Besluit van 26 mei 1999, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW in verband met onder meer veranderingen in het stelsel van afstudeersteun door het Rijk

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 18 maart 1999, nr. 1999/6540 (4759), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 7.26, tweede lid, en 7.51, derde en vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Raad van State gehoord (advies van 1 april 1999, nr. W05.99.0138/111);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 19 mei 1999, nr. 1999/16068/(4759), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Uitvoeringsbesluit WHW1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

De aanduiding van afdeling II van hoofdstuk 2 wordt vervangen door:

Afdeling 2. Voorwaarden voor ondersteuning door het Rijk.

B

Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «500» telkens vervangen door: 250.

2. In het derde lid wordt «1 september» vervangen door: 1 november.

3. In het vijfde lid wordt in de eerste volzin «eenmaal» vervangen door: «driemaal».

C

Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervallen de onderdelen 2° tot en met 7° en 10° tot en met 12°.

2. In onderdeel a worden de onderdelen 8° en 9° vernummerd tot 2° en 3° en de onderdelen 13° en 14° tot 4° en 5°.

3. In onderdeel e wordt de puntkomma na «hotelonderwijs» vervangen door een punt en vervalt onderdeel f.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 26 mei 1999

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H. H. Apotheker

Uitgegeven de vijftiende juni 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In dit besluit wordt het Uitvoeringsbesluit WHW op het punt van de voorwaarden voor ondersteuning door het Rijk op een aantal punten gewijzigd. Tevens wordt een wijziging aangebracht die het gevolg is van de wet van 2 april 1998 (Stb. 216), houdende wijzigingen van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op de studiefinanciering ter uitvoering van in het hoger onderwijs- en onderzoekplan 1996 aangekondigde maatregelen. Tenslotte wordt bij de aanduiding van afdeling II van hoofdstuk 2 een omissie hersteld.

Landelijke afstudeersteun

In het besluit van 12 oktober 1996 (Stb. 559) tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW in verband met veranderingen in het stelsel van de afstudeersteun is aan hoofdstuk 2 van dit besluit een afdeling toegevoegd waarin de voorwaarden zijn opgenomen voor ondersteuning door het Rijk van onder meer studenten die bestuurslid zijn van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, uitgaande van een politieke jongerenorganisatie van enige omvang of van een landelijke organisatie met enige omvang, waarbij de behartiging van een onderwijskundig belang op de voorgrond staat en die daartoe daadwerkelijk activiteiten ontplooit.

Momenteel wordt slechts een beperkt beroep op de landelijke afstudeersteun gedaan. Inmiddels wordt extra voorlichting gegeven over deze vorm van afstudeersteun, met name via de instellingen voor hoger onderwijs en via de landelijke studentenorganisaties. Daarnaast is uit de ervaringen met de aanmeldingen voor de landelijke afstudeersteun gebleken, dat de regeling zoals die thans in artikel 2.5 is neergelegd op een aantal punten flexibeler moet zijn.

Op grond van het huidige eerste lid van artikel 2.5 van het Uitvoeringsbesluit WHW moeten de organisaties of samenwerkingsverbanden van organisaties waarvan de bestuursleden in aanmerking kunnen komen voor landelijke afstudeersteun ten minste 500 betalende leden, donateurs of contribuanten omvatten. Dit aantal blijkt in de praktijk aan de hoge kant te zijn. Daarom wordt het aantal betalende leden, donateurs of contribuanten dat een organisatie tenminste moet hebben verlaagd naar 250.

In het huidige derde lid van artikel 2.5 is bepaald dat organisaties de bestuursleden die in aanmerking moeten komen voor de landelijke afstudeersteun, voor 1 september van het desbetreffende studiejaar moeten aanmelden bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Gebleken is dat veel studentenorganisaties problemen hebben bij het vinden van bestuursleden voor de start van het studiejaar, zodat aanmelding van deze bestuursleden voor 1 september niet haalbaar is. De aanmelddatum voor nieuwe bestuursleden wordt daarom verschoven naar 1 november.

Het huidige vijfde lid van artikel 2.5 biedt de mogelijkheid het voor landelijke afstudeersteun in aanmerking komende bestuurslid van de organisatie in de loop van het studiejaar te vervangen. Op verzoek van de organisaties wordt deze regeling verruimd. Door de mogelijkheid te bieden driemaal in plaats van eenmaal van bestuurslid te wisselen, kunnen maximaal 4 bestuursleden per organisatie gebruik maken van de landelijke afstudeersteun. Het voordeel hiervan is dat de werklast als gevolg hiervan beter over de bestuursleden kan worden verdeeld.

Overige wijzigingen

Bij het besluit van 12 oktober 1996 (Stb. 559) tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW in verband met veranderingen in het stelsel van afstudeersteun is aan hoofdstuk 2 een nieuwe afdeling toegevoegd. De aanduiding van deze afdeling was in romeinse cijfers in plaats van de in dit besluit gebruikelijke arabische cijfers. In dit besluit wordt deze omissie hersteld.

Op grond van artikel 7.26, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) worden bij algemene maatregel van bestuur de opleidingen vastgesteld waarvoor bij de toelating eisen kunnen worden gesteld in aanvulling op de eisen, genoemd in artikel 7.24 van de WHW. Als gevolg van de eerder genoemde wet van 2 april 1998 (Stb. 216) is artikel 7.26 van de WHW niet langer van toepassing op opleidingen en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst. In artikel 7.26a van de WHW is bepaald dat voor deze opleidingen en differentiaties binnen die opleidingen bij ministeriële regeling aanvullende eisen worden vastgesteld. In artikel 3.6 van het Uitvoeringsbesluit WHW vervallen daarom in onderdeel a, de onderdelen 2° tot en met 7° en 10° tot en met 12°, en onderdeel f.

Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van dit besluit is op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Op grond van de artikelen 7.26, derde lid, en 7.51, derde lid, WHW wordt deze algemene maatregel van bestuur voorgelegd aan de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en kan deze algemene maatregel van bestuur niet eerder in werking treden dan nadat dertig dagen na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens de kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 september 1999 zodat reeds in het studiejaar 1999–2000 gebruik kan worden gemaakt van de verruiming van de voorwaarden voor de landelijke afstudeersteun.

Uitvoering

De hoofddirectie Centrale Financiën Instellingen heeft aangegeven de inhoud van dit besluit uitvoerbaar te achten.

Financiële gevolgen

Binnen de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zijn voor de landelijke afstudeersteun reeds middelen beschikbaar. De uitbreiding van de regeling wordt opgevangen binnen de beschikbare middelen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans


XNoot
1

Stb. 1993, 487, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 februari 1999, Stb. 87.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven