Beschikking van de Minister van Justitie van 21 januari 1999, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 1999

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel XXXVI van de Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen;

Besluit:

de tekst van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 1999, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 21 januari 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de achtentwintigste januari 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

TEKST VAN DE WET OP DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING, ZOALS DEZE WET LUIDT OP 1 JANUARI 1999

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Algemeen

Artikel 1
  • 1. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:

    a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    b. College van toezicht sociale verzekeringen: het College van toezicht sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 2 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    c. Landelijk instituut sociale verzekeringen: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    d. uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    e. Arbeidsongeschiktheidsfonds: het fonds, bedoeld in artikel 72;

    f. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die maatschappelijk kunnen worden gelijkgesteld met verenigingen, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;

    g. Arbeidsongeschiktheidskas: de Arbeidsongeschiktheidskas, bedoeld in artikel 73;

    h. eigenrisicodrager: de werkgever aan wie de toestemming is verleend, bedoeld in artikel 75, eerste lid;

    i. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet;

    j. onbetaald verlof: een tussen werkgever en werknemer overeengekomen periode van verlof, waarbij op grond van artikel 6, tweede lid, geen dienstbetrekking aanwezig is.

  • 2. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt gelijkgesteld met:

    a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    b. echtgenoten: geregistreerde partners;

    c. gehuwd: als partner geregistreerd.

  • 3. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt:

    a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vierde lid.

Artikel 2
  • 1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen en luchtvaartuigen, die binnen Nederland hun thuishaven hebben, beschouwd als deel van Nederland.

§ 2. De werknemer

Artikel 3
  • 1. Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

  • 2. Wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult, wordt niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is. Voorzover een werkgever:

    a. in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft; of

    b. in Nederland een of meer personen in dienst heeft en hij door of vanwege Onze Minister als werkgever is aangewezen, wordt hij voor de toepassing van de eerste volzin gelijkgesteld met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt niet als werknemer beschouwd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de Vreemdelingenwet.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat:

    a. personen, die buiten Nederland wonen ook als werknemer worden beschouwd, voorzover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen;

    b. personen, die in Nederland wonen, ook als werknemer worden beschouwd, voorzover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen en hun werkgever buiten Nederland woont of gevestigd is.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan van het eerste, tweede en derde lid worden afgeweken ten aanzien van:

    a. vreemdelingen;

    b. personen, op wie een regeling van toepassing is inzake verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid van de Nederlandse Antillen, van Aruba, van een andere mogendheid, of van een volkenrechtelijke organisatie; en

    c. personen, die slechts tijdelijk in Nederland verblijven of tijdelijk in Nederland werkzaam zijn.

  • 6. Bij een maatregel, als bedoeld in het vijfde lid, kan worden afgeweken van het derde lid ten aanzien van:

    a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;

    b. vreemdelingen die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de Vreemdelingenwet, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf hebben aangevraagd, dan wel bezwaar hebben gemaakt of beroep hebben ingesteld tegen de intrekking van het besluit tot toelating, totdat op die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist.

Artikel 3a

Zo nodig in afwijking van artikel 3 en de daarop berustende bepalingen:

a. wordt als werknemer beschouwd de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

b. wordt niet als werknemer beschouwd de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Artikel 4
  • 1. Als dienstbetrekking wordt mede beschouwd de arbeidsverhouding van:

    a. degene, die anders dan in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, en anders dan als thuiswerker, ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 1639 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een werk tot stand brengt;

    b. degene, die de onder a bedoelde persoon bij het tot stand brengen van dat werk bijstaat;

    c. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat bijstaan;

    d. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat bijstaan;

    e. (vervallen)

    f. degene, die als lid van de bemanning van een vissersvaartuig aanspraak heeft op een aandeel in de besomming, tenzij hij

    1°. als zodanig tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid verzekerd is bij het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij of

    2°. exploitant of mede-exploitant van het vaartuig is;

    g. (vervallen)

    h. degene, die als bestuurder werkzaam is ten behoeve van een coöperatie die met haar leden uitsluitend arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek sluit, indien hij lid is van de coöperatie en deze blijkens haar statuten en met inachtneming van de vereisten gesteld in het derde lid en krachtens het vierde lid kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid, onder a en b, blijft buiten toepassing, indien de onder a bedoelde overeenkomst rechtstreeks is aangegaan met een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden.

  • 3. Een coöperatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, dient te voldoen aan de vereisten, dat:

    a. doorgaans ten minste twee derde deel van het aantal personen met wie de coöperatie een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten, lid van de coöperatie is;

    b. het lidmaatschap van de coöperatie door ieder van de in onderdeel a bedoelde personen onder dezelfde voorwaarden kan worden verkregen en voorwaarden van geldelijke aard geen wezenlijke belemmering vormen voor de verkrijging van het lidmaatschap;

    c. de leden van de coöperatie ieder één stem hebben;

    d. de arbeidsvoorwaarden van de leden van de coöperatie niet wezenlijk verschillen van hetgeen gebruikelijk is bij gelijksoortige ondernemingen in de desbetreffende sector;

    e. een lid van de coöperatie, behoudens in geval van liquidatie van de coöperatie, bij beëindiging van zijn lidmaatschap ten hoogste aanspraak kan maken op het door hem uit hoofde van een geldelijke voorwaarde als bedoeld in onderdeel b, hetzij uit anderen hoofden aan de coöperatie betaalde bedrag, herrekend naar geldontwaarding.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarbij de in het derde lid genoemde vereisten

    a. nader worden bepaald;

    b. worden aangevuld met andere vereisten op grond waarvan de coöperatie kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur.

Artikel 5

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld, ingevolge welke eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van:

a. degene, die als thuiswerker arbeid verricht;

b. degene, die de onder a bedoelde persoon als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;

c. degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent;

d. degene, die tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet reeds ingevolge de voorgaande bepalingen als dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermede maatschappelijk gelijk kan worden gesteld.

Artikel 6
  • 1. Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de arbeidsverhouding van:

    a. degene, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Ambtenarenwet;

    b. degene, die een verplichting naleeft, hem opgelegd door de wet of voortvloeiende uit een verbintenis anders dan bij arbeidsovereenkomst door hem jegens de Overheid aangegaan ten aanzien van 's lands verdediging of ter bescherming van de openbare orde en de veiligheid der bevolking, alsmede van degene, die als vrijwilliger al dan niet tegen loon werkzaamheden verricht bij een gemeentelijke brandweer;

    c. degene, die ten behoeve van de natuurlijke persoon, tot wie hij in dienstbetrekking staat, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten in diens huishouding verricht en die diensten doorgaans op minder dan drie dagen per week verricht;

    d. de directeur-grootaandeelhouder.

  • 2. Geen dienstbetrekking wordt geacht aanwezig te zijn op dagen, waarop geen arbeid wordt verricht en geen uitkering of een uitkering van minder dan de helft van het normale loon van de werkgever wordt genoten, tenzij het niet verrichten van de arbeid zijn oorzaak vindt in:

    a. een normale onderbreking van of verhindering tot het verrichten van de arbeid, zolang deze onderbreking of verhindering niet langer dan een maand heeft geduurd;

    b. weersinvloeden, gebrek aan materialen of dergelijke omstandigheden;

    c. (vervallen);

    d. de omstandigheid, dat de dienstbetrekking er toe strekt, dat slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid wordt verricht;

    e. de omstandigheid, dat de dienstbetrekking er toe strekt, dat niet regelmatig in elke kalenderweek arbeid wordt verricht, voorzover het betreft de kalenderweek waarin arbeid wordt verricht of arbeid zou worden verricht, indien de betrokkene niet arbeidsongeschikt was geworden;

    f. arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan ziekengeld ingevolge de Ziektewet of arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge deze wet is toegekend.

  • 3. Het eerste lid en tweede lid zijn alleen van toepassing op de aldaar bedoelde arbeidsverhoudingen.

  • 4. Door Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt verstaan.

Artikel 7

Voor de toepassing van deze wet wordt als werknemer beschouwd:

a. degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet uitkering ontvangt;

b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene, die ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond van enige bepaling van die wet of van het uitkeringsreglement werkloosheidsverzekeringen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen of van een regeling als bedoeld in onderdeel c;

c. degene, die wegens werkloosheid niet werkt en die ingevolge een door Onze Minister aan te wijzen, van overheidswege getroffen regeling uitkering ontvangt.

Artikel 7a

Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd:

a. degene, die krachtens de verplichte verzekering ingevolge de Ziektewet ziekengeld ontvangt;

b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene, die wegens arbeidsongeschiktheid niet werkt, doch aan wie geen ziekengeld wordt verleend op grond van enige bepaling van de Ziektewet.

Artikel 7b

Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd degene, die op grond van de verplichte verzekering ingevolge deze wet uitkering ontvangt.

§ 3. De werkgever

Artikel 8

Werkgever is de natuurlijke persoon tot wie, of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan.

Artikel 9

Als werkgever wordt beschouwd:

1°. in de gevallen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder:

a en b: de aanbesteder;

c en d: degene, met wie de overeenkomst tot bemiddeling is gesloten;

e: (vervallen);

f: de exploitant of mede-exploitant van het vaartuig;

g: degene, bij wie de werkzaamheden worden verricht of de opleiding wordt genoten;

h: de coöperatie;

2°. in de gevallen, bedoeld in artikel 5, onder:

a: de opdrachtgever;

b: de thuiswerker;

c: degene, met wie het optreden of de sportbeoefening is overeengekomen;

d: degene, die bij de in artikel 5 bedoelde algemene maatregel van bestuur als werkgever wordt aangewezen.

Artikel 10
  • 1. Als werkgever wordt beschouwd in de gevallen, bedoeld in artikel 7, onder:

    a. Landelijk instituut sociale verzekeringen;

    b en c: degene, die door Onze Minister als werkgever wordt aangewezen.

  • 2. Als werkgever wordt beschouwd in de gevallen, bedoeld in artikel 7a, onderdeel a, en artikel 7b, het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 3. Ingeval het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling de uitkering, bedoeld in het eerste en tweede lid, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies, betaalt aan de werkgever, bedoeld in artikel 8, 9 of 11, teneinde deze uitkering door diens tussenkomst te doen uitbetalen, treedt voor de toepassing van het eerste en tweede lid, deze in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever.

Artikel 11

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 8 en 9 een ander dan de aldaar bedoelde personen aanwijzen als werkgever met betrekking tot:

a. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander;

b. degene, die een thuiswerker als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;

c. degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent.

Artikel 12

De werkgever is verplicht de werknemer gelegenheid te geven tot het uitoefenen van de hem bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden en tot het nakomen van de hem bij of krachtens deze wet opgelegde verplichtingen, voorzover de uitoefening van die bevoegdheden en nakoming van die verplichtingen niet buiten de arbeidstijd kan geschieden.

§ 4. Het loon

Artikel 13
  • 1. Deze wet verstaat onder loon het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

  • 2. Minimumloon is het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 1968, 657) of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet, en vervolgens gedeeld door 21,75.

  • 3. Loon, door verschillende personen tezamen onverdeeld genoten, wordt, voorzover niet blijkt van een andere verdeling, geacht door ieder van hen voor een gelijk deel te zijn genoten.

  • 4. Degene, die krachtens een regeling als bedoeld in artikel 7, onderdeel c, uitkering ontvangt, wordt geacht op elke dag, waarover hij die uitkering ontvangt, een loon te ontvangen, gelijk aan die uitkering.

Artikel 14
  • 1. Voor de berekening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat, wordt als dagloon beschouwd: hetgeen de uitkeringsgerechtigde, ware hij niet arbeidsongeschikt, indien hij werkzaam was in het beroep, dat – of de beroepen, welke – hij gewoonlijk uitoefende, gerekend naar het loonpeil op de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, gedurende het daaropvolgende jaar bij een vijfdaagse werkweek gemiddeld per dag zou kunnen verdienen.

  • 2. Onze Minister stelt met betrekking tot de vaststelling van het dagloon nadere regels.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan, zo nodig in afwijking van de door Onze Minister op grond van het tweede lid gestelde regels, regels stellen met betrekking tot de vaststelling van het dagloon voor één of meer categorieën van werknemers. Deze regels behoeven goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 15
  • 1. De daglonen worden herzien met ingang van de dag waarop en in de mate waarin het bedrag genoemd in artikel 8, eerste lid, onder c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 1968, 657) wordt herzien.

  • 2. Onze Minister maakt in de Staatscourant bekend met ingang van welke dag en met welk percentage een herziening als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt.

  • 3. Op een beschikking als gevolg van een herziening van het dagloon ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

§ 5. Kring der verzekerden

Artikel 16

De werknemers in de zin van deze wet zijn verzekerd.

Artikel 17
  • 1. Degene, die:

    a. gedurende twee maanden onafgebroken op alle dagen verzekerd is geweest, of

    b. in de loop van de twee maanden, voorafgaande aan het einde van zijn verzekering, op ten minste 16 dagen verzekerd is geweest,

    wordt, indien hij in het onder a bedoelde geval binnen een maand na het einde van die twee maanden en in het onder b bedoelde geval binnen 8 dagen na het einde van zijn verzekering arbeidsongeschikt wordt, of, in gevallen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, meer arbeidsongeschikt wordt, voor het recht op toekenning, onderscheidenlijk herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering beschouwd alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, is de eerste zin eerst na het eindigen van die dienstbetrekking van toepassing.

  • 2. Voor de toepassing van het in het vorige lid, onder a, bepaalde wordt de daar genoemde termijn van twee maanden geacht niet te zijn onderbroken, indien de betrokkene gedurende niet meer dan 7 dagen niet verzekerd is geweest. Voor de toepassing van dit en het vorige lid wordt arbeid, in een aaneengesloten nachtdienst op twee dagen verricht, gerekend als arbeid op één dag.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van degene, die in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, niet verzekerd is.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld, ingevolge welke personen, die niet verzekerd zijn en die arbeidsongeschikt worden of, in gevallen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, meer arbeidsongeschikt worden als gevolg van bij die maatregel aan te wijzen beroepsziekten, voor het recht op toekenning, onderscheidenlijk herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering worden beschouwd alsof zij verzekerd zijn.

  • 5. Degene, die niet verzekerd is en een toelage ontvangt als bedoeld in artikel 58, eerste of derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of artikel 28, eerste lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, wordt voor het recht op toekenning en herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering beschouwd alsof hij verzekerd is, mits hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, dan wel gedurende het jaar vóór de dag, met ingang waarvan de toelage is verleend, verzekerd was.

HOOFDSTUK II. DE VERSTREKKINGEN DER VERZEKERING

§ 1. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering

Artikel 18
  • 1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.

  • 2. Degene die op en sedert het tijdstip dat zijn verzekering een aanvang neemt, reeds gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van het eerste lid, wordt voor wat de door hem aan deze wet te ontlenen aanspraken betreft als geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt aangemerkt, indien hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen soortgelijke personen, die in dezelfde mate arbeidsongeschikt zijn in de zin van het eerste lid, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. De eerste zin blijft buiten toepassing ten aanzien van degene die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, waarop de verzekering een aanvang nam, ononderbroken onbetaald verlof, tot een maximum van achttien maanden, heeft genoten, behoudens voorzover het betreft gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid, die bestond op de dag, voorafgaande aan de eerste dag van dit verlof. Als ononderbroken onbetaald verlof wordt aangemerkt perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.

  • 3. Indien de bij de aanvang van de verzekering aanwezige arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid naderhand is afgenomen vindt het tweede lid vervolgens overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de aanvang van de verzekering in de plaats treedt het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid is afgenomen.

  • 4. Het tweede en derde lid vinden geen toepassing indien bij de aanvang van de verzekering de betrokkene uit hoofde van een vroegere verzekeringsperiode reeds een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt.

  • 5. In het eerste en tweede lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

  • 6. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt buiten beschouwing gelaten of de werknemer de arbeid feitelijk kan verkrijgen.

  • 7. (Vervallen).

  • 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het bepaalde in dit artikel nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.

  • 9. Van een ontwerp van een besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van:

    a. een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het achtste lid;

    b. een krachtens de in onderdeel a bedoelde algemene maatregel van bestuur door Onze Minister genomen besluit,

    wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in onderdeel a, wordt niet gedaan en de vaststelling, wijziging of intrekking van een besluit als bedoeld in onderdeel b, geschiedt niet eerder dan nadat acht weken na die mededeling zijn verstreken.

  • 10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent een afwijkende wijze van vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in gevallen waarin recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet en een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een andere wettelijke regeling ter verzekering tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid.

Artikel 19
  • 1. De verzekerde, die arbeidsongeschikt wordt, heeft, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan voor bijzondere gevallen regels stellen inzake welke dag als eerste werkdag wordt aangemerkt.

  • 2. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het vorige lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. Recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, die na afloop van het in het eerste en tweede lid bedoelde tijdvak van 52 weken niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.

  • 4. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd degene, die minder dan 15% arbeidsongeschikt is.

  • 5. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in de vorige leden, worden steeds in aanmerking genomen tijdvakken, gedurende welke aanspraak bestaat op ziekengeld krachtens de Ziektewet.

  • 6. Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt een belanghebbende geacht aanspraak te hebben op ziekengeld krachtens de Ziektewet, indien hem in verband met de artikelen 29, 30, 31, 42, 44 en 45 van de Ziektewet geen ziekengeld wordt uitgekeerd.

Artikel 20

(Vervallen)

Artikel 21
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet bestaat achtereenvolgens uit een loondervingsuitkering, waarvoor het dagloon als maatstaf geldt en een vervolguitkering, waarvoor het vervolgdagloon als maatstaf geldt.

  • 2. De arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van:

    15–25%14% van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon;
    25–35%21% van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon;
    35–45%28% van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon;
    45–55%35% van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon;
    55–65%42% van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon;
    65–80%50,75% van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon;
    80% of meer70% van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon.
  • 3. Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt, zoveel doenlijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden.

  • 4. Indien de verzekerde zonder redelijke gronden weigert deel te nemen aan een voor hem gewenste opleiding of scholing of onvoldoende meewerkt aan het bereiken van een gunstig resultaat ervan, wordt er bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van uitgegaan dat die opleiding of scholing is afgerond.

Artikel 21a

De duur van de loondervingsuitkering is voor degene, die op de datum met ingang waarvan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend:

58 jaar of ouder is zes jaar;

53 jaar of ouder is drie jaar;

48 jaar of ouder is twee jaar;

43 jaar of ouder is anderhalf jaar;

38 jaar of ouder is één jaar;

33 jaar of ouder is een half jaar, en

jonger is dan 33 jaar nihil.

Artikel 21b
  • 1. Na afloop de in artikel 21a bedoelde periode bestaat recht op vervolguitkering met als maatstaf het vervolgdagloon.

  • 2. Het vervolgdagloon is gelijk aan het minimumloon verhoogd met een percentage van het verschil tussen het dagloon en het minimumloon.

  • 3. Voor de berekening van het vervolgdagloon geldt een percentage van 2 maal het aantal verstreken jaren tussen het 15e jaar en de leeftijd van de betrokkene op de datum met ingang waarvan hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend.

  • 4. Indien het dagloon lager is dan het minimumloon wordt het vervolgdagloon vastgesteld op het dagloon.

  • 5. Voor de toepassing van artikel 21a en het derde lid wordt voor degene ten aanzien van wie artikel 35, tweede lid, wordt toegepast als datum met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend in aanmerking genomen de datum waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn toegekend als dat lid niet was toegepast.

Artikel 22

Een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, verkeert, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn vervolgdagloon verhoogd. Het bepaalde in de vorige volzin vindt geen toepassing, indien de betrokkene in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een verzekering inzake ziektekosten komen.

Artikel 23
  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan, zo dikwijls zij zulks nodig oordeelt, de volgende personen oproepen of doen oproepen en op een door of vanwege het Landelijk instituut sociale verzekeringen te bepalen plaats ondervragen of doen ondervragen:

    a. degene die de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 19, doormaakt;

    b. degene die aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering;

    c. degene ten aanzien van wie of ten behoeve van wie reïntegratie-instrumenten als bedoeld in hoofdstuk 3 of hoofdstuk 4 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten zijn toegekend of waarvan toekenning wordt overwogen.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan de in het eerste lid bedoelde personen op een door of vanwege het Landelijk instituut sociale verzekeringen te bepalen plaats door een of meer daartoe door hem aangewezen deskundigen doen onderzoeken.

  • 3. De daartoe door het Landelijk instituut sociale verzekeringen aangewezen deskundige kan, ook zonder opdracht van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, de in het eerste lid bedoelde personen oproepen, ondervragen, onderzoeken, doen oproepen, doen ondervragen en doen onderzoeken door een of meer door hem daartoe aangewezen deskundigen.

Artikel 24

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de door hem daartoe aangewezen deskundige kunnen aan de in artikel 23, eerste lid, bedoelde personen voorschriften geven in het belang van een behandeling of genezing of tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid, dan wel tot inschrijving bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

Artikel 25
  • 1. Indien een persoon als bedoeld in artikel 23, eerste lid, na tijdig opgeroepen te zijn, niet verscheen of weigerde:

    a. vragen te beantwoorden die zijn gesteld door het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige;

    b. zich te laten onderzoeken door de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen daartoe aangewezen deskundige; of

    c. te voldoen aan het voorschrift, gegeven door het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige, om zich ter observatie te doen opnemen of te verblijven in een aangewezen inrichting, weigert het Landelijk instituut sociale verzekeringen de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen handelt overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid bij toeneming van de arbeidsongeschiktheid, voorzover deze toeneming kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan het niet voldoen aan de oproeping of de weigering plaatsvond.

Artikel 26

Opgeroepenen en, indien hun toestand geleide nodig maakt, mede hun geleiders, worden reiskosten, verblijfkosten en tijdverlies vergoed in de gevallen en volgens regels, door het Landelijk instituut sociale verzekeringen vast te stellen.

Artikel 27

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.

Artikel 28

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen handelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 25:

a. indien de belanghebbende de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige krachtens artikel 24 in het belang van een behandeling of genezing of tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid dan wel tot inschrijving bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie gegeven voorschriften zonder deugdelijke grond niet opvolgt;

b. indien de belanghebbende zich niet, zolang als het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de door hem daartoe aangewezen deskundige te kennen heeft gegeven dit noodzakelijk te achten, onder geneeskundige behandeling stelt of indien hij de voorschriften van de behandelende geneeskundige niet opvolgt;

c. indien de belanghebbende zich schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd of nalaat voldoende mede te werken om aanpassing aan zijn ziekte of gebrek te verkrijgen;

d. indien de belanghebbende de controlevoorschriften, bedoeld in artikel 27, of de verplichting, bedoeld in artikel 89, vierde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, niet of niet behoorlijk is nagekomen dan wel de verplichting bedoeld in artikel 80 niet binnen de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;

e. indien de belanghebbende zijn arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt;

f. indien belanghebbende zich niet houdt aan de voorschriften, bedoeld in artikel 34, derde lid.

Artikel 29
  • 1. Een maatregel als bedoeld in artikel 25 of 28 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2. Indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of indien de belanghebbende zich niet houdt aan de voorschriften, bedoeld in artikel 34, derde lid, kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 28 en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.

  • 4. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 29a wordt opgelegd.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.1

Artikel 29a
  • 1. Indien de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger de verplichting bedoeld in artikel 80 niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt het Landelijk instituut sociale verzekeringen hem een boete op van ten hoogste f 5000,-.

  • 2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen afzien van het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten van het opleggen van een boete af te zien.

  • 5. Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van hem werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht, de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.

  • 6. Voorzover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.

  • 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.2

Artikel 29b
  • 1. Indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling jegens de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger niet langer verplicht ter zake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voorzover het betreft de boeteoplegging. De belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

  • 2. Indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen voornemens is om aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op verzoek van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

  • 5. Indien de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er op verzoek van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 29c
  • 1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 29g zal worden tenuitvoergelegd.

  • 2. Op verzoek van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 29d
  • 1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.

  • 2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 29e
  • 1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat het Landelijk instituut sociale verzekeringen de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger overeenkomstig het bepaalde in artikel 29b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen of aan de betrokken uitvoeringsinstelling heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

  • 2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 29f

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.

Artikel 29g
  • 1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zesde lid.

  • 2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd uitkering ontvangt op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die uitkering of toeslag.

  • 3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet inkomensvoorziening kunstenaars, betaalt de Sociale Verzekeringsbank, onderscheidenlijk de betrokken gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van hem, op haar verzoek aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering als bedoeld in het derde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke aan tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend tenuitvoergelegd.

  • 5. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede of derde lid, dan wel van het vierde lid, dan wel van het tweede of derde lid in combinatie met het vierde lid.

  • 6. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 7. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door het Landelijk instituut sociale verzekeringen op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 8. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 9. Het achtste lid geldt niet, zolang de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting bedoeld in artikel 29a, vijfde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.

Artikel 30
  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd met betrekking tot uit deze wet voortvloeiende aanspraken geheel of ten dele, tijdelijk of blijvend, buiten aanmerking te laten:

    a. algehele arbeidsongeschiktheid, welke bestond op het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam;

    b. arbeidsongeschiktheid, welke binnen een half jaar na het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam, is ingetreden, terwijl de gezondheidstoestand van de betrokkene ten tijde van de aanvang van zijn verzekering het intreden van arbeidsongeschiktheid binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten.

  • 2. Het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van degene die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, waarop de verzekering een aanvang nam, ononderbroken onbetaald verlof, tot een maximum van achttien maanden, heeft genoten, behoudens voorzover het betreft arbeidsongeschiktheid in de zin van het eerste lid, die bestond op de dag, voorafgaande aan de eerste dag van dit verlof. Als ononderbroken onbetaald verlof wordt aangemerkt perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.

  • 3. De in het eerste lid, onder b, bedoelde bevoegdheid strekt zich mede uit tot toeneming van de arbeidsongeschiktheid, voorzover deze toeneming kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid, welke binnen een half jaar na de aanvang van de verzekering is ingetreden.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid, onder b, blijft buiten toepassing ten aanzien van degene, die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam, in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, niet verzekerd was.

  • 5. Onze Minister kan met betrekking tot de bij dit artikel aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen gegeven bevoegdheid nadere regelen stellen.

Artikel 31

Zolang het Landelijk instituut sociale verzekeringen ingevolge het bepaalde in de artikelen 25, 28 en 30 arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking laat, vindt artikel 18, tweede lid, overeenkomstige toepassing met betrekking tot de door de betrokkene aan deze wet nog te ontlenen aanspraken, met dien verstande, dat voor de aanvang van de verzekering in de plaats treedt het tijdstip, met ingang waarvan het Landelijk instituut sociale verzekeringen arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking laat.

Artikel 32

(Vervallen)

Artikel 33
  • 1. Met betrekking tot uit deze wet voortvloeiende aanspraken wordt buiten aanmerking gelaten arbeidsongeschiktheid, welke is ingetreden tijdens een periode, gedurende welke de verzekerde op grond van artikel 17 der Coördinatiewet Sociale Verzekering wegens gemoedsbezwaren van verplichtingen ingevolge deze wet was vrijgesteld.

  • 2. Artikel 30, tweede lid, en artikel 31 zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Toekenning, ingang, herziening, intrekking, heropening en betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering

Artikel 34
  • 1. Onverminderd het in deze wet ter zake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bepaalde, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering op aanvraag toegekend over perioden van drie jaar.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt de belanghebbende van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag schriftelijk in kennis uiterlijk vier maanden vóór de datum waarop:

    a. de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 19, eerste lid, verstrijkt;

    b. de periode waarover de arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, verstrijkt.

  • 3. De belanghebbende, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning dan wel voortzetting van de uitkering, dient zijn aanvraag te doen binnen 9 maanden na aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid onderscheidenlijk uiterlijk 3 maanden voor de in het eerste lid bedoelde termijn verstrijkt.

  • 4. Indien niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn een beslissing is genomen op een tijdig ingediende aanvraag tot voortzetting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag is bekendgemaakt.

  • 5. Een aanvraag wordt geacht tijdig te zijn ingediend, indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid, niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving dan bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen vier weken nadat deze kennisgeving is ontvangen.

  • 6. Indien de uitkering wordt voortgezet wordt als dagloon of vervolgdagloon in aanmerking genomen het dagloon of vervolgdagloon, dat zou hebben gegolden als de periode, bedoeld in het eerste lid, niet was geëindigd.

  • 7. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan, onder goedkeuring van Onze Minister, ten aanzien van bepaalde groepen arbeidsongeschikten bepalen dat geen termijn geldt dan wel een termijn zal gelden die afwijkt van de in het eerste lid genoemde termijn.

  • 8. Indien de toepassing van het derde lid zou leiden tot kennelijke hardheid, is het Landelijk instituut sociale verzekeringen bevoegd de uitkering ambtshalve toe te kennen of voort te zetten.

Artikel 35
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, met ingang van welke de belanghebbende aan de vereisten voor het recht op toekenning van die uitkering voldoet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de dag, waarop de aanvraag werd ingediend. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.

Artikel 36
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.

  • 2. Onverminderd het in deze wet ter zake van herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bepaalde, dient binnen een jaar na ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, niet zijnde een voortzetting als bedoeld in artikel 34, derde lid, door het Landelijk instituut sociale verzekeringen te worden bezien of er gronden aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan, onder goedkeuring van Onze Minister, ten aanzien van bepaalde groepen arbeidsongeschikten bepalen dat geen termijn geldt dan wel een termijn zal gelden, die afwijkt van de in het tweede lid genoemde termijn.

  • 4. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 37 tot en met 40.

Artikel 36a
  • 1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en ter zake van weigering van een zodanige uitkering, herziet het Landelijk instituut sociale verzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:

    a. ter uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 30;

    b. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;

    c. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.

  • 2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 36b
  • 1. De intrekking of verlaging van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep, vindt niet eerder plaats dan zes weken na de dag waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing in geval van intrekking van het bezwaar of beroep omdat het Landelijk instituut sociale verzekeringen geheel of gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan het bezwaar of beroep van de werkgever.

  • 2. Het eerste lid geldt niet, indien de uitkering door eigen schuld of toedoen van de werknemer ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 37
  • 1. Ter zake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 weken heeft geduurd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde herziening vindt niet plaats, indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid uitsluitend verzekerd is op grond van artikel 7b, dan wel artikel 7b en artikel 7a, onderdeel a, en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, ter zake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.

  • 3. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 38
  • 1. Ter zake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, onverminderd artikel 39, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

  • 2. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, doch minder dan 80%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, doch binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan die uitkering is herzien, de arbeidsongeschiktheid weer toeneemt, is het eerste lid van toepassing, onder afwijking van artikel 37.

  • 3. Voor het bepalen van het tijdvak van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel 39
  • l. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats zodra de toeneming van de arbeidsongeschiktheid intreedt, indien deze intreedt:

    a. binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend;

    b. binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de arbeidsongeschiktheidsuitkering reeds eerder wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien;

    c. binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke voordien was berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%;

    d. binnen een door Onze Minister aan te geven termijn in door Onze Minister aan te wijzen gevallen.

  • 2. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend, onderscheidenlijk eerder wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien, met toepassing van artikel 35, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 42, tweede lid, geldt met betrekking tot het bepaalde in het vorige lid, onder a en b, als dag met ingang van welke de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend onderscheidenlijk herzien de dag, met ingang van welke die uitkering zou zijn toegekend onderscheidenlijk herzien, indien artikel 35, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 42, tweede lid, geen toepassing zou hebben gevonden.

  • 3. Onze Minister is bevoegd regels te stellen voor gevallen waarbij direct herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaatsvindt. Ingevolge deze regels kan bedoelde herziening slechts plaatsvinden ten behoeve van degene die bij hervatting van de arbeid inkomsten uit arbeid geniet, die minder bedragen dan evenredig is aan zijn nog bestaande arbeidsgeschiktheid.

Artikel 39a
  • 1. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

  • 2. Voor het bepalen van de periode van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van toegenomen arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. Dit artikel vindt geen toepassing, indien recht bestaat op herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 38 of 39, eerste lid, onderdelen a tot en met c.

Artikel 40
  • 1. Indien ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering alsmede toekenning van ziekengeld krachtens de Ziektewet heeft plaatsgevonden dan wel loondoorbetaling heeft plaatsgevonden op grond van artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of betaling van bezoldiging op grond van artikel XV, tweede lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim, wordt met ingang van de dag na beëindiging van het ziekengeld op grond van artikel 29, vijfde lid, van de Ziektewet dan wel na afloop van het in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of in artikel XV, tweede lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim bedoelde tijdvak, het dagloon opnieuw vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 14, mits dat leidt tot een hoger dagloon, dan het dagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering of vervolguitkering in aanmerking werd genomen.

  • 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt in artikel 14, eerste lid, in plaats van de woorden «ware hij niet arbeidsongeschikt» gelezen: «ware zijn arbeidsongeschiktheid niet toegenomen» en voorts in plaats van de woorden «gerekend naar het loonpeil op de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering» gelezen: «gerekend naar het loonpeil op de dag, met ingang waarvan op grond van het bepaalde in artikel 40, eerste lid, hernieuwde vaststelling van een dagloon plaatsvindt».

  • 3. Ingeval van herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid tijdens het ontvangen van een vervolguitkering wordt, met inachtneming van de tweede tot en met vierde volzin van dit lid, met ingang van de dag waarop het recht op die herziening bestaat, een loondervingsuitkering toegekend. Voor de duur van die loondervingsuitkering is, in afwijking van artikel 21a, de leeftijd van de betrokkene op de dag van ingang van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering bepalend. Toekenning van een loondervingsuitkering is slechts mogelijk indien de betrokkene bij de toeneming van de arbeidsongeschiktheid ter zake van het verrichten van werkzaamheden op grond van deze wet verzekerd was en de duur van die uitkering langer is dan de duur van de loondervingsuitkering, waarop recht bestond onmiddellijk voorafgaande aan de datum van ingang van de vervolguitkering. De duur van de toe te kennen loondervingsuitkering wordt verminderd met de duur van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering. Tijdens de duur van die loondervingsuitkering bestaat geen recht op vervolguitkering.

  • 4. Na afloop van de in het derde lid bedoelde loondervingsuitkering geldt voor de berekening van het vervolgdagloon, in afwijking van artikel 21b, derde lid, een percentage van 2 maal het aantal verstreken jaren tussen het 15e jaar en de leeftijd van de betrokkene op de dag van ingang van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld.

Artikel 41
  • 1. Verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt op aanvraag of ambtshalve plaats.

  • 2. Verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt in elk geval ambtshalve plaats, indien de betrokkene aansluitend aan de uitkering van ziekengeld krachtens de Ziektewet dan wel na afloop van het in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of in artikel XV, tweede lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim bedoelde tijdvak van 52 weken in aanmerking komt voor een hogere arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 42
  • 1. De herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, met ingang van welke de belanghebbende ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.

  • 2. Met betrekking tot de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke een verhoging van die uitkering tot gevolg heeft, is het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ter zake van afneming van de arbeidsongeschiktheid gaat in op de dag, welke in de beschikking wordt genoemd als de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid was afgenomen.

  • 4. Indien herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verband houdt met een voltooide scholing of opleiding, gaat deze herziening niet eerder in dan één jaar na voltooiing van die scholing of opleiding. Indien de belanghebbende eerder inkomsten uit arbeid verwerft is artikel 44, eerste lid, tot uiterlijk het einde van dat jaar van overeenkomstige toepassing.

Artikel 43
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken wanneer de arbeidsongeschiktheid is geëindigd of beneden 15% is gedaald.

  • 2. De intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, welke in de beschikking wordt genoemd als de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid was geëindigd of beneden 15% was gedaald.

  • 3. Indien intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verband houdt met een voltooide opleiding of scholing, is artikel 42, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene die deelneemt aan een opleiding of scholing, wordt gedurende deze opleiding of scholing niet ingetrokken of herzien in verband met een daaruit voortvloeiende afname van de arbeidsongeschiktheid, tenzij artikel 21, vierde lid, van toepassing is. Indien de belanghebbende tijdens de opleiding of scholing inkomsten uit arbeid verwerft, is artikel 44, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 43a
  • 1. Indien degene

    a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, of

    b. die aan het einde van de in artikel 19, eerste lid, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

  • 2. Voor het bepalen van de periode van vier weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. In de gevallen, waarin artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 19 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten geen toepassing vindt omdat artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, wordt het aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag te leggen dagloon niet lager gesteld dan 108/100 maal de grondslag die voor de berekening van de laatstelijk ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in aanmerking werd genomen, dan wel 108/100 maal de grondslag die in aanmerking zou zijn genomen, indien na het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, recht zou hebben bestaan op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een laatstbedoelde wet, zoals die sinds de beëindiging van die uitkering onderscheidenlijk sinds het einde van die wachttijd op grond van artikel 7 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 7 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten zou zijn herzien.

  • 4. Dit artikel vindt geen toepassing, indien:

    a. op grond van artikel 47 aanspraak bestaat op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering; of

    b. artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, tenzij de toe te kennen arbeidsongeschiktheidsuitkering het ziekengeld overtreft.

Artikel 43b

In de gevallen waarin artikel 43a toepassing vindt, alsmede in de gevallen waarin dat artikel niet van toepassing is omdat artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, wordt het aan de toe te kennen arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag te leggen dagloon niet lager gesteld dan het dagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering in aanmerking werd genomen, dan wel het dagloon dat in aanmerking zou zijn genomen indien na het einde van de in artikel 19, eerste lid, bedoelde wachttijd recht zou hebben bestaan op een loondervingsuitkering, zoals dat sinds de beëindiging van de uitkering onderscheidenlijk sinds het einde van die wachttijd op grond van artikel 15 zou zijn herzien.

Artikel 43c

De arbeidsongeschiktheidsuitkering, onderscheidenlijk de verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in geval van herziening van die uitkering op grond van de artikelen 37, 38, 39 en 39a, wordt niet uitbetaald gedurende het verlengde tijdvak waarin recht bestaat op loon op grond van artikel 629, eerste lid, tweede volzin, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel op bezoldiging op grond van artikel XV, tweede lid, vierde zin, van de Wet terugdringing ziekteverzuim.

Artikel 44
  • 1. Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, wordt, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt die uitkering:

    a. niet uitbetaald indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15% of

    b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.

  • 2. De toepassing van het bepaalde in het eerste lid vindt ten hoogste plaats over een aaneengesloten termijn van drie jaren, aanvangende op de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid bedoeld in dat lid worden genoten.

    Deze termijn wordt geacht niet te zijn onderbroken indien gedurende perioden van korter dan vier weken geen inkomsten uit arbeid worden genoten. Na afloop van de in de eerste volzin genoemde termijn wordt de in het eerste lid bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid.

  • 3. Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, die bestaan uit loon ingevolge een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet sociale werkvoorziening vindt het tweede lid geen toepassing.

  • 4. Na afloop van een kalenderkwartaal wordt het gezamenlijke bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die op grond van het derde lid niet zijn uitbetaald wegens het genieten van het loon, bedoeld in het derde lid alsmede van de dientengevolge niet uitbetaalde vakantie-uitkeringen, vermeerderd met het bedrag aan premies dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen bij uitbetaling daarover op grond van enige wet verschuldigd zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht, aan 's Rijks kas afgedragen.

  • 5. Onze Minister kan bepalen dat het tweede lid geen toepassing vindt ten aanzien van bepaalde groepen personen.

  • 6. Onze Minister kan met betrekking tot dit artikel nadere, en voor bijzondere gevallen, zonodig afwijkende regels stellen.

Artikel 45

(Vervallen)

Artikel 46

Indien degene, die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering, door zijn werkgever zonder deugdelijke grond niet in de gelegenheid wordt gesteld hem passende arbeid te verrichten, is deze werkgever aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen een bedrag verschuldigd, gelijk aan het loon, dat betrokkene zou hebben ontvangen, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies, indien hij die arbeid wel had verricht.

Artikel 47
  • 1. Degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, in verband met het bepaalde in artikel 43 is ingetrokken, heeft, indien hij binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de uitkering is ingetrokken, weer arbeidsongeschikt wordt, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid is mede van toepassing met betrekking tot degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, in verband met het bepaalde in artikel 43 is ingetrokken, indien hij weer arbeidsongeschikt wordt binnen 4 weken na de dag, met ingang van welke die uitkering, welke voordien was berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%.

  • 3. Degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, in verband met het bepaalde in artikel 43 is ingetrokken met ingang van een dag, die gelegen is binnen vier weken na de dag, met ingang waarvan die uitkering werd toegekend of wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid werd herzien, heeft, indien hij binnen die periode van vier weken weer arbeidsongeschikt wordt, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 39, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, in verband met het bepaalde in artikel 43 is ingetrokken, heeft, onverminderd het bepaalde in het tweede en derde lid, indien hij binnen vier weken na de dag, met ingang van welke de uitkering is ingetrokken weer arbeidsongeschikt wordt, niet kennelijk uit een andere oorzaak dan die, waaruit de arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, is voortgekomen, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 5. De heropening gaat in op de dag, met ingang van welke de betrokkene weer arbeidsongeschikt is geworden en vindt plaats naar de mate van arbeidsongeschiktheid op die dag.

  • 6. De artikelen 17, derde lid, 19, vierde lid, en 35, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt op aanvraag of ambtshalve heropend.

Artikel 48
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt heropend door het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 worden verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden met betrekking tot de ingetrokken uitkering verrichtte.

  • 2. De heropende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt beschouwd als een voortzetting van de ingetrokken uitkering. Voor de toepassing van de artikelen 38, derde lid, 39, eerste lid, onderdeel c, en 39a, wordt daarbij met herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid gelijk gesteld intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 3. Voor de berekening van de heropende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt als dagloon of vervolgdagloon beschouwd het dagloon of vervolgdagloon, waarnaar de ingetrokken uitkering op de dag van ingang van de heropende uitkering zou zijn berekend, indien de uitkering niet was ingetrokken, tenzij hernieuwde vaststelling van een dagloon overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 14 en met inachtneming van artikel 15 tot een hoger dagloon of vervolgdagloon leidt, in welk geval de heropende uitkering aan de hand van dit dagloon of vervolgdagloon wordt berekend.

Artikel 49
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering neemt een einde met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 2. Toekenning of heropening van arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt niet plaats, indien de uitkering onderscheidenlijk de heropening zou ingaan op of na de in het eerste lid bedoelde dag.

Artikel 50
  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betaalbaar gesteld door het Landelijk instituut sociale verzekeringen. De betaling geschiedt als regel in termijnen van niet langer dan een maand.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan een uitkering als bedoeld in het eerste lid, over een door hem te bepalen tijdvak bij wege van voorschot betaalbaar stellen, indien onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van de uitkering of de hoogte van het te betalen bedrag aan uitkering. Een verleend voorschot wordt verrekend met het definitief vastgestelde bedrag aan uitkering dat over het desbetreffende tijdvak wordt betaald.

  • 3. Onverminderd het tweede lid, schort het Landelijk instituut sociale verzekeringen de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op of schorst het de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:

    a. het recht op uitkering niet of niet meer bestaat;

    b. recht op een lagere uitkering bestaat;

    c. degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend of zijn wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 25, 28 of 80 niet of niet behoorlijk is nagekomen.

  • 4. In geval de arbeidsongeschiktheidsuitkering in het buitenland wordt uitbetaald worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op de uitkering in mindering gebracht.

  • 5. Wanneer degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, een ander machtigt om de uitkering in ontvangst te nemen, onderscheidenlijk een verleende machtiging intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstermijn, aanvangende na de dag waarop de machtiging wordt ingediend, onderscheidenlijk waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening onderscheidenlijk intrekking der machtiging.

  • 6. Onze Minister kan regelen vaststellen inzake de betaalbaarstelling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering door organen, welke belast zijn met de uitbetaling van invaliditeitsuitkering of van pensioen uit anderen hoofde dan ingevolge deze wet.

  • 7. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd om, onder door hem te stellen voorwaarden, op verzoek van de in het vorige lid bedoelde organen, gelijktijdig met de arbeidsongeschiktheidsuitkering, invaliditeitsuitkeringen of pensioenen, verschuldigd door die organen, betaalbaar te stellen.

  • 8. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt regels omtrent de betaalbaarstelling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in gevallen waarin de werknemer recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering over een periode waarover hij tevens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt.

Artikel 50a
  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen schort de betaling van een uitkering ingevolge deze wet op indien degene aan wie uitkering is toegekend een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 1b van de Vreemdelingenwet.

  • 2. De betaling van een uitkering ingevolge deze wet wordt hervat indien betrokkene daartoe een aanvraag indient en het het Landelijk instituut sociale verzekeringen is gebleken dat hij feitelijk buiten Nederland woont of verblijf houdt.

Artikel 51

Voorzover betreft het in ontvangst nemen van een uitkering ingevolge deze wet en het verlenen van kwijting voor de betaling daarvan, wordt een minderjarige met een meerderjarige gelijkgesteld. Indien de wettelijke vertegenwoordiger zich tegen de betaling aan de minderjarige schriftelijk verzet bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen, geschiedt de uitbetaling aan de wettelijke vertegenwoordiger.

Artikel 52

(Vervallen)

Artikel 53
  • 1. Na het overlijden van degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, wordt met ingang van de dag na het overlijden, de arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vorm van een overlijdensuitkering uitbetaald:

    a. aan de langstlevende van de echtgenoten;

    b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, aan de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond;

    c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen, aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 2. Met degene aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld, degene wiens overlijden heeft plaatsgevonden in de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt doch voor het bereiken van deze leeftijd is overleden, en die uitsluitend ingevolge artikel 49, over de dag van zijn overlijden geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering had.

  • 3. De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering over één maand, doch niet over de zaterdagen en zondagen, berekend naar de hoogte van die uitkering op de dag of laatstelijk voor de dag van overlijden, van degene aan wie die arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend.

  • 4. In verband met het overlijden van degene aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, is artikel 49, eerste lid, niet van toepassing.

  • 5. De overlijdensuitkering wordt op verzoek aan de rechthebbende of rechthebbenden genoemd in het eerste lid, door het Landelijk instituut sociale verzekeringen uitbetaald.

  • 6. De overlijdensuitkering wordt in een bedrag ineens uitbetaald.

  • 7. Het bedrag van de overlijdensuitkering wordt verminderd met het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering dat, over na het overlijden gelegen dagen reeds is uitbetaald.

Artikel 54
  • 1. Indien degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 6, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een bijdrage verschuldigd is in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van die wet, is het Landelijk instituut sociale verzekeringen bevoegd de arbeidsongeschiktheidsuitkering tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan degene, aan wie de arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan de Ziekenfondsraad.3

  • 2. Indien degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, van de desbetreffende inrichting of van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, is het Landelijk instituut sociale verzekeringen bevoegd dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden in te willigen.

  • 3. Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, dat niet aan de Ziekenfondsraad wordt uitbetaald.

  • 4. Op de herziening van een beschikking op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 55

(Vervallen)

Artikel 56

De termijnen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke niet zijn ingevorderd binnen twee jaren na de dag der betaalbaarstelling, worden niet meer uitbetaald.

Artikel 57
  • 1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen van de belanghebbende teruggevorderd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

    a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 3. De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:

    a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en

    b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80.

  • 4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

  • 5. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 57a.

  • 6. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van hem werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht, de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.

  • 7. In afwijking van het eerste lid kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 57a
  • 1. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Artikel 29g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het Landelijk instituut sociale verzekeringen de aflossingsbedragen lager vaststelt.

Artikel 57b
  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot artikel 57, tweede en derde lid, nadere regels worden gesteld.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt regels met betrekking tot de artikelen 57, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 57a.

Artikel 58

(Vervallen)

Artikel 59

(Vervallen)

§ 2a. Vakantie-uitkering

Artikel 59a

Degene, die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering, heeft recht op een vakantie-uitkering.

Artikel 59b
  • 1. De vakantie-uitkering bedraagt 8 pct. van het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarop recht bestond in de periode van twaalf maanden, voorafgaande aan de maand mei.

  • 2. Indien artikel 44 is toegepast, wordt onder het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in het eerste lid verstaan het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, nadat artikel 44 is toegepast.

  • 3. De uitbetaling van de vakantie-uitkering vindt eenmaal per jaar ambtshalve plaats in de maand mei.

  • 4. Indien het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt gewijzigd, wordt het percentage van de in het eerste lid bedoelde vakantie-uitkering, alsmede de noemer van de in de artikelen 21, tweede lid en 22, bedoelde breuk dienovereenkomstig aangepast. Het gewijzigde percentage wordt in aanmerking genomen over de uitkering waarop recht bestaat over de periode aanvangende met de dag waarop de wijziging ingaat. Het aldus gewijzigde percentage en de aldus gewijzigde noemer treden in de plaats van het in het eerste lid genoemde percentage onderscheidenlijk de in de artikelen 21, tweede lid en 22, genoemde noemer.

  • 5. Op de toekenning van de vakantie-uitkering zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 59c

Onze Minister kan nadere, zo nodig van het bepaalde in artikel 59b, eerste lid, afwijkende regelen stellen ter berekening van de vakantie-uitkering van degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering met toepassing van het bepaalde krachtens artikel 52 niet of niet ten volle wordt uitbetaald en die naast de uitkering ingevolge de wetgeving van een andere Mogendheid eveneens recht heeft op een vakantie-uitkering ingevolge die wetgeving.

Artikel 59d

Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 50, 53, 54, 56, 57 en 80 vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vakantie-uitkering voorzover bij of krachtens deze paragraaf niet anders is bepaald.

Artikel 59e

Onze Minister kan met betrekking tot het bepaalde in deze paragraaf nadere regelen stellen. Daarbij kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 59b, derde lid.

HOOFDSTUK IIA GARANTIEREGELING VOOR OUDERE ARBEIDSONGESCHIKTEN, SAMENLOOP, VERSTREKKINGEN DIE ONVERVREEMDBAAR ZIJN EN VERSTREKKINGEN DIE NIET VATBAAR ZIJN VOOR BESLAG

Artikel 60

(Vervallen)

Artikel 61

Indien een persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en op of na de dag waarop hij de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt inkomsten uit arbeid in dienstbetrekking gaat verdienen in verband waarmee zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt beëindigd, binnen vijf jaar na de datum van werkaanvaarding opnieuw recht heeft op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, wordt het aan die uitkering ten grondslag te leggen dagloon niet lager gesteld dan het dagloon of het vervolgdagloon dat voor de berekening van de laatstelijk ontvangen loondervingsuitkering of vervolguitkering in aanmerking werd genomen, zoals dat vanaf de beëindiging tot aan de datum van de in dit artikel bedoelde toekenning op grond van artikel 15 van deze wet, al dan niet in verbinding met artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zou zijn herzien indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet was beëindigd.

Artikel 62

(Vervallen)

Artikel 63

(Vervallen)

Artikel 64

(Vervallen)

Artikel 65

  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van andere wetten.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkering met uitkering op grond van de sociale wetgeving van de Nederlandse Antillen, Aruba of van een andere Mogendheid.

Artikel 65a

  • 1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering en de vakantie-uitkering op grond van deze wet zijn onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening.

  • 2. Volmacht tot ontvangst van een uitkering onder welke vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

  • 3. Elk beding, strijdig met dit artikel, is nietig.

Artikel 65b

Niet vatbaar voor beslag zijn:

a. de verhoging, bedoeld in artikel 22;

b. de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 53.

HOOFDSTUK III. DE UITVOERING DER VERZEKERING

§ 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen

Artikel 66
  • 1. De werknemer is verzekerd bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 2. Behoudens het bepaalde in de volgende leden worden ten aanzien van de werknemer werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden verricht voor de sector waarbij zijn werkgever is aangesloten of het sectoronderdeel waartoe zijn werkgever behoort.

  • 3. Ten aanzien van degene, die als werknemer wordt beschouwd ingevolge artikel 7, onderdeel a, of 7a, worden werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden verricht met betrekking tot de aldaar bedoelde uitkering.

  • 4. Ten aanzien van degene, die als werknemer wordt beschouwd ingevolge artikel 7, onderdelen b en c, worden werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht door de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan te wijzen uitvoeringsinstelling.

  • 5. Indien de werkgever is aangesloten bij meer dan één sector, worden werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 ten aanzien van de werknemer verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden verricht voor de sector waartoe de werkzaamheden die deze werkgever doet verrichten, uitsluitend of in hoofdzaak behoren.

  • 6. Indien de werkzaamheden die de werkgever doet verrichten behoren tot meer dan één sectoronderdeel worden werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden verricht voor het sectoronderdeel waartoe de werkzaamheden die deze werkgever doet verrichten, uitsluitend of in hoofdzaak behoren.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter aanwijzing van de uitvoeringsinstelling die werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 17, vierde lid.

Artikel 67

Voor de toepassing van deze wet gelden aaneensluitende verzekeringen bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen als één verzekering.

Artikel 68
  • 1. Ongeacht het bepaalde bij of krachtens artikel 66, worden werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997:

    a. indien de werknemer meer dan één werkgever heeft: uitgevoerd door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden verricht voor de sector waarbij de werkgever is aangesloten of het sectoronderdeel waartoe de werkgever behoort, die hem in de laatste maand vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid het grootste bedrag aan loon heeft uitbetaald;

    b. indien artikel 19, tweede of derde lid, toepassing vindt: uitgevoerd door de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van betrokkene bij de aanvang van de laatstelijk ingetreden periode van arbeidsongeschiktheid deze werkzaamheden verrichtte, of, indien hij op bedoeld tijdstip niet verzekerd was, door de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van hem vóór dat tijdstip laatstelijk deze werkzaamheden verrichtte;

    c. indien betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten die is toegekend met ingang van een dag, gelegen vóór de dag waarop hij recht heeft op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering: uitgevoerd door de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van betrokkene deze werkzaamheden verrichtte met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

  • 2. Indien betrokkene in geval van arbeidsongeschiktheid recht heeft op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en met ingang van dezelfde dag recht heeft op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, worden de werkzaamheden, bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 uitgevoerd door de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van betrokkene de werkzaamheden verricht met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan regels stellen, onder goedkeuring van Onze Minister, waarbij, zo nodig in afwijking van artikel 66 of het eerste lid, een uitvoeringsinstelling wordt aangewezen die de werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht met betrekking tot de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 69

Ongeacht het bepaalde bij of krachtens artikel 66 worden werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 met betrekking tot de herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden verrichtte met betrekking tot de toekenning van die uitkering.

Artikel 70

(Vervallen)

Artikel 71
  • 1. Indien artikel 68, eerste lid, onderdeel a, van toepassing is, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering betaald door het Landelijk instituut sociale verzekeringen, ook indien één of meer werkgevers eigenrisicodrager zijn.

  • 2. In de situatie, bedoeld in het eerste lid, verhaalt het Landelijk instituut sociale verzekeringen op de eigenrisicodrager, naar rato van de loonsom en met inachtneming van het derde lid, de door hem verschuldigde arbeidsongeschiktheidsuitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht.

  • 3. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt niet verhaald op de eigenrisicodrager, indien de werknemer met behoud van hetzelfde loon bij die werkgever arbeid is blijven verrichten.

  • 4. Onze Minister kan omtrent de betaling en het verhaal regels stellen, zonodig in afwijking van dit artikel.

Artikel 71 a
  • 1. De werkgever, bedoeld in artikel 38, eerste lid, en artikel 38a, derde lid, van de Ziektewet, legt, uiterlijk nadat de ongeschiktheid van de werknemer dertien weken heeft geduurd, aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen een door hem in overleg met de werknemer opgesteld adequaat voorlopig of volledig reïntegratieplan over ten behoeve van de herintreding van de werknemer in het arbeidsproces. Voor het bepalen van het tijdvak van dertien weken worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt regels inzake voorlopige of volledige reïntegratieplannen en eventueel noodzakelijke vervolgplannen en stelt minimumeisen, waaraan deze plannen moeten voldoen.

  • 2. In afwijking van de eerste zin van het eerste lid, legt de werkgever van de verzekerde, bedoeld in artikel 29a van de Ziektewet, het in dat lid bedoelde reïntegratieplan over uiterlijk nadat de ongeschiktheid van de werknemer dertien weken heeft geduurd na de beëindiging van het recht op ziekengeld in verband met bevalling. Voor het bepalen van het tijdvak van dertien weken worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. Indien de werkgever de verplichting, bedoeld in het eerste of tweede lid, of de verplichtingen op grond van de regels van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, bedoeld in het eerste lid, zonder deugdelijke grond niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt het Landelijk instituut sociale verzekeringen hem een boete op van ten hoogste f 1000,-.

  • 4. Indien de werkgever zonder deugdelijke gronden weigert mee te werken aan het opstellen of uitvoeren van het reïntegratieplan, legt het Landelijk instituut sociale verzekeringen hem een boete op van ten hoogste f 10 000,-.

  • 5. Indien de werkgever in gebreke blijft bij het opstellen van het reïntegratieplan, kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen het reïntegratieplan opstellen. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan hiervoor kosten in rekening brengen.

  • 6. De artikelen 29a, derde, vierde en zesde lid, 29b, 29c, 29e, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid en 29g, eerste, vierde, vijfde, achtste en negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Arbeidsongeschiktheidsfonds en arbeidsongeschiktheidskas

Artikel 72

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen beheert en administreert afzonderlijk de middelen tot dekking van de uitgaven, bedoeld in artikel 76, eerste lid, alsmede de middelen benodigd voor het vormen en in stand houden van een reserve, in de vorm van een Arbeidsongeschiktheidsfonds dat deel uitmaakt van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 73

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen beheert en administreert afzonderlijk de middelen tot dekking van de uitgaven, bedoeld in artikel 76, tweede lid, alsmede de middelen benodigd voor het vormen en in stand houden van een reserve, in de vorm van een Arbeidsongeschiktheidskas die deel uitmaakt van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 74

(Vervallen)

HOOFDSTUK IIIA. EIGEN RISICO DRAGEN DOOR DE WERKGEVER

Artikel 75

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen verleent aan een werkgever op aanvraag toestemming om het risico van betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zelf te dragen, indien de werkgever een schriftelijke garantie overlegt, waaruit blijkt dat een kredietinstelling of een verzekeraar zich jegens het Landelijk instituut sociale verzekeringen verplicht, op het eerste verzoek van het Landelijk instituut sociale verzekeringen waarbij het Landelijk instituut sociale verzekeringen schriftelijk meedeelt dat de verplichtingen die voortvloeien uit het zelf dragen van het risico niet worden nagekomen, die verplichtingen na te komen. De overheidswerkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, voorzover door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën aangewezen, is ontheven van de verplichting tot het overleggen van een schriftelijke garantie, bedoeld in de eerste zin. De toestemming wordt niet verleend gedurende drie jaren nadat het door de werkgever zelf dragen van het in de eerste zin bedoelde risico is beëindigd.

  • 2. Onder een kredietinstelling als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een op grond van artikel 52, tweede lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 geregistreerde kredietinstelling.

  • 3. Onder een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een verzekeraar:

    1°. die in het bezit is van de op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 vereiste vergunning of heeft voldaan aan de op grond van de artikelen 37 of 38 van die wet vereiste procedure met betrekking tot een bijkantoor in Nederland; of

    2°. die heeft voldaan aan de vereiste procedure, bedoeld in de artikelen 111, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde lid, 116, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of derde lid, of 118, tweede of vijfde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 indien het de aldaar bedoelde dienstverrichting naar Nederland betreft.

  • 4. De schriftelijke garantie, bedoeld in het eerste lid, wordt voor onbepaalde tijd afgegeven, strekt zich uit tot rechtsopvolgers onder algemene titel van de eigenrisicodrager en tot het risico dat overgaat op de verkrijgende werkgever, bedoeld in artikel 75b, vierde en zesde lid en bepaalt dat de desbetreffende kredietinstelling of verzekeraar de garantie kan beëindigen door schriftelijke opzegging bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 5. De schriftelijke garantie, bedoeld in het eerste lid, strekt zich niet uit tot:

    a. arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ter zake van arbeidsongeschiktheid die is ontstaan door een omstandigheid als bedoeld in artikel 64, tweede lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, of door een kernongeval als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen;

    b. de boete, bedoeld in artikel 75e, vijfde lid.

  • 6. De toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend met ingang van 1 januari of 1 juli van enig jaar, mits de aanvraag ten minste dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend. Aan een startende werkgever wordt op zijn verzoek toestemming verleend met ingang van het tijdstip waarop deze start.

  • 7. Het door de werkgever zelf dragen van het risico, bedoeld in het eerste lid:

    a. eindigt met ingang van de dag waarop de schriftelijke garantie, bedoeld in het eerste lid, eindigt, onderscheidenlijk met ingang van de dag waarop de eigenrisicodrager in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard dan wel de dag waarop hij ophoudt werkgever te zijn;

    b. wordt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen op 1 januari of 1 juli van enig jaar beëindigd op aanvraag van de werkgever, mits deze aanvraag ten minste dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend;

    c. kan door het Landelijk instituut sociale verzekeringen zonder aanvraag van de werkgever met onmiddellijke ingang worden beëindigd indien de rechtbank de noodregeling, bedoeld in hoofdstuk IX van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 onderscheidenlijk de bijzondere voorziening als bedoeld in hoofdstuk X van de Wet toezicht kredietwezen 1992 heeft uitgesproken over de betrokken verzekeraar onderscheidenlijk kredietinstelling.

Artikel 75a

  • 1. De eigenrisicodrager draagt gedurende de periode van vijf jaar nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die is toegekend:

    a. aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond en ter zake van die ongeschiktheid de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 19 heeft doorgemaakt;

    b. met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, is ingetrokken op grond van artikel 43, eerste lid;

    c. met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, die aan het einde van de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was;

    d. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, ten aanzien van wie op grond van artikel 43a, vierde lid, onderdeel b, geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 43a, eerste lid, als bedoeld in de onderdelen b en c.

  • 2. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend met toepassing van artikel 43a, eerste lid, of aan de werknemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, vangt de in het eerste lid bedoelde periode van vijf jaar aan na het verstrijken van de wachttijd van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend aan een werknemer die:

    a. bij het aangaan van de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, arbeidsgehandicapte was als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

    b. tot de dag waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend arbeidsgehandicapte is gebleven; en

    c. een periode van zes jaar te rekenen vanaf de dag waarop de dienstbetrekking, bedoeld onder a, is aangegaan niet is verstreken.

    De periode van zes jaar, bedoeld onder c, is niet van toepassing indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend in aansluiting op een voordien op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toegekende uitkering.

    Het eerste lid is evenmin van toepassing indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend aan een vervanger als bedoeld in de Wet financiering loopbaanonderbreking, indien de verlofganger die hij vervangt in de verlofperiode arbeidsongeschikt is geworden en terzake van die ongeschiktheid recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft verkregen.

  • 4. De eigenrisicodrager betaalt, met inachtneming van artikel 71, de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering namens het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan de werknemer, bedoeld in het eerste lid. Indien de eigenrisicodrager de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet betaalt, betaalt het Landelijk instituut sociale verzekeringen de arbeidsongeschiktheidsuitkering en verhaalt het Landelijk instituut sociale verzekeringen deze uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht, op de eigenrisicodrager.

  • 5. Indien de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of ten dele niet aan de werknemer, bedoeld in het eerste lid, wordt betaald wegens het genieten van loon als bedoeld in artikel 44, derde lid, wordt na afloop van een kalenderkwartaal het gezamenlijke bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de niet uitbetaalde vakantie-uitkeringen, vermeerderd met het bedrag aan premies dat de eigenrisicodrager bij wel-uitbetaling daarover op grond van enige wet verschuldigd zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht, door de eigenrisicodrager aan 's Rijks kas afgedragen.

Artikel 75b

  • 1. Indien een werkgever eigenrisicodrager wordt, wordt het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de werknemer, bedoeld in artikel 75a, die is ingegaan vóór de dag waarop deze werkgever eigenrisicodrager wordt, vanaf die dag door de eigenrisicodrager gedragen, overeenkomstig artikel 75a.

  • 2. In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, waarbij de werkgever die de onderneming overdraagt geen eigenrisicodrager is en de werkgever die de onderneming verkrijgt eigenrisicodrager is of wordt, wordt door de eigenrisicodrager het in het derde lid beschreven risico zelf gedragen.

  • 3. Het tweede lid betreft het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, overeenkomstig artikel 75a, die is of wordt toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen.

  • 4. Indien de werkgever wiens onderneming wordt overgenomen als bedoeld in het tweede lid eigenrisicodrager is, gaat het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, overeenkomstig artikel 75a, die is of wordt toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, over op de werkgever die de onderneming verkrijgt, ook indien hij geen eigenrisicodrager is.

  • 5. Indien het zelf dragen van het risico eindigt of wordt beëindigd anders dan als gevolg van overgang van onderneming van de werkgever, bedoeld in het vierde lid, blijft de werkgever het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dragen, overeenkomstig artikel 75a, die is of wordt toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid tot hem in dienstbetrekking stond. Indien de werkgever in staat van faillissement is verklaard, of indien ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard dan wel indien hij ophoudt werkgever te zijn, betaalt het Landelijk instituut sociale verzekeringen de in de eerste zin bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkering en verhaalt het Landelijk instituut sociale verzekeringen deze uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht, op de kredietinstelling of verzekeraar, bedoeld in artikel 75, eerste lid.

  • 6. Indien de onderneming van de werkgever, bedoeld in het vijfde lid, wordt overgenomen als bedoeld in het tweede lid en de werkgever die de onderneming verkrijgt geen eigenrisicodrager is, gaan de verplichtingen met betrekking tot de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in het vijfde lid, over op de laatstgenoemde werkgever.

  • 7. Indien slechts een deel van een onderneming als bedoeld in het tweede lid overgaat, vindt het tweede lid toepassing naar rato van het deel van de loonsom dat het overgegane deel van de onderneming deel uitmaakte van de gehele onderneming in het kalenderjaar voorafgaande aan dat van overgang, doch blijft de betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in het derde lid berusten bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen verhaalt op de eigenrisicodrager de door hem op grond van de eerste zin verschuldigde arbeidsongeschiktheidsuitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht.

  • 8. Indien slechts een deel van een onderneming als bedoeld in het vierde en zesde lid overgaat, blijft het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in het vierde en zesde lid, berusten bij de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.

Artikel 75c

  • 1. De eigenrisicodrager is over het loon van de tot hem in dienstbetrekking staande werknemers, de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 78, eerste lid, en over de door hem te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, de vervangende premie, bedoeld in artikel 78, zevende lid, niet verschuldigd.

  • 2. De startende werkgever, bedoeld in artikel 75, zesde lid, is in afwachting van de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen te verlenen toestemming, bedoeld in artikel 75, eerste lid, over het loon van de tot hem in dienstbetrekking staande werknemers, de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 78, eerste lid, niet verschuldigd.

  • 3. De eigenrisicodrager die ter dekking van het risico, bedoeld in artikel 75a, eerste lid, een verzekering heeft afgesloten, mag de door hem ter zake van die verzekering verschuldigde premie niet verhalen op de werknemer. Elk beding waarbij van de eerste zin wordt afgeweken is nietig.

Artikel 75d

  • 1. De eigenrisicodrager is niet verplicht tot het doen van de aangifte van ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 38 van de Ziektewet.

  • 2. De eigenrisicodrager doet, uiterlijk acht maanden nadat de ongeschiktheid tot werken van een werknemer voor wie hij het risico, bedoeld in artikel 75a, eerste lid, draagt zijn verstreken, aangifte van die ongeschiktheid bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen. De werkgever geeft daarbij de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken op. Voor het bepalen van het tijdvak van acht maanden worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. Onverminderd het tweede lid doet de eigenrisicodrager aangifte van de ongeschiktheid tot werken van een werknemer voor wie hij het in artikel 75a, eerste lid, bedoelde risico draagt, op de laatste werkdag voordat de dienstbetrekking eindigt.

Artikel 75e

  • 1. De eigenrisicodrager stelt, uiterlijk dertien weken na het ontstaan van de ongeschiktheid tot werken van de werknemer voor wie hij het risico, bedoeld in artikel 75a, eerste lid, draagt, een reïntegratieplan op als bedoeld in artikel 71a. Hij behoeft dit plan niet aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen over te leggen. Artikel 71a, tweede tot en met zesde lid, is ten aanzien van die werkgever niet van toepassing.

  • 2. Het reïntegratieplan, bedoeld in het eerste lid, wordt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen opgesteld:

    a. op verzoek van de eigenrisicodrager; of

    b. op verzoek van de werknemer voor wie het risico, bedoeld in artikel 75a, eerste lid, wordt gedragen, indien de eigenrisicodrager geen reïntegratieplan heeft opgesteld of een reïntegratieplan heeft opgesteld dat niet aan de op grond van het vierde lid gestelde minimumeisen voldoet.

  • 3. Indien de werknemer voor wie het risico, bedoeld in artikel 75a, eerste lid, wordt gedragen weigert mee te werken aan een geneeskundige behandeling of aan zijn genezing, of aan een voorziening tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid, of anderszins weigert mee te werken aan zijn herintreding in het arbeidsproces, kan de werkgever het Landelijk instituut sociale verzekeringen verzoeken toepassing te geven aan artikel 21, vierde lid, 24, 25 of 28.

  • 4. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt minimumeisen ten aanzien van de begeleiding van de werknemer, bedoeld in artikel 75a, eerste lid, door de eigenrisicodrager, gericht op het herstel van de arbeidsgeschiktheid, teneinde de herintreding van die werknemer in het arbeidsproces te bevorderen.

  • 5. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt drie jaar nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de werknemer, bedoeld in artikel 75a, eerste lid, is ingegaan, vast of de werkgever de in het vierde lid bedoelde minimumeisen heeft nageleefd. Indien de werkgever deze eisen zonder deugdelijke grond niet of niet naar behoren heeft nageleefd, legt het Landelijk instituut sociale verzekeringen hem een boete op van f 25 000,-. De artikelen 29a, derde, vierde en zesde lid, 29b, 29c, 29e, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid en 29g, eerste, vijfde, zevende, negende en tiende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 75f

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen brengt bij de eigenrisicodrager de kosten in rekening ter zake van:

    a. de beoordeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 75, eerste lid;

    b. de betaling van de uitkering door het Landelijk instituut sociale verzekeringen en het verhaal op de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 75a, vierde lid;

    c. het opstellen van het reïntegratieplan, bedoeld in artikel 75e, tweede lid.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen vergoedt aan de eigenrisicodrager op aanvraag de schade die deze lijdt door toepassing van artikel 36b, eerste lid.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 75g

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK IV. FINANCIERING

§ 1. Middelen tot dekking van de uitgaven

Artikel 76
  • 1. De middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, alsmede de middelen benodigd voor het vormen en in stand houden van een reserve in het Arbeidsongeschiktheidsfonds, worden verkregen door het heffen van de in artikel 76a, onderdeel a, bedoelde basispremie.

  • 2. De middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas, alsmede de middelen benodigd voor het vormen en in stand houden van een reserve in de Arbeidsongeschiktheidskas, worden verkregen door het heffen van de in artikel 76a, onderdeel b, bedoelde gedifferentieerde premie.

Artikel 76a

De premie, die door de werkgever verschuldigd is, bestaat uit:

a. een basispremie, waarop de artikelen 76b, 77, 77a, 77b, 77c, 77d en 77e van toepassing zijn;

b. een gedifferentieerde premie, waarop de artikelen 76b en 78 van toepassing zijn.

Artikel 76b
  • 1. De werkgever betaalt de basispremie en de gedifferentieerde premie aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 2. De werkgever mag de door hem verschuldigde premie niet verhalen op de werknemer. Elk beding waarbij van de eerste zin wordt afgeweken is nietig.

Artikel 76c

Ten gunste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds komen:

a. de gelden die het Landelijk instituut sociale verzekeringen ontvangt door het heffen van de basispremie, bedoeld in artikel 77;

b. de gelden die het Landelijk instituut sociale verzekeringen ontvangt door toepassing van artikel 29a;

c. de gelden die het Landelijk instituut sociale verzekeringen ontvangt door toepassing van artikel 75f, eerste lid;

d. de gelden die het Landelijk instituut sociale verzekeringen met toepassing van verhaal als bedoeld in artikel 90 ontvangt in verband met uitkeringen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel a;

e. de gelden die het Landelijk instituut sociale verzekeringen ontvangt door toepassing van artikel 57, in verband met uitkeringen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdeel a;

f. de gelden die het Landelijk instituut sociale verzekeringen ontvangt door toepassing van artikel XIV van de Wet afschaffing malus en bevordering reïntegratie;

g. bij ministeriële regeling te bepalen baten voor het Landelijk instituut sociale verzekeringen, de uitvoeringsinstellingen of de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in verband met de overgang van personeel en vermogensbestanddelen naar de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voor het verrichten van werkzaamheden gericht op de bevordering van inschakeling in de arbeid van arbeidsgehandicapten in de zin van artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.

Artikel 76d
  • 1. Ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds komen, met inachtneming van artikel 76f:

    a. de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkeringen door het Landelijk instituut sociale verzekeringen verschuldigde premies, die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht;

    b. de kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van deze wet;

    c. de gelden die door toepassing van artikel 79 worden overgeheveld naar de Arbeidsongeschiktheidskas;

    d. de in artikel XIII van de Wet afschaffing malus en bevordering reïntegratie bedoelde bonusuitkeringen;

    e. de schade, bedoeld in artikel 75f, tweede lid, die wordt vergoed aan een eigenrisicodrager;

    f. het gezamenlijke bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de vakantie-uitkeringen die niet zijn uitbetaald wegens het genieten van loon als bedoeld in artikel 44, derde lid, en dat op grond van artikel 44, vierde lid, wordt afgedragen aan 's Rijks kas, vermeerderd met het bedrag aan premies dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen bij wel-uitbetaling daarover op grond van enige wet verschuldigd zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht;

    g. het op grond van artikel 42 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten aan het Reïntegratiefonds af te dragen bedrag;

    h. bij ministeriële regeling te bepalen kosten in verband met de overgang van personeel en vermogensbestanddelen naar de Arbeidsvoorzieningsorganisatie voor het verrichten van werkzaamheden gericht op de bevordering van inschakeling in de arbeid van arbeidsgehandicapten in de zin van artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen bezigt de middelen die zijn gereserveerd ten behoeve van het Arbeidsongeschiktheidsfonds niet tot bestrijding van uitgaven ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds dan met toestemming van Onze Minister.

Artikel 76e

Ten gunste van de Arbeidsongeschiktheidskas komen:

a. de gelden die het Landelijk instituut sociale verzekeringen ontvangt door het heffen van de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 78, eerste lid, en de vervangende premie, bedoeld in artikel 78, zevende lid;

b. de gelden die het Landelijk instituut sociale verzekeringen ontvangt met toepassing van artikel 57, in verband met uitkeringen als bedoeld in artikel 76f, eerste lid;

c. de gelden die het Landelijk instituut sociale verzekeringen ontvangt met toepassing van verhaal als bedoeld in artikel 75a, vierde lid, en artikel 75b, vijfde lid en zevende lid;

d. de gelden die het Landelijk instituut sociale verzekeringen ontvangt door toepassing van artikel 78a;

e. de gelden die door toepassing van artikel 79 worden overgeheveld uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds;

f. de gelden die het Landelijk instituut sociale verzekeringen ontvangt met toepassing van verhaal als bedoeld in artikel 90 in verband met uitkeringen als bedoeld in artikel 76f, eerste lid.

Artikel 76f
  • 1. Ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komen gedurende de periode van vijf jaar te rekenen vanaf de dag waarop een arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan:

    a. de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkeringen door het Landelijk instituut sociale verzekeringen verschuldigde premies die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht;

    b. het gezamenlijke bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de vakantie-uitkeringen die in de in de aanhef bedoelde periode niet zijn uitbetaald wegens het genieten van loon als bedoeld in artikel 44, derde lid, en dat op grond van artikel 44, vierde lid, wordt afgedragen aan 's Rijks kas, vermeerderd met het bedrag aan premies dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen bij wel-uitbetaling daarover op grond van enige wet verschuldigd zou zijn en dat niet op de uitkeringen in mindering kan worden gebracht.

  • 2. Indien een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, vangt de in het eerste lid bedoelde periode van vijf jaar aan op de dag waarop de in artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, bedoelde ingetrokken arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan. De eerste zin is tevens van toepassing op de arbeidsongeschiktheidsuitkering die niet is toegekend met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, maar met toepassing van artikel 19, omdat het eerstgenoemde artikel op grond van artikel 43a, vierde lid, onderdeel b, geen toepassing kon vinden.

  • 3. Indien een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, vangt de in het eerste lid bedoelde periode van vijf jaar aan na het verstrijken van de in artikel 43, eerste lid, onderdeel b, bedoelde wachttijd van 52 weken. De eerste zin is tevens van toepassing op de arbeidsongeschiktheidsuitkering die niet is toegekend met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, maar met toepassing van artikel 19, omdat het eerstgenoemde artikel op grond van artikel 43a, vierde lid, onderdeel b, geen toepassing kon vinden.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    a. het een arbeidsongeschiktheidsuitkering betreft die op grond van artikel 71, eerste lid, door het Landelijk instituut sociale verzekeringen wordt betaald en op grond van artikel 71, derde lid, niet op een eigenrisicodrager wordt verhaald;

    b. het een arbeidsongeschiktheidsuitkering betreft die op grond van artikel 75a, vierde lid, door het Landelijk instituut sociale verzekeringen wordt betaald en niet kan worden verhaald op een kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 75; of

    c. het een arbeidsongeschiktheidsuitkering, anders dan bedoeld in het tweede of derde lid, betreft, toegekend aan een werknemer die:

    1°. bij het aangaan van de dienstbetrekking waaruit de arbeidsongeschiktheid is ontstaan, arbeidsgehandicapte was als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

    2°. tot de dag waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend arbeidsgehandicapte is gebleven; en

    3°. een periode van zes jaar te rekenen vanaf de dag waarop de dienstbetrekking, bedoeld onder 1°, is aangegaan niet is verstreken.

    De periode van zes jaar, bedoeld onder 3°, is niet van toepassing indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend in aansluiting op een voordien op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toegekende uitkering.

    Het eerste lid is evenmin van toepassing indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend aan een vervanger als bedoeld in de Wet financiering loopbaanonderbreking, indien de verlofganger die hij vervangt in de verlofperiode arbeidsongeschikt is geworden en terzake van die ongeschiktheid recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft verkregen.

  • 5. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen bezigt de middelen die zijn gereserveerd ten behoeve van de Arbeidsongeschiktheidskas niet tot bestrijding van uitgaven ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas dan met toestemming van Onze Minister.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

§ 2. De basispremie

Artikel 77
  • 1. De basispremie wordt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen geheven in een overeenkomstig dit artikel vastgesteld percentage van het loon dat, in het tijdvak waarover de betaling loopt, is genoten door de werknemer.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt voor de berekening van de basispremie, onder goedkeuring van Onze Minister, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk percentage vast, alsmede de periode waarvoor dit percentage zal gelden.

  • 3. Indien Onze Minister zijn goedkeuring onthoudt aan een door het Landelijk instituut sociale verzekeringen op grond van het tweede lid vastgesteld percentage of vastgestelde periode, stelt hij het percentage of de periode vast.

Artikel 77a
  • 1. Indien een herziening van het in artikel 77 bedoelde percentage ingaat op een ander tijdstip dan met ingang van 1 januari, gaat het Landelijk instituut sociale verzekeringen bij de berekening en de inning van de premie uit van een, onder goedkeuring van Onze Minister, voor alle takken van bedrijf en beroep vast te stellen gemiddeld percentage dat zal gelden voor het gehele kalenderjaar.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan, in afwijking van het eerste lid, in bijzondere gevallen, onder goedkeuring van Onze Minister, voor een of meer sectoren uitgaan van de percentages, bedoeld in artikel 77.

Artikel 77b
  • 1. De basispremie is niet verschuldigd over het loon van een werknemer, die arbeidsgehandicapte is in de zin van artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, indien de werkgever aantoont dat het totaalbedrag van de premieplichtige loonsom van de arbeidsgehandicapte werknemers die tot hem in dienstbetrekking staan in een kalenderjaar en de som van de aan hen in dat kalenderjaar verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ten minste gelijk is aan vijf procent van de premieplichtige loonsom van de werkgever in dat kalenderjaar.

  • 2. De basispremie is voor tweederde deel niet verschuldigd over het loon van de werknemer, die arbeidsgehandicapte is in de zin van artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, indien de werkgever aantoont dat het totaalbedrag van de premieplichtige loonsom van de arbeidsgehandicapte werknemers die tot hem in dienstbetrekking staan in een kalenderjaar en de som van de aan hen in dat kalenderjaar verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ten minste gelijk is aan vier procent, doch minder dan vijf procent, van de premieplichtige loonsom van de werkgever in dat kalenderjaar.

  • 3. De basispremie is voor eenderde deel niet verschuldigd over het loon van de werknemer, die arbeidsgehandicapte is in de zin van artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, indien de werkgever aantoont dat het totaal bedrag van de premieplichtige loonsom van de arbeidsgehandicapte werknemers die tot hem in dienstbetrekking staan in een kalenderjaar en de som van de aan hen in dat kalenderjaar verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ten minste gelijk is aan drie procent, doch minder dan vier procent, van de premieplichtige loonsom van de werkgever in dat kalenderjaar.

  • 4. Indien het eerste, tweede of derde lid toepassing vindt kent het Landelijk instituut sociale verzekeringen voorts een korting toe op de door de werkgever in het in dat lid bedoelde kalenderjaar verschuldigde basispremie, die gelijk is aan een percentage van het premieplichtige loon van de werkgever in dat kalenderjaar, doch:

    a. bij toepassing van het eerste lid, tot een bedrag dat gelijk is aan een percentage van ten hoogste vijftien maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;

    b. bij toepassing van het tweede lid, tot een bedrag dat gelijk is aan tweederde deel van een percentage van ten hoogste vijftien maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;

    c. bij toepassing van het derde lid, tot een bedrag dat gelijk is aan eenderde deel van een percentage van ten hoogste vijftien maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar.

  • 5. Bij de vaststelling van het in het vierde lid bedoelde premieplichtige loon van de werkgever blijft het bedrag aan loon van de arbeidsgehandicapte werknemers, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, buiten beschouwing.

  • 6. Onder arbeidsongeschiktheidsuitkeringen als bedoeld in het eerste tot en met derde lid worden verstaan uitkeringen op grond van deze wet, uitkeringen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en uitkeringen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

Artikel 77c
  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kent aan de werkgever die een of meer opdrachten verleent aan een bedrijf waar arbeid wordt verricht onder aangepaste omstandigheden als bedoeld in de Wet sociale werkvoorziening, een korting toe op de door hem verschuldigde basispremie, indien hij aantoont dat de netto toegevoegde waarde die met de opdrachten is gemoeid, ten minste gelijk is aan drie procent van zijn premieplichtige loonsom in het kalenderjaar waarin de opdrachten zijn verleend. De netto toegevoegde waarde, bedoeld in de eerste zin, wordt jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld op een percentage van de omzet die met de opdrachten is gemoeid, welk percentage verschillend kan worden vastgesteld afhankelijk van de aard van de opdracht en de omstandigheden waaronder die wordt uitgevoerd.

  • 2. De korting, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan een percentage van de netto toegevoegde waarde, bedoeld in het eerste lid, welk percentage gelijk is aan het premiepercentage, bedoeld in artikel 77, indien de netto toegevoegde waarde, bedoeld in het eerste lid, ten minste gelijk is aan vijf procent van de premieplichtige loonsom van de werkgever in het kalenderjaar waarin de opdrachten zijn verleend.

  • 3. De korting, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan een percentage van de netto toegevoegde waarde, bedoeld in het eerste lid, welk percentage gelijk is aan tweederde van het premiepercentage, bedoeld in artikel 77, indien de netto toegevoegde waarde, bedoeld in het eerste lid, ten minste gelijk is aan vier procent, doch minder dan vijf procent, van de premieplichtige loonsom van de werkgever in het kalenderjaar waarin de opdrachten zijn verleend.

  • 4. De korting, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan een percentage van de netto toegevoegde waarde, bedoeld in het eerste lid, welk percentage gelijk is aan eenderde van het premiepercentage, bedoeld in artikel 77, indien de netto toegevoegde waarde, bedoeld in het eerste lid, ten minste gelijk is aan drie procent, doch minder dan vier procent, van de premieplichtige loonsom van de werkgever in het kalenderjaar waarin de opdrachten zijn verleend.

  • 5. Indien het tweede, derde of vierde lid toepassing vindt kent het Landelijk instituut sociale verzekeringen voorts een korting toe op de door de werkgever in het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar verschuldigde basispremie, die gelijk is aan een percentage van het premieplichtige loon van de werkgever in dat kalenderjaar, doch:

    a. bij toepassing van het tweede lid, tot een bedrag dat gelijk is aan een percentage van ten hoogste vijftien maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;

    b. bij toepassing van het derde lid, tot een bedrag dat gelijk is aan tweederde deel van een percentage van ten hoogste vijftien maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;

    c. bij toepassing van het vierde lid, tot een bedrag dat gelijk is aan eenderde deel van een percentage van ten hoogste vijftien maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar.

Artikel 77d
  • 1. Aan de werkgever die aantoont dat hij in een kalenderjaar werknemers in dienst heeft die arbeidsgehandicapte zijn als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten en in dat jaar een of meer opdrachten verleent aan een bedrijf waar arbeid wordt verricht onder aangepaste omstandigheden als bedoeld in de Wet sociale werkvoorziening en die niet in aanmerking komt voor een korting als bedoeld in de artikelen 77b en 77c, wordt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen, overeenkomstig artikel 77b, vierde lid, onderdeel c, en artikel 77c, vierde en vijfde lid, onderdeel c, een korting toegekend op de door hem verschuldigde basispremie, indien hij aantoont dat de som van de netto toegevoegde waarde, bedoeld in artikel 77c, eerste lid, en het totaal bedrag, bedoeld in artikel 77b, eerste lid, ten minste gelijk is aan 5 procent van zijn premieplichtige loonsom in het kalenderjaar waarin de opdracht is verleend.

  • 2. De werkgever aan wie een korting is toegekend als bedoeld in het eerste lid, is overeenkomstig artikel 77b, derde lid, de basispremie niet verschuldigd over het loon van de tot hem in dienstbetrekking staande arbeidsgehandicapte werknemers, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 77e
  • 1. Het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer, bedoeld in artikel 77b en artikel 77c, wordt vastgesteld door het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 2. De in artikel 77b, vierde lid, en artikel 77c, vijfde lid, bedoelde percentages worden bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 3. Met betrekking tot de artikelen 77b, 77c en 77d kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld.

§ 3. De gedifferentieerde premie

Artikel 78
  • 1. De gedifferentieerde premie wordt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen geheven in een overeenkomstig dit artikel vastgesteld percentage van het loon dat, in het tijdvak waarover de betaling loopt, is genoten door de werknemer.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt, onder goedkeuring van Onze Minister:

    a. voor de berekening van de gedifferentieerde premie een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage vast, alsmede de periode waarover dit percentage zal gelden;

    b. voor de berekening van het rekenpercentage, bedoeld in onderdeel a, een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk gemiddeld percentage vast, alsmede de periode waarover dit percentage zal gelden.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt elk jaar met ingang van 1 januari voor elke werkgever een opslag of korting vast waarmee voor die werkgever het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde percentage wordt verhoogd respectievelijk verlaagd. Indien een werkgever met toepassing van artikel 53 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 is aangesloten bij meer dan een sector, worden de in de eerste zin bedoelde opslag en korting afzonderlijk vastgesteld voor elk bedrijfsonderdeel van de werkgever waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een afzonderlijke sector.

  • 4. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt in geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het derde lid, opnieuw vast voor de werkgever die een onderneming of een deel daarvan verkrijgt en voor de werkgever die een deel van zijn onderneming overdraagt.

  • 5. De verhoging en verlaging van de gedifferentieerde premie bedraagt op verzoek van een kleine werkgever als bedoeld in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het zesde lid, per kalenderjaar maximaal één procentpunt. Een verzoek als bedoeld in de eerste zin wordt ten minste 13 weken voor de aanvang van enig kalenderjaar ingediend. De maximering, bedoeld in de eerste zin eindigt op het moment dat de kleine werkgever de minimumpremie bedoeld in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het zesde lid, weer verschuldigd is.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld:

    a. omtrent de wijze waarop het rekenpercentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het gemiddelde percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, worden vastgesteld;

    b. omtrent de wijze waarop de in het derde of vierde lid bedoelde opslag of korting door het Landelijk instituut sociale verzekeringen op basis van het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt berekend;

    c. omtrent de percentages die op grond van dit artikel ten hoogste aan een werkgever in rekening mogen worden gebracht en omtrent de percentages die op grond van dit artikel ten minste aan een werkgever in rekening moeten worden gebracht.

  • 7. In afwijking van het eerste lid wordt over een uitkering op grond van deze wet, de Ziektewet, de Werkloosheidswet, over een toeslag op grond van de Toeslagenwet en over het loon uit een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening in plaats van een gedifferentieerde premie een vervangende premie vastgesteld. Het percentage van de vervangende premie is gelijk aan het percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a. Met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet wordt gelijkgesteld een wachtgeld als bedoeld in artikel 1, onderdeel r, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen. De derde zin en deze zin vervallen met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 3 als bedoeld in artikel 54 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen.

  • 8. Behalve voor degene die loon ontvangt uit een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening wordt het zevende lid niet toegepast ingeval het Landelijk instituut sociale verzekeringen de uitkering, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies betaalt aan de werkgever, bedoeld in artikel 8, 9 of 11 van deze wet en in artikel 9, 10 of 12 van de Werkloosheidswet en de Ziektewet, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever.

  • 9. Indien Onze Minister zijn goedkeuring onthoudt aan een door het Landelijk instituut sociale verzekeringen op grond van het tweede lid, onderdeel a of onderdeel b, vastgesteld percentage of vastgestelde periode, stelt hij het percentage of de periode vast.

  • 10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot het vijfde lid.

Artikel 78a

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld:

a. omtrent de vaststelling van het bedrag dat een werkgever als bedoeld in artikel 78, vijfde lid, aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen verschuldigd is indien hij eigenrisicodrager wordt voordat hij de in dat artikellid bedoelde minimumpremie weer verschuldigd is;

b. omtrent de vaststelling van het bedrag dat een werkgever aan wie op grond van artikel 78, zesde lid, onderdeel c, het hoogste percentage in rekening wordt gebracht, aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen verschuldigd is indien hij eigenrisicodrager wordt voordat het in dat artikelonderdeel bedoelde laagste percentage bij hem in rekening wordt gebracht.

Artikel 79

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de overheveling van gelden uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds naar de Arbeidsongeschiktheidskas.

HOOFDSTUK V. HET VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN

Artikel 80

Degene, die de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 19 doormaakt, dan wel aanspraak maakt op of in het genot is van arbeidsongeschiktheidsuitkering, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 54 de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald.

HOOFDSTUK VI. DE VRIJWILLIGE VERZEKERING

Artikel 81

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is verplicht overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde tot de vrijwillige verzekering toe te laten, mits hij hier te lande woont:

    a. degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en te wiens aanzien op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen dat onderbreking van die verplichte verzekering van korte duur zal zijn, dan wel die beschikbaar is om arbeid te aanvaarden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet.

    b. degene, die, terwijl hij hier te lande woonde, in het buitenland verplicht verzekerd was tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid, mits:

    1°. hij niet meer in het buitenland verzekerd is, omdat hij niet langer werkzaamheden verricht in het buitenland;

    2°. op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen, dat het zijn bedoeling is bij geboden gelegenheid opnieuw een dienstbetrekking aan te gaan;

    c. degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en die als zelfstandige een bedrijf of beroep uitoefent of gaat uitoefenen, of als echtgenoot van de zelfstandige in dat bedrijf of beroep meewerkt of gaat meewerken, indien gedurende één jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het einde van zijn verplichte verzekering, onafgebroken, al dan niet in Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid op hem van toepassing is geweest;

    d. degene, wiens dienstbetrekking ertoe strekt, dat slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid wordt verricht – niet uitsluitend als gevolg van een voor betrokkene geldende werktijdregeling, krachtens welke een normale werkweek van gemiddeld minder dan zes dagen van toepassing is – en die uit hoofde van die dienstbetrekking verplicht verzekerd is, indien gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaande aan de dag van aanvang van zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet hier te lande, ingevolge het bepaalde bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid op hem van toepassing is geweest;

    e. degene, wiens arbeidsverhouding op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd;

    f. degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;

    g. degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;

    h. degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45% is ingetrokken;

    i. degene, die op grond van artikel 7 als werknemer wordt beschouwd en tevens als zelfstandige een bedrijf of beroep uitoefent of gaat uitoefenen of als echtgenoot van die zelfstandige in dat bedrijf of beroep meewerkt of gaat meewerken, indien gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaand aan de dag van aanvang van zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet in Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid op hem van toepassing is geweest.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichting bestaat eveneens ten aanzien van de persoon, jonger dan 65 jaar, die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 3, tweede, derde en vierde lid, niet als werknemer wordt beschouwd, en

    a. wiens verplichte verzekering is geëindigd en die buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend op de beëindiging van de verplichte verzekering een dienstbetrekking vervult voor de duur van maximaal vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is;

    b. die Nederlander is en die is uitgezonden om door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan te wijzen werkzaamheden in het kader van ontwikkelingssamenwerking te verrichten;

    c. die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of buiten Nederland, werkzaamheden te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund;

    d. die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking vervult; of

    e. die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden verricht die worden bekostigd door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.

  • 3. Aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dient een aaneengesloten periode van verplichte verzekering van tenminste één jaar te zijn voorafgegaan.

  • 4. Met de Nederlander, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, c en e, wordt gelijkgesteld de persoon, die onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, mits hij voor hij werd uitgezonden in Nederland woonde.

Artikel 82

  • 1. De in artikel 81, eerste lid, onderdeel c respectievelijk d, genoemde termijn van één jaar respectievelijk van drie jaren wordt geacht niet te zijn onderbroken:

    a. indien de betrokkene gedurende niet meer dan zestig dagen niet verzekerd is geweest;

    b. gedurende de wachttijd als bedoeld in de artikelen 19, 37 en 38;

    c. gedurende het tijdvak, waarover een arbeidsongeschiktheidsuitkering is genoten, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%.

  • 2. De in artikel 81, eerste lid, onderdeel c respectievelijk d, genoemde voorwaarde van een verzekeringsduur van één jaar respectievelijk van drie jaren wordt geacht te zijn vervuld, indien de betrokkene in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 83

  • 1. Het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering dient te worden ingediend bij de uitvoeringsinstelling overeenkomstig de regels die het Landelijk instituut sociale verzekeringen daaromtrent krachtens artikel 83a stelt:

    a. door de in artikel 81, eerste lid, onderdeel a, b en c, bedoelde personen binnen vier weken na het einde van hun verplichte verzekering;

    b. door de in artikel 81, eerste lid, onderdeel f, g en h, bedoelde personen binnen vier weken na de dagtekening van de beslissing, waarbij de arbeidsongeschiktheidsuitkering onderscheidenlijk werd toegekend, herzien of ingetrokken;

    c. door de in artikel 81, eerste lid, onderdeel i, bedoelde persoon: binnen vier weken na de dag, waarop zijn werkzaamheden als zelfstandige of zijn werkzaamheden als echtgenoot van de zelfstandige in diens bedrijfs- of beroepsuitoefening, een aanvang hebben genomen;

    d. door de in artikel 81, tweede lid, onderdeel a, bedoelde persoon: binnen vier weken na de dag, waarop de verplichte verzekering is geëindigd;

    e. door de in artikel 81, tweede lid, onderdeel b, c en e, bedoelde persoon: binnen vier weken na de dag van zijn vertrek naar het buitenland dan wel, indien de in artikel 81, tweede lid, onderdeel c, bedoelde werkzaamheden worden verricht in Nederland, binnen vier weken na de dag waarop die werkzaamheden een aanvang hebben genomen;

    f. door de in artikel 81, tweede lid, onderdeel d, bedoelde persoon: binnen vier weken na de dag, waarop zijn werkzaamheden buiten Nederland een aanvang hebben genomen.

  • 2. De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde personen worden geacht een verzoek om toelating binnen vier weken na de dagtekening van de beslissing te hebben gedaan, indien dit verzoek geschiedt binnen vier weken na de dag, waarop zij redelijkerwijze hebben kunnen kennis nemen van die beslissing.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd te verklaren dat een verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering, ingediend na de daartoe op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen gestelde termijn, geacht wordt tijdig te zijn ingekomen, indien de persoon die het verzoek heeft gedaan, redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.

  • 4. De vrijwillige verzekering vangt aan:

    a. voor de in artikel 81, eerste lid, onderdeel a, b en c, en tweede lid, onderdeel a, bedoelde persoon: op de dag na die, waarop de verplichte verzekering is geëindigd;

    b. voor de in artikel 81, eerste lid, onderdeel d, e en i, bedoelde persoon: op de dag van ontvangst van zijn verzoek om toelating;

    c. voor de in artikel 81, eerste lid, onderdeel f, g en h, bedoelde persoon: op de dag met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend, herzien of ingetrokken;

    d. voor de in artikel 81, tweede lid, onderdeel b, c en e, bedoelde persoon: op de dag van zijn vertrek naar het buitenland dan wel, indien de in artikel 81, tweede lid, onderdeel c, bedoelde werkzaamheden worden verricht in Nederland, op de dag waarop die werkzaamheden een aanvang hebben genomen;

    e. voor de in artikel 81, tweede lid, onderdeel d, bedoelde persoon: op de dag, waarop zijn werkzaamheden buiten Nederland een aanvang hebben genomen.

Artikel 83a

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt regels waaruit blijkt welke uitvoeringsinstelling ten aanzien van de in artikel 81 bedoelde personen met betrekking tot besluiten omtrent toelating tot de vrijwillige verzekering, werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht.

Artikel 83b

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen beëindigt de vrijwillige verzekering:

a. op verzoek van de vrijwillig verzekerde met ingang van een door hem te bepalen datum;

b. met ingang van de dag, waarop de termijn van vijf jaar, bedoeld in artikel 81, tweede lid, onderdeel a, is verstreken;

c. met ingang van de dag, waarop de werkzaamheden bedoeld in artikel 81, tweede lid, worden beëindigd en de vrijwillige verzekerde niet langer geacht kan worden inkomsten te verkrijgen wegens eindiging van die werkzaamheden dan wel inkomsten te derven in geval van ziekte;

d. met ingang van de dag, waarop de vrijwillig verzekerde verplicht verzekerd wordt ingevolge deze wet;

e. indien de verschuldigde premie over een periode van twee volle kalendermaanden niet, niet volledig of niet tijdig wordt betaald; of

f. indien niet langer wordt voldaan aan andere vereisten voor toelating tot de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 81, tweede lid.

Artikel 84

  • 1. De persoon, die om toelating tot de vrijwillige verzekering verzoekt, bepaalt bij de aanvang van de vrijwillige verzekering de hoogte van het dagloon, met dien verstande dat dit niet meer kan bedragen dan:

    a. het in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering genoemde bedrag eventueel verhoogd of verlaagd krachtens artikel 9a van die wet; en

    b. het loon of het inkomen dat hij in geval van arbeidsongeschiktheid naar het oordeel van het Landelijk instituut sociale verzekeringen derft.

  • 2. De premie voor de vrijwillige verzekering wordt geheven over het in het eerste lid bedoelde dagloon.

  • 3. De premie bedraagt een door het Landelijk instituut sociale verzekeringen te bepalen percentage van het in het eerste lid bedoelde dagloon, met dien verstande dat de premie niet meer bedraagt dan de in artikel 76a bedoelde basispremie, vermeerderd met een premie-opslag die wordt berekend op grond van het in artikel 78, tweede lid, onderdeel a, bedoelde percentage.

  • 4. De uitkering op grond van de vrijwillige verzekering wordt tijdens de duur, bedoeld in artikel 21a, berekend naar het in het eerste lid bedoelde dagloon. Dit dagloon wordt eveneens in aanmerking genomen bij de berekening van het vervolgdagloon, bedoeld in artikel 21b.

Artikel 85

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot de vrijwillige verzekering. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen met betrekking tot:

a. de toelating tot de vrijwillige verzekering;

b. het einde van de vrijwillige verzekering;

c. de premie voor de vrijwillige verzekering;

d. het dagloon, bedoeld in artikel 84, eerste lid.

Artikel 86

Met betrekking tot het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk zijn, met inachtneming van de wijzigingen, welke de aard van het onderwerp vordert, de bepalingen van de overige hoofdstukken en de ter uitvoering van die bepalingen genomen besluiten, voor zoveel nodig, van overeenkomstige toepassing, voorzover daarvan in het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde niet is afgeweken.

Artikel 86a

(Vervallen)

HOOFDSTUK VII. BEPALINGEN IN VERBAND MET DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT EN BEROEP IN CASSATIE

§ 1. Algemeen

Artikel 87

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de termijn waarbinnen een beschikking op aanvraag ingevolge deze wet dient te worden gegeven. Deze algemene maatregel van bestuur vervalt op 1 januari 2000.

Artikel 87a

In afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de belanghebbende in een bezwaarschriftprocedure ten aanzien van een besluit inzake de premie die verschuldigd is op grond van deze wet op zijn verzoek gehoord.

Artikel 87b

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt.

Artikel 87c

In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het Landelijk instituut sociale verzekeringen binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

Artikel 87d

Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit waaraan een medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt, beslist het Landelijk instituut sociale verzekeringen, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, binnen zeventien weken of, indien het advies vraagt aan een deskundige die niet onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is binnen eenentwintig weken, na ontvangst van het bezwaarschrift.

Artikel 87e

Het bezwaar of beroep van een werkgever tegen de in artikel 75a, vierde lid, bedoelde betaling danwel tegen de in artikel 78, derde of vierde lid, bedoelde opslag of korting kan niet zijn gegrond op de grief, dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 87f
  • 1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van artikel 1, derde tot en met zevende lid, en de daarop berustende bepalingen.

  • 2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen de uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.

§ 2. Medische besluiten

Artikel 88

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. medisch besluit: een besluit, waaraan een beoordeling van medische gegevens ten grondslag ligt;

b. werknemer: degene, op wiens medische gegevens de beoordeling betrekking heeft;

c. de werkgever: de belanghebbende bij een medisch besluit, die niet de werknemer is.

Artikel 88a
  • 1. De werkgever heeft slechts recht op inzage in, dan wel kennisname of toezending van enig stuk dat medische gegevens bevat, indien de werknemer hiervoor toestemming heeft gegeven.

  • 2. De toestemming wordt schriftelijk gegeven.

  • 3. De toestemming kan te allen tijde schriftelijk worden ingetrokken.

  • 4. Tijdens het horen in bezwaar of ter zitting van de rechtbank kan de toestemming ook mondeling worden ingetrokken.

Artikel 88b

De artikelen 88c en 88d zijn, voorzover nodig in afwijking van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing, indien de in artikel 88a bedoelde toestemming niet is gegeven.

Artikel 88c
  • 1. Inzage in, dan wel kennisname of toezending van enig stuk, dat medische gegevens bevat, is voorbehouden aan een gemachtigde van de werkgever, die arts is.

  • 2. De gemachtigde, die arts is, treedt in de plaats van de werkgever bij:

    a. de voorbereiding van een medisch besluit;

    b. het opstellen van een bezwaar- of beroepschrift; en

    c. de behandeling van een bezwaar of beroep; voorzover betrekking hebbend op medische gegevens.

Artikel 88d
  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen vermeldt de motivering van een medisch besluit, voorzover betrekking hebbend op medische gegevens, op een aparte bijlage.

  • 2. De bijlage wordt niet aan de werkgever verstrekt.

  • 3. Desgevraagd wordt de bijlage verstrekt aan de gemachtigde van de werkgever, die arts is.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een rapport of een advies van een arts of een psycholoog, waarnaar bij de motivering van een medisch besluit wordt verwezen.

Artikel 88e

Bij de bekendmaking van een medisch besluit wordt gewezen op de artikelen 88a tot en met 88d en 88f.

Artikel 88f

In afwijking van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht worden de gronden van het bezwaar en beroep, die betrekking hebben op medische gegevens, op een aparte bijlage vermeld.

Artikel 88g

De artikelen 7:4, zesde lid, 8:29 en 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op stukken of inlichtingen die medische gegevens bevatten.

Artikel 88h
  • 1. In afwijking van artikel 8:62 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het onderzoek ter zitting, voorzover betrekking hebbend op medische gegevens, met gesloten deuren plaats.

  • 2. In de uitnodiging als bedoeld in artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht wordt mededeling gedaan van het bepaalde in het vorige lid.

Artikel 88i

De toepassing van de artikelen 8:81 tot en met 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede de behandeling van het hoger beroep als bedoeld in artikel 18 Beroepswet geschiedt voorzover nodig met inachtneming van deze paragraaf.

HOOFDSTUK VIII. DE INVLOED VAN DE VERZEKERING OP HET BURGERLIJK RECHT

Artikel 89

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van zijn arbeidsongeschiktheid, houdt de rechter rekening met de aanspraken, die hij krachtens deze wet heeft.

Artikel 90

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen heeft voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het veroorzaken van arbeidsongeschiktheid jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.

  • 2. Overeenkomstig door Onze Minister te stellen regelen kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen in plaats van het bedrag der periodieke verstrekkingen de contante waarde daarvan vorderen.

  • 3. De eigenrisicodrager treedt voor de toepassing van het eerste en het tweede lid in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen voorzover hij het risico van de betaling van arbeidsongeschiktheidsuitkering draagt.

Artikel 91

  • 1. Het bepaalde in het vorige artikel geldt ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte verzekerde, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien de arbeidsongeschiktheid is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk verzekerde.

  • 2. Voor de toepassing van het vorige lid wordt mede als werkgever beschouwd degene, die krachtens het bepaalde bij het eerste lid van artikel 16a der Coördinatiewet Sociale Verzekering mede als werkgever wordt beschouwd, ongeacht de bij het tweede lid van dat artikel bedoelde uitzonderingen.

HOOFDSTUK IX. STRAFBEPALINGEN

Artikel 92

  • 1. Hij die niet voldoet aan de verplichting, omschreven in artikel 12, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Met gelijke straf wordt gestraft hij, die door hem krachtens deze wet betaalde of verschuldigde premie inhoudt op het loon van of op enige andere wijze verhaalt op een werknemer of gewezen werknemer, zonder dat dit bij deze wet is toegestaan.

Artikel 93

Hij die niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 80, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 94

Hij die op grond van bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen gehouden is inlichtingen of gegevens te verstrekken, een aangifte of mededeling te doen of een verklaring af te leggen en daarbij opzettelijk een valse opgave doet, dan wel opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets verzwijgt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 95

Hij die op andere wijze dan door het valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift, dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, opzettelijk een opgave, in strijd met de waarheid, doet, zulks met het oogmerk om aldus een uitkering of een hogere uitkering ingevolge deze wet te verkrijgen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 96

Overtreding van bepalingen van een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voorzover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 97 Het recht tot strafvordering vervalt indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan de belanghebbende ter zake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 98

De in de artikelen 94 en 95 bedoelde strafbare feiten worden als misdrijven, de in de artikelen 92, 93 en 96 bedoelde strafbare feiten worden als overtredingen beschouwd.

HOOFDSTUK X. SLOTBEPALINGEN

Artikel 98a

  • 1. Een overeenkomst met betrekking tot de verzekering van geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid, gesloten door degene, die verplicht verzekerd wordt, vervalt met ingang van de dag, waarop de verzekeraar van de verzekerde mededeling van het verplicht verzekerd worden ontvangt, voorzover aan de overeenkomst rechten kunnen worden ontleend, gelijkwaardig aan die, welke uit de in deze wet geregelde verplichte verzekering voortvloeien. Bereikt deze mededeling de verzekeraar vóór de dag, waarop de betrokkene verplicht verzekerd wordt, dan vervalt de overeenkomst met ingang van die dag.

  • 2. De premie, welke degene, wiens verzekering krachtens het bepaalde in het eerste lid geheel of gedeeltelijk is vervallen, heeft vooruitbetaald, wordt door de verzekeraar al naar gelang van het vervallen gedeelte der overeenkomst terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25 procent van het terug te betalen bedrag voor administratiekosten.

Artikel 98b

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de termijnen, gesteld in de artikelen 6, tweede lid, onder a en c, 17, eerste lid, 19, tweede en derde lid, 21a, 38, 39, eerste lid, 39a, 43a, 47, eerste, tweede, derde en vierde lid, en 53.

Artikel 98c

Onze Minister kan ter bevordering van de veiligheid van de arbeid van verzekerden alsmede van de gezondheid van verzekerden bij de arbeid, regelen stellen inzake het door de werkgever vastleggen van gegevens en het verstrekken van inlichtingen door de werkgever aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen en een bij die regelen aan te wijzen instelling omtrent bedrijfsongevallen en beroepsziekten.

Artikel 99

Hetgeen nog ter uitvoering van deze wet nodig is, wordt door Onze Minister geregeld.

Artikel 99a

(Vervallen)

Artikel 100

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel «Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering».

Artikel 100a

Na de plaatsing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in het Staatsblad wordt de tekst van die wet, zo nodig, door de zorg van Onze Minister van Justitie opnieuw in het Staatsblad geplaatst, waarbij vernummeringen en daarmede verband houdende wijzigingen in aanhalingen worden aangebracht.

Artikel 101

De artikelen van deze wet treden in werking met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de onderscheidene artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.


XNoot
1

Dit artikellid is nog niet in werking getreden. Tot het moment van inwerkingtreding is de volgende tekst van toepassing: Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.

XNoot
2

Dit artikellid is nog niet in werking getreden. Tot het moment van inwerkingtreding is de volgende tekst van toepassing: Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.

XNoot
3

Tot het moment van inwerkingtreding van artikel 64 van de Overgangswet verzorgingshuizen is de volgende tekst van toepassing: Indien degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 6, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een bijdrage verschuldigd is in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van die wet, dan wel een bijdrage verschuldigd is ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 15 van de Overgangswet verzorgingshuizen, is het Landelijk instituut sociale verzekeringen bevoegd de arbeidsongeschiktheidsuitkering tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan degene, aan wie de arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan de Ziekenfondsraad.

Naar boven