tot bepaalde gemeenten. In het BUF is thans alleen een grondslag opgenomen om voor de vier grootste gemeenten (G4) extra gelden beschikbaar te stellen (artikel 14, vierde lid, van het BUF). Met de onderhavige wijziging wordt ook een grondslag in het BUF opgenomen om voor andere groepen gemeenten dan de G4 extra gelden beschikbaar te stellen. Het vijfde lid van artikel 14 van het BUF is thans zodanig geformuleerd dat in principe aan elke groep van gemeenten extra gelden kunnen worden verstrekt.

Het extra budget in het kader van de sluitende aanpak zal voor het jaar 1999 worden toegekend aan de 25 grote steden (G25) die zijn betrokken bij het zogenoemde Doorstartconvenant, dat is gesloten in december 1998 tussen het Rijk en de betrokken gemeenten. Rijk en G25 hebben in genoemd convenant afgesproken in een periode van vijf jaar toe te werken naar een sluitende aanpak gericht op mensen die werkloos worden met een afstand tot de arbeidsmarkt (jaarlijkse nieuwe instroom).

Gelijktijdig met deze wijziging van het BUF zal een wijziging van de Regeling uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden (RUF) in werking treden. Voor de jaren daarna geldt een gefaseerde uitbreiding naar alle gemeenten, zodat over vijf jaar aan alle nieuwe werkloos werkzoekenden binnen twaalf maanden een aanbod kan worden gedaan.

In de paragraaf over het grotestedenbeleid is in het regeerakkoord (kamerstukken II, 1997/98, 26 024, nr. 10) vastgelegd dat de komende jaren wordt geïnvesteerd in zaken die met name voor de steden van belang zijn en daar ook meer dan evenredig zullen neerslaan. Het betreft onder andere de extra middelen die worden uitgetrokken voor de bestrijding van de werkloosheid.

Verder wordt in dit besluit de aanvraagtermijn voor de subsidie in de vorm van een plaatsingsbudget voor indienstneming van arbeidsgehandicapten gewijzigd (zie hieromtrent de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel A).

2. Advies Raad van State

De Raad van State heeft in zijn advies op het ontwerp-besluit aandacht gevraagd voor het ontstaan van een aantal verschillende subsidiestromen binnen de WIW, voor nauwkeurig omschreven doelgroepen, elk met een eigen subsidieplafond en – vaak – een maximumbedrag per gemeente. Volgens de Raad van State ontstaat het gevaar dat de verschillende subsidieregelingen onvoldoende aansluiten bij de specifieke omstandigheden in bepaalde gemeenten, waarbij van één doelgroep meer vertegenwoordigers zijn dan van een andere doelgroep. De Raad van State pleit voor het meer rekening houden met het algemene streven om taken en bevoegdheden zoveel mogelijk decentraal neer te leggen.

In het nader rapport wordt erop gewezen dat de Wet inschakeling werkzoekenden in toenemende mate beschouwd kan worden als het middel voor de onderbrenging van instrumenten en geldstromen voor de reïntegratie in het arbeidsproces van ingezetenen van gemeenten. Om die reden zijn met de inwerkingtreding van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten medio 1998 reeds middelen toegevoegd aan het WIW-budget. Met de onderhavige wijziging van het Besluit uitvoering en financiering WIW worden middelen voor de sluitende aanpak toegevoegd. De verwachting is dat in de toekomst nog meer budgetten voor reïntegratie aan het WIW-budget zullen worden toegevoegd, zoals het inkoopbudget van de G86 en met de implementatie van het kabinetsstandpunt SUWI het gemeentelijk aandeel van het prestatiebudget van Arbeidsvoorziening.

In het Bestuurlijk Overleg met een vertegenwoordiging van de G25 van 31 maart 1999 over de sluitende aanpak is afgesproken dat samen met de VNG en met de G25 gezocht zal worden naar mogelijkheden voor uniformering van de diverse systematieken die zijn ontstaan door het toevoegen van deelbudgetten aan het WIW-budget. In het kader van het Fonds Werk & Inkomen zal deze uniformering zonodig nog verder worden doorgevoerd. Met de totstandkoming van dit Fonds Werk & Inkomen wordt, meer nog dan met de huidige WIW, gestreefd naar een breed inzetbaar budget waarbij uitdrukking wordt gegeven aan de wens om taken en bevoegdheden zoveel mogelijk decentraal neer te leggen.

3. Doelgroep

3.1. Doelgroep naar uitkeringssituatie

Voor in de gemeente woonachtige uitkeringsgerechtigden, die uitsluitend een uitkering ontvangen op grond van de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en die beschikbaar zijn voor een baan van tenminste twaalf uur per week wordt de sluitende aanpak vorm gegeven via de WIW.

Met personen die uitsluitend een uitkering ontvangen op grond van de Abw, IOAW of IOAZ wordt gedoeld op de personen die naast een dergelijke uitkering geen aanspraak kunnen maken op een uitkering ingevolge enige andere sociale zekerheidswet. Deze omschrijving is alleen van belang met betrekking tot de verantwoordelijkheidsverdeling voor de realisatie van de sluitende aanpak tussen gemeenten en het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De aanduiding «uitsluitend» heeft geen betrekking op de situatie dat naast de uitkering Abw, IOAW of IOAZ bijvoorbeeld loon of alimentatie wordt ontvangen, zolang de betreffende persoon tenminste 12 uur beschikbaar is voor arbeid.

3.2. Doelgroep naar duur werkloosheid

De sluitende aanpak in het kader van de WIW betreft personen met een uitkering in het kader van de Abw, IOAW of IOAZ en die nog geen langdurig werkloze zijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de WIW. In artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de WIW is de langdurig werkloze gedefinieerd als de persoon die langer dan 12 maanden zonder onderbreking als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Als peildatum wordt gehanteerd de datum van 1 januari van het jaar waarop het extra subsidiebedrag voor de eerste keer aan een gemeente wordt verleend: personen die op of na die peildatum instromen in de werkloosheid vallen onder de doelgroep van de sluitende aanpak. De extra financiële middelen in het kader van het scholings- en activeringsbudget WIW zijn derhalve niet bestemd voor personen van 23 jaar en ouder die thans reeds langdurig werkloze zijn. Deze personen kunnen worden geholpen vanuit de regulier beschikbare gestelde WIW-gelden.

Voor personen die een inburgeringsprogramma in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers volgen of hebben gevolgd en die uitsluitend een bovengenoemde uitkering hebben, geldt een specifieke bepaling. Voor deze personen geldt niet de inschrijvingsduur als werkloos werkzoekende als criterium, maar de deelname en de afronding van het inburgeringsprogramma. Bepaald is dat deze nieuwkomers onder de doelgroep van de sluitende aanpak vallen gedurende de periode dat zij deelnemen aan een inburgeringsprogramma tot een periode van 12 maanden na afronding van het inburgeringsprogramma. Zij moeten dan overigens wel minimaal 12 uur beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt.

Het voorgaande betekent dan ook dat de bedoelde nieuwkomers op grond van deze criteria onder de sluitende aanpak vallen, terwijl zij toch reeds als langdurig werkloze worden aangemerkt. Doet zich deze laatste situatie voor dan kunnen deze personen tevens in aanmerking worden gebracht voor een dienstbetrekking of werkervaringsplaats, uiteraard voorzover zij ook voldoen aan de overige gestelde voorwaarden.

Er dient in ieder geval een aanbod te worden gedaan voordat de periode van 12 maanden na beëindiging van het inburgeringsprogramma is afgerond.

In het besluit is tevens bepaald dat het inburgeringsprogramma moet zijn afgerond op of na 1 januari van het jaar waarop de gemeente voor het eerst extra middelen ontvangt voor het realiseren van de sluitende aanpak. Dit betekent dus dat de middelen van de sluitende aanpak alleen kunnen worden ingezet voor personen die op of na die ijkdatum deelnemen of deel hebben genomen aan een inburgeringsprogramma. Een aanbod aan deze personen moet worden gedaan binnen de periode tot maximaal 12 maanden na afloop van het inburgeringsprogramma.

3.3. Gelijkgestelde langdurig werklozen

Personen die op grond van de Regeling langdurig werklozen Wet inschakeling werkzoekenden (de ministeriële regeling, bedoeld in het derde lid van artikel 1 van de WIW) met een langdurig werkloze gelijk zijn gesteld vallen ook onder de sluitende aanpak in het kader van de WIW zolang zij nog geen twaalf maanden als werkloos werkzoekende zijn ingeschreven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Voor deze personen staan op grond van de gelijkstelling echter ook direct de WIW-instrumenten dienstbetrekking en werkervaringsplaats ter beschikking. De gemeente bepaalt welk instrument (scholing en activering, te financieren uit de middelen sluitende aanpak of uit het reguliere scholings- en activeringsbudget, een dienstbetrekking of een werkervaringsplaats) voor de betreffende persoon het meest geëigend is.

Voor de duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat de sluitende aanpak ook geldt voor personen van 57,5 jaar en ouder die te kennen geven in aanmerking te willen komen voor een aanbod gericht op het vinden van betaald werk. Personen die op of na 1 mei 1999 de leeftijd van 57,5 jaar bereiken en een Abw-, IOAW- of IOAZ-uitkering hebben, zijn vanaf 1 mei 1999 onder meer verplicht om zich in te schrijven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Zij zijn echter niet verplicht om te solliciteren (zie hieromtrent de Regeling vrijstelling verplichtingen Abw en de Regeling vrijstelling verlichtingen IOAW en IOAZ).

Ten aanzien van jongeren met een WIW-dienstbetrekking van wie de dienstbetrekking op grond van het bereiken van de 23-jarige leeftijd wordt beëindigd en die dus instromen in de werkloosheid, geldt ook dat binnen twaalf maanden nadien een aanbod moet worden gedaan.

3.4. Verantwoordelijkheidsverdeling doelgroepen

De sluitende aanpak wordt ook vorm gegeven via de Werkloosheidswet, door het Lisv, via de Arbeidsvoorzieningswet 1996, door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en via de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten door het Lisv, de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en de gemeenten.

Personen met een uitkering van een van de uitvoeringsinstellingen sociale verzekeringen (uvi's) vallen onder de verantwoordelijkheid van het Lisv.

De Arbeidsvoorzieningsorganisatie ontvangt extra middelen voor de sluitende aanpak voor uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden, dus ook voor mensen met een Abw-, IOAW- of IOAZ-uitkering. Gemeenten en Arbeidsvoorziening kunnen met elkaar afspraken maken over de inzet van deze middelen voor hun gemeenschappelijke cliënten.

Personen met bijvoorbeeld een gedeeltelijke WAO- of WW-uitkering en daarnaast een Abw-uitkering worden voor de sluitende aanpak benaderd door het Lisv. Personen met een WW-uitkering die later wordt gevolgd door een Abw- of IOAW-uitkering vallen vanaf het moment dat de WW-uitkering is beëindigd onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Tussen het Lisv en gemeenten zullen afspraken moeten worden gemaakt over afronding van door het Lisv reeds ingezette trajecten.

3.5. Financiering sluitende aanpak voor arbeidsgehandicapten en jongeren

De extra subsidie voor het realiseren van de sluitende aanpak kunnen de gemeenten niet bestemmen voor personen die arbeidsgehandicapte zijn. De gemeenten staan ten behoeve van arbeidsgehandicapten al extra middelen ter beschikking in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. Genoemde wet biedt de gemeenten voldoende mogelijkheden om mensen met een arbeidshandicap binnen een jaar na inschrijving als werkloos werkzoekenden voorzieningen aan te bieden.

De extra middelen zijn voorts niet bestemd voor jongeren, omdat voor die categorie op grond van de WIW al een sluitende benadering geldt.

4. Instrumenten

De extra door het kabinet beschikbaar gestelde middelen voor de sluitende aanpak door gemeenten worden toegevoegd aan het budget dat de gemeenten reeds ontvangen voor scholing en activering in het kader van de WIW. Gemeenten kunnen met het reguliere scholings- en activeringsbudget WIW-voorzieningen financieren ten behoeve van langdurig werklozen, uitkeringsgerechtigden en jongeren. De extra middelen zijn een intensivering van de middelen voor de nieuwe instroom om daarmee langdurige werkloosheid zoveel mogelijk te voorkomen. De groep mensen waarvoor de extra middelen kunnen worden ingezet is overigens kleiner dan de brede doelgroep van de WIW.

De extra middelen kunnen niet worden ingezet voor dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen in het kader van de WIW.

Het gaat in het kader van de sluitende aanpak om alle activiteiten die vanuit het scholings- en activeringsbudget bijdragen aan de hierboven genoemde doelstelling.

Met deze middelen kunnen alle voorzieningen als bedoeld in artikel 3 van de WIW worden aangeboden. Die voorzieningen zijn met name gericht op het voorkomen van langdurige werkloosheid en derhalve op het vinden van betaald werk.

Tot de voorzieningen bedoeld in artikel 3 van de WIW behoren niet alleen activiteiten die bijdragen aan sociale activering, inschakeling in de arbeid en scholing, maar ook premies (incentives) en andere subsidies, bijvoorbeeld voor het aanvaarden van werk of het voltooien van scholing en opleiding. Indien de inzet van deze laatste voorzieningen als gevolg van de sluitende aanpak bij de gemeenten tot andere keuzen leidt dan nu in de verordening, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de wet, is opgenomen, moet deze verordening hiermee in overeenstemming worden gebracht.

5. Moment van toepassing instrumenten

De extra gelden in het kader van het scholings- en activeringsbudget worden verleend met het oog op het voorkomen van langdurige werkloosheid van personen die een uitkering ontvangen in het kader van de Abw, IOAW of IOAZ. Het gaat er bij de sluitende aanpak om dat voorzieningen daadwerkelijk worden ingezet vóór het tijdstip waarop een persoon langdurig werkloos wordt, ook al staat op voorhand vast dat het traject niet kan worden afgerond voordat de persoon langdurig werkloos wordt. Een eenmaal ingezette voorziening mag met de financiering van de extra middelen worden voortgezet nadat de persoon langdurig werkloos is geworden. Als de persoon langdurig werkloos is komen ook de dienstbetrekking en werkervaringsplaats als instrumenten van de WIW uitdrukkelijk in aanmerking om de inschakeling in het arbeidsproces te bevorderen.

Ook ten behoeve van personen waarbij op voorhand wordt ingeschat dat een meer langdurige voorziening nodig is en langdurige werkloosheid niet voorkomen zal worden, moet binnen een jaar na inschrijving als werkloos werkzoekende een aanbod zijn gedaan. Daartegenover staat dat het niet in de rede ligt om in een vroegtijdig stadium een aanbod te doen aan personen van wie kan worden verwacht dat zij ook zonder een dergelijk aanbod binnen één jaar opnieuw arbeid zullen vinden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

In artikel 7a van het BUF is de termijn waarbinnen werkgevers bij de gemeente een subsidie kunnen aanvragen voor het indienstnemen van een arbeidsgehandicapte bepaald op vier weken. Andere organisaties die plaatsingsbudgetten verstrekken op grond van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie) hanteren een aanvraagtermijn van twee maanden. In het kader van de stroomlijning van deze termijnen is de termijn van vier weken in het BUF nu ook gewijzigd in twee maanden. Gelet op bedoelde stroomlijning is gekozen voor twee maanden in plaats van de meer gebruikelijke aanduiding van 8 weken.

Artikel I, onderdeel B

Voor de verdeling van de extra gelden voor de sluitende aanpak wordt de algemene verdeelsystematiek gevolgd die reeds in het BUF is neergelegd (het nieuwe negende lid van artikel 14 geeft dit aan), derhalve op basis van het aantal uitkeringsgerechtigden en personen werkzaam in dienstbetrekkingen.

Door aanpassing van de RUF is aan gemeenten gevraagd de verantwoording van de extra middelen op te nemen in de totale verantwoording (jaaropgave) van de in het kader van de WIW ontvangen middelen.

Verder zal in verband met de sluitende aanpak nog de Regeling informatie Wet inschakeling werkzoekenden worden aangepast.

Artikel I, onderdeel D

Het beschikbaar gestelde extra budget voor de sluitende aanpak is bedoeld om in het jaar van toekenning te worden aangewend. Het kabinet wil echter niet zover gaan dat deze gelden automatisch worden teruggevorderd als de gemeenten ondanks fors geleverde inspanningen er niet in slagen om het budget in zijn geheel in het jaar van toekenning te besteden. Om die reden is in het tweede lid een discretionaire bevoegdheid voor de minister opgenomen om het scholings- en activeringsbudget lager vast te stellen en dientengevolge het niet bestede subsidiebedrag terug te vorderen. Indien niet wordt teruggevorderd moet op grond van het derde lid het niet bestede bedrag door de gemeente later worden besteed in het kader van de sluitende aanpak. Dit is in de RUF (de ministeriële regeling gebaseerd op artikel 18, vierde lid, van het BUF) vastgelegd.

In het tweede lid van artikel 18 was opgenomen dat het scholings- en activeringsbudget voor arbeidsgehandicapten wordt teruggevorderd voorzover het niet overeenkomstig de daarvoor geldende bestemming in het subsidiejaar voor de doelgroep arbeidsgehandicapten is aangewend. Hoewel formeel deze discretionaire bevoegdheid thans ook toeziet op de besteding van het budget voor arbeidsgehandicapten zal de minister ten behoeve van dit budget, overeenkomstig hetgeen hiervoor tot heden was geregeld, strikt uit blijven gaan van terugvordering van dit deel van het budget voorzover dat niet overeenkomstig de bestemming in het subsidiejaar is aangewend voor arbeidsgehandicapten (artikel 14a, eerste en tweede lid).

Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat, indien de subsidie met toepassing van artikel 18 van de wet lager wordt vastgesteld dan de verleende subsidie, dus wanneer er sprake is van onrechtmatige besteding van de subsidie, het verschil zal worden teruggevorderd.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1999. Gelijktijdig zal de RUF worden aangepast, zodat daadwerkelijke betaling van de extra gelden aan de gemeenten kan plaatsvinden. Doordat de G25 de sluitende aanpak reeds vanaf 1 januari 1999 kunnen financieren vanuit de reguliere WIW-gelden behoeven voor die gemeenten geen liquiditeitsproblemen te ontstaan bij het realiseren van de sluitende aanpak.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K. G. de Vries


XNoot
1

Stb. 1997, 761, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 december 1998, Stb. 707.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juli 1999, nr. 131.

Naar boven