Wet van 27 mei 1999 tot wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (bijzondere politieregisters)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nadere regels te treffen voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast;

Gezien het advies van de Registratiekamer van 22 november 1996, kenmerk 96.a.0511;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet politieregisters1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst van het artikel wordt het cijfer «1» geplaatst.

2. De punt aan het slot van onderdeel i wordt vervangen door een puntkomma en de volgende onderdelen worden toegevoegd:

j. tijdelijk register: een politieregister dat is aangelegd met het oog op de uitvoering van de politietaak in een bepaald geval;

k. register zware criminaliteit: een politieregister dat is aangelegd met het oog op de uitvoering van de politietaak, voor zover het betreft:

1°. misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, die in georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd en gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in het georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren of

2°. misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld;

3°. bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, die gezien hun aard of de samenhang met andere door betrokkene begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren;

l. voorlopig register: een politieregister dat is aangelegd met het oog op de uitvoering van de politietaak, voor zover het betreft de vaststelling of de geregistreerde in samenhang met andere gegevens opgenomen kan worden in een register zware criminaliteit;

m. bijzondere politieregisters: registers als bedoeld in § 3a.

3. Toegevoegd wordt een nieuw tweede lid, luidende:

  • 2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, onder k, onderdeel 3°, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

B

Aan artikel 4, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de in een bijzonder politieregister opgenomen persoonsgegevens wordt de herkomst van de gegevens vermeld en op welke wijze de gegevens zijn verkregen.

C

Na artikel 5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt als volgt:

Artikel 5a

  • 1. Omtrent onverdachte personen worden in een politieregister, aangelegd voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, slechts gegevens opgenomen:

    a. overeenkomstig paragraaf 3a van deze wet, dan wel

    b. gedurende een termijn die niet langer is dan vier maanden.

  • 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden geen gegevens verstrekt overeenkomstig artikel 18, derde lid, van deze wet. De gegevens kunnen na verloop van de termijn slechts worden opgenomen en gebruikt voor:

    a. de afhandeling van klachten,

    b. de verantwoording van de verrichtingen naar aanleiding van de opgenomen gegevens, of

    c. niet tot individuele natuurlijke personen herleidbare beleidsinformatie.

D

Artikel 13 vervalt. In de plaats daarvan wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3a. Bepalingen met betrekking tot bijzondere politieregisters

Artikel 13
  • 1. Opneming van persoonsgegevens in een tijdelijk register vindt slechts plaats met het oog op het doel waarvoor het register is aangelegd.

  • 2. Onverminderd artikel 13d, tweede lid, worden uit een tijdelijk register slechts gegevens verstrekt voor het doel waarvoor het register is aangelegd, tenzij verstrekking plaatsvindt ten behoeve van de opneming in een register zware criminaliteit of een voorlopig register.

  • 3. Op een tijdelijk register zijn de artikelen 6, tweede lid, en 9, eerste lid, niet van toepassing gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn.

  • 4. Na afloop van deze termijn is artikel 9, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De beheerder stelt binnen een week nadat is begonnen met het aanleggen van het register de Registratiekamer daarvan in kennis, tenzij dit inmiddels is vernietigd.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer met betrekking tot tijdelijke registers.

Artikel 13a
  • 1. Opneming van persoonsgegevens in een register zware criminaliteit vindt slechts plaats omtrent:

    a. verdachten van misdrijven, waarvoor het register is aangelegd;

    b. personen, ten aanzien van wie een redelijk vermoeden bestaat dat zij betrokken zijn bij het beramen of plegen van misdrijven als bedoeld onder a;

    c. personen die in een bepaalde relatie staan tot degenen, bedoeld onder a en b, en

    d. ambtenaren van politie, van de Koninklijke marechaussee of van een publiekrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 13c, voor zover dit van belang is voor het gebruik van de gegevens, bedoeld onder a tot en met c, alsmede voor de verantwoording van de verrichtingen naar aanleiding van de opgenomen gegevens.

  • 2. Uit een register zware criminaliteit worden omtrent personen als bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts gegevens verstrekt overeenkomstig artikel 13b, tweede tot en met het vierde lid. Omtrent personen als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, worden geen gegevens verstrekt krachtens artikel 18, derde lid.

  • 3. Indien dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de politietaak, kan de verstrekking ingevolge de artikelen 14 en 15, eerste lid, onder b en c, uit een register zware criminaliteit worden geweigerd dan wel aan beperkende voorwaarden wat betreft het verdere gebruik worden onderworpen.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op de verstrekking aan het meldpunt, bedoeld in artikel 2 van de Wet melding ongebruikelijke transacties, die noodzakelijk is om te kunnen vaststellen of een persoon geregistreerd staat in het register zware criminaliteit.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen personen of instanties met een publieke taak belast, indien een zwaarwegend algemeen belang dit vordert, worden aangewezen aan wie in bij die algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, voor daarbij aan te geven doeleinden en te bepalen categorieën, onder daarbij te stellen voorwaarden gegevens uit een register zware criminaliteit kunnen worden verstrekt. Tevens kunnen nadere regels omtrent de verstrekking worden gesteld.

  • 6. Een verstrekking uit een register zware criminaliteit anders dan krachtens artikel 15, tweede lid, wordt vastgelegd, tenzij overeenkomstig het doel van het register is verstrekt aan personen die door de beheerder zijn aangewezen als vaste gebruikers.

  • 7. Persoonsgegevens uit een register zware criminaliteit kunnen met het oog op een bijzondere opdracht voor de wijze van uitvoering van de politietaak voor het geval de betrokkene op enige plaats wordt waargenomen, in samenhang met gegevens over de inhoud van deze opdracht en voor zover noodzakelijk voor het uitvoeren van die opdracht, worden vastgelegd in een ander politieregister. Elke verstrekking voor dat doel wordt vastgelegd.

  • 8. Gegevens als bedoeld in het eerste lid worden uit het register zware criminaliteit verwijderd en vernietigd indien zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel van het register dan wel na verloop van vijf jaar na datum van de laatste opname van gegevens die blijk geven van de noodzaak tot registratie van betrokkene met het oog op het doel van het register.

Artikel 13b
  • 1. Opneming van persoonsgegevens in een voorlopig register vindt slechts plaats met het oog op het doel waarvoor het register is aangelegd.

  • 2. Onverminderd artikel 13d, tweede lid, worden uit een voorlopig register slechts voor identificatie benodigde gegevens verstrekt voor het doel waarvoor het register is aangelegd. Voorts worden gegevens verstrekt ten behoeve van de opneming in een ander bijzonder politieregister of ten behoeve van het meldpunt, bedoeld in artikel 2 van de Wet melding ongebruikelijke transacties.

  • 3. Een verstrekking op grond van het tweede lid, eerste volzin, wordt niet vastgelegd in enig ander register.

  • 4. Behoudens de verstrekking op grond van artikel 15, tweede lid, wordt elke verstrekking uit een voorlopig register vastgelegd en gedurende ten minste drie jaren bewaard.

  • 5. Gegevens als bedoeld in het eerste lid worden uit het voorlopig register verwijderd en vernietigd indien zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel van het register dan wel na verloop van zes maanden na datum eerste opname.

Artikel 13c
  • 1. Voor zover dit noodzakelijk is met het oog op de bestrijding van de misdrijven, bedoeld in artikel 1, onder k, kan bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Ministers en Onze Minister wie het mede aangaat, het bepaalde bij of krachtens deze wet betreffende de bijzondere politieregisters van toepassing worden verklaard op de daarbij aan te wijzen registers van een dienst van een publiekrechtelijk lichaam dat met de opsporing van strafbare feiten is belast.

  • 2. Een verklaring als bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden indien op die dienst de beheersvoorschriften van overeenkomstige toepassing zijn welke bij of krachtens de Politiewet 1993 zijn vastgesteld voor de eenheden, bedoeld in artikel 13d.

  • 3. Onze Minister van Justitie treedt voor de toepassing van de bepalingen van deze wet op als beheerder van de bij die dienst aangelegde registers.

  • 4. In een register als bedoeld in het eerste lid worden geen gegevens opgenomen die zijn verkregen bij de uitoefening van een toezichthoudende bevoegdheid, tenzij in individuele gevallen op grond van een verzoek en de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor niet onevenredig wordt geschaad. In dat geval wordt de herkomst van de gegevens vastgelegd.

  • 5. Onze Minister van Justitie wijst schriftelijk, op voordracht van de leiding van het desbetreffende publiekrechtelijke lichaam, de opsporingsambtenaren in dienst van het publiekrechtelijk lichaam aan die toegang hebben tot de registers van die dienst.

  • 6. Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid worden de eisen vastgelegd waaraan de krachtens het vijfde lid aan te wijzen ambtenaren uit een oogpunt van beveiliging en opleiding moeten voldoen.

  • 7. Onverminderd artikel 14, onder c, kunnen uit een register als bedoeld in het eerste lid aan andere opsporingsambtenaren gegevens worden verstrekt indien uit deze gegevens zelf het redelijk vermoeden voortvloeit dat een bepaalde persoon een strafbaar feit heeft begaan.

Artikel 13d
  • 1. Onverminderd artikel 13c worden registers als bedoeld in de artikelen 13a en 13b slechts aangelegd bij de daartoe krachtens de Politiewet 1993 aangewezen organisatorische eenheden van de politie, alsmede bij de daartoe door Onze Minister van Defensie, in overeenstemming met Onze Ministers, aangewezen organisatorische eenheid van de Koninklijke marechaussee.

  • 2. Uit een tijdelijk register en uit een voorlopig register worden gegevens verstrekt:

    a. ingevolge de artikelen 7, 15, eerste lid, onder a, en tweede lid, 18, vierde en vijfde lid, en 27 of

    b. wanneer uit de gegevens zelf een redelijk vermoeden voortvloeit dat een bepaalde persoon een strafbaar feit heeft begaan.

  • 3. Persoonsgegevens die worden vastgelegd voor de doeleinden, bedoeld in deze paragraaf, worden slechts vastgelegd en gebruikt overeenkomstig het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde.

E

In artikel 14 wordt aan het slot van onderdeel a na het woord «politie» de volgende tekst ingevoegd: «en aan ambtenaren die krachtens artikel 13c, vijfde lid, zijn aangewezen, voor zover zij deze behoeven ter opsporing van strafbare feiten».

F

Na artikel 30 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt als volgt:

Artikel 30a

Onze Ministers zenden binnen vier jaar na de inwerkingtreding van paragraaf 3a van deze wet, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal, gehoord de Registratiekamer, een verslag over de doeltreffendheid en effecten van deze paragraaf in de praktijk.

ARTIKEL II

  • 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2. Ten aanzien van bij of krachtens de Wet politieregisters aangelegde registers, bestaande op het in het eerste lid bedoelde tijdstip, blijven de artikelen 5a en 13d, derde lid, van deze wet buiten toepassing gedurende ten hoogste een jaar na dat tijdstip, voor zover het betreft de vastlegging van de reeds in die registers opgeslagen gegevens.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 27 mei 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken,

A. Peper

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave

Uitgegeven de tweeëntwintigste juni 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1990, 414, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari 1999, Stb. 30.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1996/97, 1997/98, 1998/99, 25 398.

Handelingen II 1998/99, blz. 994–1009; 1017–1032; 1143.

Kamerstukken I 1998/99, 25 398 (63, 63a, 63b, 63c, 63d, 63e, 63f, 63g, 63h).

Handelingen I 1998/99, blz. 1362–1373; 1423–1439.

Naar boven