Besluit van 8 juni 1999 tot wijziging van het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en de opneming van een strafbaarstellingsbepaling

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Brandweer en Rampenbestrijding, van 29 juli 1998, nr. EB98/1172;

Gelet op richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 (PbEG L 10) betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en richtlijn nr. 90/219/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 april 1990 (PbEG L 117) inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen;

Gelet op de artikelen 2a, vierde lid, 2c, derde lid, 11b, derde lid, en 26 van de Wet rampen en zware ongevallen;

De Raad van State gehoord (advies van 5 oktober 1998, nr. W04.98.0390);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Brandweer en Rampenbestrijding, van 31 mei 1999, nr. EB1998/51985;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komen de onderdelen a en b als volgt te luiden:

a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 8 van het Besluit risicos zware ongevallen 1999;

B

In artikel 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid vervalt «, voor zover deze niet reeds op grond van andere voorschriften zijn verschaft of kunnen worden verkregen».

2. Aan het eerste lid wordt een nieuwe volzin toegevoegd, die luidt: Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen.

C

Artikel 4 komt als volgt te luiden:

Artikel 4

  • 1. In dit artikel wordt onder inrichting verstaan een inrichting waarop het Besluit risico's zware ongevallen 1999 van toepassing is.

  • 2. Indien een ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden verschaft een ieder die over relevante veiligheidstechnische kennis beschikt aan de burgemeester van de gemeente waar de ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden, onmiddellijk de volgende gegevens:

    a. de locatie waar de ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden;

    b. de omstandigheden waaronder de ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden;

    c. alle beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van de ramp of de dreigende ramp voor de bevolking of het milieu kunnen worden beoordeeld.

    Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen.

  • 3. Indien een ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden in een inrichting of tijdens een toepassing op grote schaal van gevaarlijke micro-organismen, verstrekt degene die de inrichting drijft respectievelijk de gebruiker de burgemeester van de gemeente waar de ramp plaatsvindt of dreigt plaats te vinden eigener beweging onmiddellijk behalve de in het eerste lid bedoelde gegevens tevens de volgende gegevens:

    a. de aard en de hoeveelheid van de betrokken gevaarlijke stoffen respectievelijk de identiteit en hoeveelheid van de gevaarlijke micro-organismen die kunnen vrijkomen;

    b. de getroffen noodmaatregelen.

    Dit geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen.

  • 4. Degene die de informatie, bedoeld in het tweede en derde lid, heeft verschaft werkt deze informatie bij en verschaft de bijgewerkte informatie aan de burgemeester, indien uit nader onderzoek nieuwe gegevens naar voren komen die in de informatie of de daaruit getrokken conclusies wijziging brengen.

  • 5. Indien in een inrichting of tijdens een toepassing op grote schaal van gevaarlijke micro-organismen een ramp heeft plaatsgevonden, stelt degene die de inrichting drijft respectievelijk de gebruiker burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de ramp zich heeft voorgedaan, op hun verzoek dan wel eigener beweging op de hoogte van:

    a. de maatregelen die worden overwogen om de gevolgen van de ramp op middellange en lange termijn te ondervangen;

    b. de maatregelen die worden overwogen om een herhaling van een dergelijke ramp te voorkomen en de gevolgen ervan te ondervangen.

  • 6. De gebruiker zendt de ingevolge het tweede tot en met vijfde lid verschafte informatie onmiddellijk tevens aan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

  • 7. Voor zover de informatie, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid, betrekking heeft op toepassing van gevaarlijke micro-organismen, is artikel 3 van overeenkomstige toepassing.

D

In artikel 6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. een bevestiging van het feit dat het Besluit risico's zware ongevallen 1999, het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en dit besluit op de inrichting van toepassing zijn, alsmede een bevestiging dat voldaan is aan de in de twee eerstgenoemde besluiten gegeven verplichting tot het indienen van een veiligheidsrapport dan wel van de gegevens die in de kennisgeving moeten worden opgenomen;

2. Onderdeel g komt te luiden:

g. specifiek op de rampenbestrijding gerichte informatie die is gebaseerd op gegevens die zijn ontleend aan het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 10 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999;

3. Onderdeel h komt te luiden:

h. een bevestiging van het feit dat voldaan is aan hetgeen in het Besluit risico's zware ongevallen 1999 omtrent het opstellen van een intern noodplan is bepaald en dat de inrichting gehouden is de nodige contacten te leggen met de hulpverleningsdiensten, een en ander ten einde ongevallen het hoofd te bieden en de gevolgen zo gering mogelijk te houden.

4. Onderdeel i komt te luiden:

i. een verwijzing naar het stelsel van voorzieningen, bedoeld in artikel 2.2e, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat mede is opgesteld om eventuele buiten de inrichting merkbare gevolgen van een ramp te bestrijden

E

Artikel 9 komt als volgt te luiden:

Artikel 9

  • 1. De informatie, bedoeld in artikel 5, onder b en c, wordt ten minste één maal per jaar verschaft en voorts telkens wanneer de informatie is bijgewerkt. Bijwerking vindt in ieder geval plaats wanneer in de beschreven maatregelen significante wijzigingen worden aangebracht.

  • 2. De informatie als bedoeld in het eerste lid die betrekking of mede betrekking heeft op een inrichting wordt ten minste één maal per drie jaar opnieuw bezien en zo nodig bijgewerkt. Bijwerking vindt voorts in ieder geval plaats wanneer in de beschreven maatregelen significante wijzigingen worden aangebracht en wanneer wijzigingen in de inrichting worden aangebracht die voor de gevaren van rampen belangrijke gevolgen kunnen hebben.

  • 3. De informatie, bedoeld in de artikelen 5, onder a en d tot en met g, en 7, wordt ten minste één maal per vijf jaar verschaft en voorts telkens wanneer de informatie is bijgewerkt. Bijwerking vindt in ieder geval plaats wanneer in de beschreven maatregelen significante wijzigingen worden aangebracht.

  • 4. De verschaffing van informatie als bedoeld in artikel 5, onder a en d tot en met g, die betrekking of mede betrekking heeft op een inrichting alsmede van de informatie, bedoeld in artikel 6, geschiedt ten minste één maal in de vijf jaar en voorts telkens wanneer de informatie is bijgewerkt. Ten minste één maal per drie jaar wordt bezien of bijwerking nodig is. Bijwerking vindt in ieder geval plaats wanneer in de beschreven maatregelen significante wijzigingen worden aangebracht en wanneer wijzigingen in de inrichting worden aangebracht die voor de gevaren van rampen belangrijke gevolgen kunnen hebben.

  • 5. Burgemeester en wethouders verschaffen de informatie, bedoeld in het derde en vierde lid, eerder en werken deze eerder bij, indien naar hun oordeel ontwikkelingen in de kennis over de veiligheid en over de beoordeling van risico's en over een doelmatige rampenbestrijding hiertoe nopen.

F

Na artikel 11 worden een nieuwe paragraaf 7 en een nieuw artikel 11a toegevoegd, die als volgt luiden:

Paragraaf 7. Verschaffing van informatie over een in het buitenland gelegen inrichting

Artikel 11a

De artikelen van dit hoofdstuk worden ten aanzien van informatie die betrekking heeft op een calamiteit in een inrichting die in een andere staat is gelegen, welke calamiteit tot een ramp in Nederland kan leiden, voor zover mogelijk toegepast.

G

Artikel 13 komt als volgt te luiden:

Artikel 13

  • 1. Burgemeester en wethouders van de gemeente waarin een inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen verschaffen de op die inrichting betrekking hebbende informatie, bedoeld in artikel 5, en de informatie, bedoeld in artikel 6, tevens aan Onze Minister. Indien de bevolking of het milieu van een andere staat kunnen worden getroffen door een ramp in die inrichting, verstrekken burgemeester en wethouders tevens de informatie, bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid, aan Onze Minister.

  • 2. Indien de bevolking of het milieu van een andere staat kunnen worden getroffen door een ramp tijdens een toepassing op grote schaal van gevaarlijke micro-organismen of met stralingsgevaar, verschaffen burgemeester en wethouders van de gemeente waarin die toepassing plaatsvindt of waar zich stralingsgevaar kan voordoen de informatie, bedoeld in de artikelen 5, 7 en 12, eerste en tweede lid, tevens aan Onze Minister.

  • 3. De verschaffing van informatie over een toepassing op grote schaal van gevaarlijke micro-organismen, bedoeld in het tweede lid, geschiedt voordat die toepassing begint.

  • 4. Onze Minister verstrekt de hem door burgemeester en wethouders overeenkomstig het eerste, tweede en derde lid verschafte informatie na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de betrokken staat, voor zover de bevolking of het milieu van die andere staat kunnen worden getroffen.

H

Artikel 16 komt als volgt te luiden:

Artikel 16

Handelen in strijd met artikel 2 en handelen in strijd met artikel 4, derde tot en met vijfde lid, door degene die de inrichting drijft dan wel de gebruiker, zijn een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 8 juni 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

Uitgegeven de zeventiende mei 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Inleiding

Op 9 december 1996 heeft de Raad van de Europese Unie een richtlijn vastgesteld betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (richtlijn nr. 96/82/EG, PbEG L 10, hierna te noemen: de richtlijn). Deze richtlijn wordt in het spraakgebruik ook aangeduid als Seveso II richtlijn.

Deze richtlijn is op 3 februari 1997 in werking getreden. Zij dient ter vervanging van de zogeheten Seveso-richtlijn (richtlijn nr. 82/501/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1982 inzake de risico's van zware ongevallen bij bepaalde industriële activiteiten, PbEG L 230, laatstelijk gewijzigd bij richtlijn nr. 91/692/EEG, PbEG L 377). Op grond van artikel 23, eerste lid, van de richtlijn wordt richtlijn 82/501/EEG 24 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn ingetrokken. Dat is tevens het tijdstip waarop aan de richtlijn door de lidstaten uitvoering zou moeten zijn gegeven.

Evenals de eerdere Seveso-richtlijn heeft de richtlijn tot onderwerp de preventie van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn en de beperking van de gevolgen daarvan voor mens en milieu. De richtlijn is van toepassing op inrichtingen waarin gevaarlijke stoffen in bepaalde hoeveelheden aanwezig zijn of kunnen zijn. Zij is niet van toepassing op militaire inrichtingen, inrichtingen die stralingsgevaar veroorzaken, vervoer van gevaarlijke stoffen en de tijdelijke opslag daarvan tijdens het vervoer (een en ander voor zover dit vervoer buiten de onder de richtlijn vallende inrichtingen plaatsvindt), vervoer van gevaarlijke stoffen door pijpleidingen, mijnbouwinrichtingen alsmede stortplaatsen voor afval.

De richtlijn heeft betrekking op de bescherming van mensen buiten de inrichting en van het milieu, op de bescherming van werknemers en op de bestrijding van rampen en zware ongevallen, in het bijzonder de voorbereiding daarop. Gelet op deze drievoudige doelstelling vindt implementatie plaats in drie wetten, te weten de Wet milieubeheer, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet rampen en zware ongevallen. Deze drie wetten zijn onlangs gewijzigd bij de Wet, houdende wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet rampen en zware ongevallen en de Arbeidsomstandighedenwet ter uitvoering van de EG-richtlijn betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso-II). Voorts wordt de richtlijn in nationale regelgeving omgezet door middel van wijziging van bestaande en vaststelling van nieuwe algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, die onder meer betrekking hebben op informatieverplichtingen.

Een aantal informatieverplichtingen die onderwerp zijn van het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen dient op ondergeschikte punten te worden gewijzigd met het oog op een volledige implementatie van de richtlijn. Dit wijzigingsbesluit strekt daartoe. Het betreft de informatieverschaffing vooraf door de overheid over mogelijke rampen en zware ongevallen en de informatieverschaffing aan de overheid ten tijde van of na een ramp of zwaar ongeval.

Voor de goede orde zij erop gewezen dat ook het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO 1999), dat in de plaats komt van het Besluit risico's zware ongevallen, informatieverplichtingen bevat ter uitvoering van de Seveso II-richtlijn. Het gaat in dat besluit om het geven van informatie aan de overheid door degene die een inrichting drijft of gaat drijven. Deze informatie betreft onder meer gegevens die de overheid nodig heeft met het oog op de voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen.

Tevens bevat dit wijzigingsbesluit een strafbaarstellingsbepaling. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 26 van de Wet rampen en zware ongevallen, dat is ingevoegd bij de wet van 13 maart 1997 tot wijziging van de Rampenwet en andere wetten in verband met de uitbreiding van de reikwijdte van de Rampenwet tot zware ongevallen en de regeling van enige andere onderwerpen (Stb. 142). De reden van het opnemen van een dergelijke bepaling is uiteengezet in de memorie van toelichting bij het voorstel van genoemde wet (Kamerstukken II 1995–1996, 24 481, nr. 3, blz. 8 en 9). De strafbaarstellingsbepaling in dit besluit richt zich niet alleen tot degene die een inrichting drijft, doch tevens tot de gebruiker, dit is de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op grote schaal gevaarlijke micro-organismen toepast. Daarmee dient dit wijzigingsbesluit mede tot volledige implementatie van enkele bepalingen van richtlijn nr. 90/219/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 april 1990 (PbEG L 117) inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen.

Hoofdlijnen

Artikel 13, eerste en tweede lid, van de richtlijn ziet op de bovengenoemde informatieverschaffing vooraf over de bij een zwaar ongeval te treffen veiligheidsmaatregelen en de bij dat ongeval te volgen gedragslijn. Deze informatie moet worden gegeven aan degenen die door dat ongeval kunnen worden getroffen. Het gaat hierbij alleen om zware ongevallen die zich in de meest gevaarlijke categorieën inrichtingen kunnen voordoen. Het zijn dezelfde inrichtingen waarvoor ingevolge de richtlijn een veiligheidsrapport moet worden gemaakt dat aan de bevoegde autoriteiten moet worden gezonden en waarvoor in het algemeen een extern noodplan (in Nederland het rampbestrijdingsplan) moet worden gemaakt. Deze in ons land op de overheid rustende verplichting tot informatieverschaffing in de voorbereidende fase gold ook reeds ingevolge de eerdere Seveso-richtlijn. Met de opneming van artikel 2a in de Wet rampen en zware ongevallen is mede deze richtlijnverplichting geïmplementeerd. Het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen geeft in de artikelen 5 en 6 nadere regels over de inhoud van deze informatie en regelt in artikel 8 de permanente toegankelijkheid van de informatie voor het publiek. In artikel 9 wordt het periodiek bijwerken van de informatie en de frequentie van de informatieverschaffing geregeld. In artikel 13 van dit besluit is de informatieverschaffing aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en aan een andere staat geregeld. Met het oog op een juiste implementatie van de ten opzichte van de eerdere richtlijn op deze punten iets gewijzigde richtlijn worden de artikelen 6, 9 en 13 gewijzigd.

In het met dit wijzigingsbesluit ingevoegde artikel 11a is bepaald dat hoofdstuk III, dat het verschaffen van informatie aan de bevolking tot onderwerp heeft, ook van toepassing is ten aanzien van informatie die betrekking heeft op een in een andere staat gelegen inrichting die bij een calamiteit tot een ramp in Nederland kan leiden.

Artikel 14, eerste lid, van de richtlijn verplicht de exploitant van een inrichting om na een zwaar ongeval aan de overheid een aantal inlichtingen te verstrekken. Deze verplichting is in algemene zin geregeld in artikel 11b van de Wet rampen en zware ongevallen. Anders dan in de eerdere Seveso-richtlijn werd bepaald, heeft deze verplichting thans betrekking op zware ongevallen in alle inrichtingen die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen. Daarom dient het begrip inrichting in artikel 4 van dit besluit te worden aangepast waar het deze in dit artikel 4 geregelde informatieverschaffing betreft. Waar andere artikelen van het besluit betrekking of mede betrekking hebben op inrichtingen, betreft het inrichtingen die tot de meer gevaarlijke categorieën behoren. Voorts noopt een nieuw element in artikel 14 van de richtlijn tot een kleine aanpassing van artikel 4.

Met artikel 16 (nieuw) is als nieuw element in het besluit een strafbaarstellingsbepaling opgenomen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 26 van de Wet rampen en zware ongevallen, dat handelen in strijd met de artikelen 2c, eerste lid, en artikel 11b, tweede lid, van die wet strafbaar stelt, voor zover dat handelen in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2c, derde lid, onderscheidenlijk artikel 11b, derde lid, als strafbaar feit is aangeduid. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op de in de artikelen 2 en 4 geregelde verplichtingen.

Financiële lasten

Voor de inrichtingen heeft dit wijzigingsbesluit geen consequenties, afgezien van de omstandigheid dat de verplichting om tijdens en na een ramp of zwaar ongeval aan het gemeentebestuur informatie te geven gaat gelden voor alle onder de Seveso II-richtlijn en daarmee het BRZO 1999 vallende inrichtingen.

Voor de gemeenten betekent dit wijzigingsbesluit een verwaarloosbare lastenverzwaring. De ten opzichte van het oorspronkelijke besluit meer uitgewerkte regeling inzake het opnieuw bezien, bijwerken en opnieuw verschaffen van informatie ligt voor de hand en is een logisch gevolg van de reeds bestaande verplichtingen. Het feit dat met deze wijziging het besluit uitdrukkelijk van toepassing is verklaard op in het buurland gelegen inrichtingen zal in de praktijk ook voor de in de nabijheid van de landsgrens gelegen gemeenten op wellicht enkele uitzonderingen na niet tot lastenverzwaring leiden. Het betreft immers alleen de inrichtingen die tot de meer gevaarlijke categorie van de richtlijn behoren.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

De informatieverplichtingen die in dit besluit zijn neergelegd hebben, waar het inrichtingen betreft die onder de richtlijn vallen, in het algemeen betrekking op de meest gevaarlijke categorieën inrichtingen. Dit zijn de inrichtingen als bedoeld in artikel 8 van het BRZO 1999, waarvoor ingevolge het BRZO 1999 een veiligheidsrapport moet worden opgesteld. Derhalve wordt in de definitiebepaling het begrip inrichting gedefinieerd als een inrichting als bedoeld in artikel 8 van het BRZO 1999.

Artikel 2

Dit artikel geeft nadere regels inzake de informatieverschaffing aan de overheid door natuurlijke personen of rechtspersonen die op grote schaal gevaarlijke micro-organismen, zoals in artikel 1 gedefinieerd, toepassen. Dit artikel geeft, voor wat deze activiteit betreft, nadere uitwerking aan het bepaalde in artikel 2c, eerste lid, van de Wet rampen en zware ongevallen. De wijziging in dit artikel brengt de redactie in overeenstemming met de redactie van artikel 2c, eerste lid van de wet, zoals dit is komen te luiden door de eerder genoemde wet van 13 maart 1997 (Stb. 142).

Artikel 4

Artikel 4 heeft betrekking op de verschaffing van informatie aan de overheid ten tijde van een ramp of een dreigende ramp en na een ramp of zwaar ongeval en implementeert artikel 14, eerste lid, van de richtlijn, alsmede enkele bepalingen van richtlijn nr. 90/219/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 april 1990 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen (PbEG L 117).

Artikel 14, eerste lid, van de richtlijn bepaalt dat de exploitant zo spoedig mogelijk na een zwaar ongeval de bevoegde autoriteiten inlicht. Deze melding is geregeld in artikel 11b, eerste lid, van de Wet rampen en zware ongevallen. Voorts moet de exploitant zo spoedig mogelijk de bevoegde autoriteit inlichtingen verstrekken over de omstandigheden van het ongeval, de daarbij betrokken gevaarlijke stoffen, de beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van het ongeval voor mens en milieu kunnen worden beoordeeld en de getroffen noodmaatregelen. Voorts moet de exploitant de bevoegde autoriteit in kennis stellen van de voorgenomen maatregelen om de middellange en lange-termijngevolgen van het ongeval te beperken en herhaling van het ongeval te voorkomen. Al deze onderwerpen van de te verstrekken informatie waren ook reeds genoemd in de Seveso-richtlijn en zijn reeds geïmplementeerd in artikel 4. Nieuw is de richtlijnbepaling dat de exploitant de verstrekte informatie bijwerkt, indien uit nader onderzoek nieuwe gegevens naar voren komen die in die informatie of de daaruit getrokken conclusies wijziging brengen.

Anders dan het overeenkomstige artikel 10 van de eerdere Seveso-richtlijn en ook anders dan de andere informatieverplichtingen die in dit besluit zijn geregeld, geldt de in artikel 4 neergelegde verplichting niet slechts ten aanzien van de meest gevaarlijke categorieën inrichtingen, maar betreft zij alle inrichtingen waarop de richtlijn en daarmee het BRZO 1999 van toepassing is. Om deze reden is in het eerste lid bepaald, zulks in afwijking van de in artikel 1 gegeven definitie van inrichting, dat artikel 4 van toepassing is op alle inrichtingen waarop artikel 5 van het BRZO 1999 van toepassing is, dus feitelijk op alle inrichtingen waarop dat besluit van toepassing is.

Voor het overige vloeien de wijzigingen van artikel 4 voort uit de hiervoor genoemde nieuwe verplichting om de informatie bij te werken.

Het nieuwe vierde lid vloeit voort uit het nieuwe onderdeel d van artikel 14, eerste lid, van de richtlijn. Daarin is bepaald dat na een zwaar ongeval de exploitant de naar aanleiding van dat ongeval verstrekte informatie bijwerkt, indien uit nader onderzoek nieuwe gegevens naar voren komen die in die informatie of de daaruit getrokken conclusies wijziging brengen. Met het oog op een volledige implementatie van de richtlijn wordt zulks nu in artikel 4, vierde lid, van het besluit expliciet voorgeschreven. Omdat het bijwerken van de hier bedoelde informatie en het verstrekken van de bijgewerkte informatie, gezien in het licht van de reeds bestaande bepalingen van artikel 4, welhaast een vanzelfsprekendheid is, geldt het nieuwe vierde lid algemeen en is de reikwijdte dus niet beperkt tot inrichtingen.

Artikel 6

Bijlage V van de richtlijn geeft een opsomming van elf onderwerpen waarover in ieder geval informatie aan de bevolking moet worden verschaft. Slechts op enkele punten is er een afwijking van de in bijlage VII van de eerdere richtlijn gegeven opsomming, welke bijlage reeds is geïmplementeerd in de artikelen 5 en 6 van het besluit. Artikel 5 ziet op gegevens die ten aanzien van alle typen van mogelijke rampen en zware ongevallen moeten worden verschaft. Artikel 6 ziet op gegevens die, naast de in artikel 5 bedoelde informatie, moeten worden verschaft over mogelijke rampen en zware ongevallen in een inrichting. De richtlijn vergt aanpassing van de in artikel 6 gegeven opsomming. Onderdeel b wordt zodanig gewijzigd dat mededeling moet worden gedaan van het feit dat het BRZO 1999, het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en het onderhavige besluit op de inrichting van toepassing zijn. Overigens ligt het voor de hand dat ook moet worden voldaan aan het in of krachtens de Wet rampen en zware ongevallen, de Wet milieubeheer en de Arbeidsomstandighedenwet bepaalde. In het bijzonder zijn in dit verband de artikelen 2a, 2c en 7 van de Wet rampen en zware ongevallen relevant. Artikel 2a van de wet heeft onder meer betrekking op de op burgemeester en wethouders rustende verplichting om de bevolking informatie te verschaffen over de rampen en zware ongevallen die de bevolking en het milieu kunnen treffen, de getroffen maatregelen en de bij deze rampen te volgen gedragslijn. Het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen geeft nadere regels over de inhoud van de informatie en de wijze van uitvoering van deze taak. Artikel 2c van de Wet rampen en zware ongevallen verplicht een ieder om aan het bestuur informatie te verschaffen die nodig is in het kader van de voorbereiding van de rampenbestrijding. Deze verplichting is uiteraard in het bijzonder voor degenen die een inrichting drijven relevant. Artikel 7 van de Wet rampen en zware ongevallen heeft betrekking op het door de burgemeester vaststellen van een rampbestrijdingsplan. Het BRZO 1999 geeft nadere regels over onder meer de uitvoering door degene die een inrichting drijft van de in het bovengenoemde artikel 2c neergelegde verplichting. Veel informatie wordt door de inrichting verschaft door middel van het veiligheidsrapport. Indiening, inhoud en beoordeling van dit veiligheidsrapport vinden regeling in voornoemd besluit, in op dat besluit gebaseerde ministeriële regelingen en, waar het rapport deel uitmaakt van een aanvraag om vergunning op grond van de Wet milieubeheer, in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. In een aantal gevallen behoeft degene die een veiligheidsrapportplichtige inrichting drijft, nog geen veiligheidsrapport in te zenden. Indien het een reeds op het tijdstip van inwerkingtreding van het BRZO 1999 bestaande inrichting betreft waarop paragraaf 3 van het oude Besluit risico's zware ongevallen dan wel artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet nog niet van toepassing was, behoeft eerst uiterlijk op 3 februari 2002 een rapport te worden ingediend. Indien op zo'n bestaande inrichting paragraaf 3 van het Besluit risico's zware ongevallen dan wel artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet reeds wel van toepassing was, moet uiterlijk op 3 februari 2001 een veiligheidsrapport worden ingediend. Wel moet voor deze inrichtingen binnen een jaar na inwerkingtreding van het BRZO 1999 een kennisgeving worden ingediend. Dit lijdt uitzondering indien de gegevens die de kennisgeving moet bevatten reeds eerder (doch niet langer dan vijf jaar geleden) zijn verstrekt en geen wijzigingen zijn opgetreden. In dat geval kan worden volstaan met een verwijzing naar die gegevens.

De wijziging van onderdeel g is het gevolg van het feit dat met de inwerkingtreding van het BRZO 1999 geen sprake meer zal zijn van een rapport inzake de externe veiligheid doch van een veiligheidsrapport.

Aan onderdeel h is een verwijzing naar het interne noodplan toegevoegd. Dit is in lijn met de toevoeging in de opsomming van verplichte onderwerpen (bijlage V van de richtlijn) die er toe strekt dat in de informatie aan de bevolking een bevestiging moet worden opgenomen van de op de exploitant rustende verplichting toereikende regelingen op het terrein te treffen om zware ongevallen het hoofd te bieden en de gevolgen daarvan tot een minimum te beperken.

Artikel 9

Artikel 9 van het besluit regelt de frequentie waarmee vooraf informatie aan de bevolking wordt verschaft en waarmee deze informatie wordt bijgewerkt. Dit artikel heeft betrekking op alle typen van mogelijke rampen en zware ongevallen. In verband met de implementatie van de richtlijn worden thans twee leden toegevoegd die specifiek betrekking hebben op mogelijke rampen en zware ongevallen in een inrichting.

Artikel 13, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn geeft een meer uitgewerkte regeling voor de frequentie van de informatieverschaffing en van het bijwerken van deze informatie dan de eerdere richtlijn deed. Dit lid bepaalt dat de informatie om de drie jaar opnieuw wordt bezien en zo nodig herhaald en bijgewerkt, in elk geval na wijzigingen in de zin van artikel 10 van de richtlijn (dit zijn wijzigingen in de inrichting die voor de gevaren van zware ongevallen belangrijke gevolgen kunnen hebben). De informatie voor het publiek wordt met tussenpozen van maximaal vijf jaar herhaald. Gelet op de bedoeling van de richtlijn op dit punt, dient genoemde bepaling aldus te worden gelezen dat de informatie in ieder geval om de vijf jaar wordt herhaald en dat de informatie tevens moet worden bijgewerkt en herhaald indien zulks noodzakelijk is, in ieder geval na wijzigingen in de zin van artikel 10. In ieder geval moet de informatie om de drie jaar opnieuw worden bezien.

De in het eerste lid van artikel 9 voorgeschreven frequentie van minstens één maal per jaar (en afgezien van de gevallen waarin de informatie is bijgewerkt, in ieder geval wanneer in de maatregelen significante wijzigingen worden aangebracht) blijft gehandhaafd, hoewel de richtlijn de herhalingstermijn van één jaar niet voorschrijft. Voor deze frequentie is gekozen omdat de desbetreffende onderwerpen het meest essentiële onderdeel van de informatie zijn, namelijk gegevens over de wijze waarop de bevolking bij een ramp of zwaar ongeval wordt gewaarschuwd, op de hoogte gehouden en beschermd, en over de alsdan te volgen gedragslijn. Uit onderzoek is gebleken dat slechts door veelvuldige herhaling van de boodschap het gewenste effect kan worden bereikt, namelijk dat de bevolking weet wat te doen in geval van een calamiteit. In dit lid is tevens bepaald dat de informatie ook moet worden herhaald na wijzigingen in de inrichting die voor de gevaren van rampen en zware ongevallen belangrijke gevolgen kunnen hebben en wanneer in de beschreven maatregelen significante wijzigingen worden aangebracht.

In het tweede lid is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde informatie die betrekking of mede betrekking heeft op een inrichting in ieder geval één maal per drie jaar opnieuw wordt bezien en zonodig bijgewerkt. Bijwerking vindt voorts plaats wanneer in de beschreven maatregelen significante wijzigingen worden aangebracht en wanneer wijzigingen in de inrichting worden aangebracht die voor de gevaren van rampen belangrijke gevolgen kunnen hebben.

Het derde lid heeft betrekking op de informatieverschaffing over de in artikel 5, onder a en d tot en met g, en artikel 7 genoemde onderwerpen. Deze informatie moet ten minste één maal per vijf jaar worden verschaft en voorts telkens wanneer de informatie is bijgewerkt. Bijwerking vindt in ieder geval plaats wanneer in de beschreven maatregelen significante wijzigingen worden aangebracht.

Het vierde lid betreft de op een inrichting of mede op een inrichting betrekking hebbende informatie als bedoeld in artikel 5, onder a en d tot en met g (daarbij wordt afgeweken van het derde lid), en artikel 6. Deze informatie dient ten minste één maal per vijf jaar te worden verschaft en voorts telkens wanneer de informatie is bijgewerkt. Ten minste één maal per drie jaar wordt bezien of bijwerken nodig is. Bijwerken vindt in ieder geval plaats wanneer in de beschreven maatregelen significante wijzigingen worden aangebracht en wanneer wijzigingen in de inrichting worden aangebracht die voor de gevaren van rampen belangrijke gevolgen kunnen hebben.

Het vijfde lid is, afgezien van de verwijzingen naar andere leden, ten opzichte van het oude derde lid ongewijzigd gebleven.

De bepaling in artikel 13 van de richtlijn dat de informatie permanent voor het publiek beschikbaar dient te zijn is reeds geïmplementeerd in artikel 8 van dit besluit.

Artikel 11a

Het nieuwe artikel 11a houdt verband met artikel 13, tweede lid, van de richtlijn. Deze richtlijnbepaling voorziet er in dat lidstaten ook informatie krijgen uit andere lidstaten waar het de meer gevaarlijke categorieën inrichtingen betreft met mogelijk grensoverschrijdende gevolgen van een zwaar ongeval. Doel van deze grensoverschrijdende informatieverschaffing is dat ook de lidstaat die de grensoverschrijdende gevolgen ondervindt noodplannen kan opstellen en de bevolking kan informeren. Ook het op 17 maart 1992 te Helsinki tot stand gekomen Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen (Trb. 1994, 50, nog niet in werking getreden) voorziet in grensoverschrijdende informatieverschaffing over mogelijke calamiteiten en zich daadwerkelijk voordoende calamiteiten opdat ook in de staat die de grensoverschrijdende gevolgen ondervindt de bevolking kan worden geïnformeerd en adequate bestrijdingsmaatregelen kunnen worden getroffen. Dit verdrag is van toepassing op min of meer dezelfde categorieën inrichtingen als de inrichtingen bedoeld in artikel 9 van het BRZO 1999 en waarop het onderhavige besluit (afgezien van artikel 4) van toepassing is.

Artikel 11a strekt ertoe dat hoofdstuk III van dit besluit in beginsel ook van toepassing is ten aanzien van rampen en zware ongevallen in Nederland die het gevolg zijn van een calamiteit in een inrichting buiten Nederland. Het gaat dan om inrichtingen die, zouden zij in Nederland zijn gelegen, onder de reikwijdte van artikel 9 van het BRZO 1999 zouden vallen. Op deze wijze wordt bereikt dat door het gemeentebestuur informatie wordt gegeven over een mogelijke calamiteit in een inrichting in het buurland die tot een ramp of zwaar ongeval in Nederland kan leiden, alsmede over een zich daadwerkelijk voordoende calamiteit in het buurland die in Nederland tot een ramp of zwaar ongeval leidt. Het spreekt overigens voor zich dat dit besluit geen verplichtingen voor natuurlijke personen en rechtspersonen in andere landen in het leven roept en dat de bestuursorganen in Nederland slechts gehouden zijn informatie te verstrekken voor zover zij door de bestuursorganen in het buurland van de nodige gegevens zijn voorzien.

Artikel 13

Het nieuwe eerste lid van artikel 13 bewerkstelligt dat ook de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de informatie krijgt die burgemeester en wethouders aan de bevolking geven met het oog op een mogelijke ramp of een mogelijk zwaar ongeval in een inrichting. De verstrekking aan de minister van informatie ten aanzien van inrichtingen is niet meer beperkt tot die gevallen dat de mogelijke ramp of het mogelijke zware ongeval de bevolking of het milieu van een andere staat kunnen treffen. Hoewel deze uitbreiding niet expressis verbis door de richtlijn is voorgeschreven, is deze wel wenselijk. Op deze wijze krijgt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties immers systematisch informatie over de stand van zaken in het gehele land met betrekking tot deze voorlichting en kan hij aan de Europese Commissie de door haar hieromtrent verlangde gegevens verstrekken.

De in dit artikel neergelegde procedure voor de verschaffing van informatie aan een andere staat, namelijk door tussenkomst van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die de informatie aan de andere staat stuurt na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, is met dit besluit niet gewijzigd. Deze procedure staat er niet aan in de weg dat burgemeester en wethouders de informatie tevens rechtstreeks naar het bevoegde gezag in het buurland zenden.

In dit verband zij opgemerkt dat de mededeling aan een andere staat dat een dicht bij haar grondgebied gelegen inrichting bij een calamiteit geen gevaar buiten het terrein van de inrichting oplevert en dat derhalve geen rampbestrijdingsplan wordt opgesteld, onderwerp is van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen.

Artikel 16

Artikel 26 van de Wet rampen en zware ongevallen stelt handelen in strijd met de artikelen 2c, eerste lid, en 11b, tweede lid, van die wet strafbaar, voor zover dat handelen in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2c, derde lid, onderscheidenlijk 11b, derde lid, is aangeduid als strafbaar feit. In de inleiding van deze toelichting is op deze strafbaarstellingsbepaling ingegaan. Tot dusver ontbrak in dit besluit een dergelijke bepaling. Met artikel 16 is deze leemte aangevuld. In dit artikel is bepaald dat handelen in strijd met artikel 2 en handelen in strijd met artikel 4, derde tot en met vijfde lid, door degene die de inrichting drijft dan wel de gebruiker een strafbaar feit zijn als bedoeld in artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten. Gebruiker is in artikel 1 van dit besluit gedefinieerd als de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op grote schaal gevaarlijke micro-organismen toepast. De omschrijving «degene die de inrichting drijft» is dezelfde als de omschrijving die in de Wet milieubeheer en het BRZO 1999 wordt gehanteerd.

Met artikel 16 wordt een effectieve sanctionering bereikt van overtreding van artikel 14, eerste lid, van de richtlijn en van de artikelen 8, 9, tweede lid, 10, eerste en tweede lid, 12, eerste lid, en 15, eerste lid, en tweede lid, tweede alinea, van de richtlijn inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

Transponeringstabel met betrekking tot de implementatie door middel van het Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen van richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 (PbEG L 10) betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, voor zover deze richtlijn voorschriften bevat die betrekking hebben op informatieverschaffing inzake rampen en zware ongevallen

96/82/EGBesluit informatie inzake rampen en zware ongevallen
art. 13, eerste lid, eerste en derde alineaartt. 5 en 6
art. 13, eerste lid, tweede alinea, eerste en derde volzinart. 9, tweede, vierde en vijfde lid
art. 13, eerste lid, tweede alinea, tweede volzinart. 8
art. 13, tweede lid art. 13, eerste en vierde lid
art. 14, eerste lidart. 4, eerste tot en met vijfde lid

XNoot
1

Stb. 1994, 463, gewijzigd bij besluit van 7 februari 1997, Stb. 74.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juli 1999, nr. 131.

Naar boven