Besluit van 11 mei 1999, houdende wijziging van het Bestrijdingsmiddelenbesluit in verband met de instelling van een College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 5 februari 1999, nr. TRCJZ/1999/2478, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, drs. J. F. Hoogervorst;

Gelet op artikel 15 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;

De Raad van State gehoord (advies van 29 maart 1999, no. W11.99.0112/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 26 april 1999, TRCJZ/1999/4042, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, drs. J. F. Hoogervorst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

In artikel 18, eerste lid, van het Bestrijdingsmiddelenbesluit1 worden de woorden: «of vanwege Onze betrokken Minister» vervangen door: het college.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel A, van de Wet van 12 november 1998 tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 in verband met de instelling van een College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (Stb. 689) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 11 mei 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

Uitgegeven de achtste juni 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Het Bestrijdingsmiddelenbesluit wordt gewijzigd in verband met de instelling van het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (hierna: het college) als voorzien in de Wet van 12 november 1998 tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 in verband met de instelling van een College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen Stb.  689). Op basis van deze wijziging kan door het college ten aanzien van bestrijdingsmiddelen, welke kennelijk in een proefstadium verkeren, ontheffing worden verleend van de in de artikelen 2 en 10 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 gestelde verboden. Het betreft hier onder andere het verbod niet toegelaten middelen te gebruiken en het verbod bestrijdingsmiddelen in strijd met het wettelijk gebruiksvoorschrift te gebruiken. Het college is thans op basis van artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van het Mandaatbesluit College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen al feitelijk met het verlenen van deze ontheffing belast.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber


XNoot
1

Stb. 1964, 328, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 september 1998, Stb. 615.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven