Besluit van 21 mei 1999 tot wijziging van het Bijdragebesluit zorg in verband met het wijzigen van de inkomensgrenzen in artikel 14 en enige andere aanpassingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 maart 1999, Z/VU-99999, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;

Gelet op artikel 6, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en artikel 15 van de Overgangswet verzorgingshuizen;

De Raad van State gehoord (advies van 29 april 1999, no. W.13.99.0154/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 17 mei 1999, Z/VU-991380, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Bijdragebesluit zorg1 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 7, derde lid, vervalt: een bij ministeriële regeling vast te stellen vergoeding voor de ten laste van de verzekerde blijvende kosten voor voeding en bewassing alsmede.

B. Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «f 1105,–» vervangen door: f 1130,–.

2. In het eerste lid, onder c, wordt «te bepalen periode» vervangen door: te bepalen periode onderscheidenlijk de periode, bedoeld in artikel 17, eerste lid,.

3. In het eerste lid, onder d, wordt «te bepalen periode» vervangen door: te bepalen periode onderscheidenlijk de periode, bedoeld in artikel 17, eerste lid,.

4. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien het bijdrageplichtig inkomen lager is dan f 89 556,–, wordt de bijdrage op aanvraag verlaagd tot:

    a. f 215,–, bij een bijdrageplichtig inkomen tot f 28 761,–;

    b. f 355,–, bij een bijdrageplichtig inkomen van f 28 761,– tot f 42 796,–;

    c. f 540,–, bij een bijdrageplichtig inkomen van f 42 796,– tot f 71 331,–;

    d. f 900,–, bij een bijdrageplichtig inkomen van f 71 331,– tot f 89 556,–.

C. In artikel 15, tweede lid, wordt «de bijdrage, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder a,» vervangen door: een lagere bijdrage.

D. In artikel 15a, eerste lid, wordt na «verzorgingshuis verblijft» ingevoegd: dan wel voor een gehuwde verzekerde wiens echtgenoot verblijft in een instelling waarop artikel 17, eerste lid, van toepassing is.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1999.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 mei 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

Uitgegeven de derde juni 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

In het regeerakkoord 1998 (kamerstukken II 1997/98, 26 024, nr. 10, blz. 46) staat vermeld dat de huidige vormgeving van de bijdrageregeling op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), exclusief de besparingsbijdrage, problemen veroorzaakt bij de toegankelijkheid met name bij partneropname en kortdurende crisisopname in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). In het regeerakkoord is aangekondigd dat, zonder het principe van harmonisatie van de bijdrageregeling binnen de AWBZ aan te tasten, dit probleem via de introductie van vrijlatingen zal worden verzacht. Het onderhavige besluit strekt tot uitvoering van dit voornemen. Het besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1999.

Het betreft de bijdrage die is geregeld in artikel 14 van het Bijdragebesluit zorg (verder te noemen: Bijdragebesluit), die geldt voor verzekerden met een thuiswonende partner.

Deze bijdrage wordt ook wel genoemd de lage intramurale inkomensafhankelijke bijdrage. Met «lage» wordt daarbij gedoeld op laag ten opzichte van de bijdrage, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Bijdragebesluit. Deze lage intramurale inkomensafhankelijke bijdrage (verder te noemen: lage bijdrage) is met ingang van 1 januari 1997 ingevoerd. Voor die tijd gold een nominale bijdrage van f 210,– per maand voor een in een AWBZ-instelling verblijvende gehuwde verzekerde met een thuiswonende partner en voor een ongehuwde verzekerde gedurende het eerste half jaar bij verblijf in bepaalde AWBZ-instellingen. Het bedrag van f 210,– geldt als bedrag per maand dat de opgenomen verzekerde zelf aan eten en drinken uitspaart. Bij de invoering van de inkomensafhankelijke bijdrage per maand is dit bedrag als minimaal verschuldigd bedrag gehandhaafd.

Na de invoering van de hiervoor aangegeven inkomensafhankelijke bijdrage is gebleken dat de hoogte van de bijdrage, ten opzichte van het inkomen, voor vele verzekerden een te zware maandelijkse last betekent. Daarbij gaat het met name om verzekerden met een thuiswonende partner of kinderen. De problemen blijken divers en niet terug te voeren op hele specifieke situaties of op bijzondere kostenposten in de thuissituatie.

Gelet daarop is gemeend een oplossing te moeten zoeken voor – in beginsel – de hele groep waarop de lage bijdrage van toepassing is.

Zoals hiervoor is aangegeven, geldt al sinds jaar en dag een besparingbedrag aan eten en drinken als een te betalen bijdrage in de kosten van het verblijf. Het gaat om een bedrag dat de verzekerde uitspaart omdat hij voedsel en drinken in de instelling geniet en dit bedrag dus niet meer hoeft uit te geven aan door hem zelf te kopen en te bereiden voedsel en drinken. Het betreft een bedrag (ongeveer f 7,– per dag) dat een verzekerde zeker kwijt geweest zou zijn als hij zelf in voedsel en drinken had moeten voorzien. Als gevolg van het moeten betalen van deze besparingsbijdrage kan een verzekerde niet in de financiële problemen komen. Het lag dus voor de hand het heffen van de minimum bijdrage, die geldt voor de laagste inkomensgroep, te continueren.

Daarom is bij de te kiezen oplossing uitgangspunt geweest de minimum bijdrage van f 210,– bij een bijdrageplichtig inkomen dat lager is dan f 28 196,– te handhaven. Wel zijn deze bedragen met dit besluit overeenkomstig de in artikel 19 van het Bijdragebesluit geregelde systematiek geïndexeerd.

Een tweede uitgangspunt is geweest dat bij de te vinden oplossing rekening wordt gehouden met het voornemen van de regering om op termijn over te gaan op centrale vaststelling en inning van de eigen bijdragen en over te gaan op het belastbaar inkomen als inkomensbegrip voor het bepalen van de hoogte van de verschuldigde bijdrage in de kosten. Daarom is gezocht naar een «verzachting» in de geest van het regeerakkoord, maar is bij het zoeken van een oplossing niet primair uitgegaan van de introductie van nieuwe vrijlatingen (aftrekposten).

Teneinde tot een oplossing te komen, is bij de diverse inkomensklassen bezien welk beslag de bijdrage procentueel legt op het bijdrageplichtig inkomen. Daarbij bleek dat de te betalen bijdrage kan oplopen tot bijna 30% van het bijdrageplichtig inkomen. Gelet daarop, is bezien hoe de inkomensklassen dusdanig kunnen worden gewijzigd dat in alle gevallen een redelijk en meer evenwichtig percentage wordt bereikt. Dit heeft geleid tot het met dit besluit verhogen van de inkomensgrenzen en verbreden van de inkomensklassen dusdanig dat verzekerden maximaal ongeveer 15% van het bijdrageplichtig inkomen aan bijdrage verschuldigd zijn. De hoogte van de bijdragen per maand zijn, afgezien van indexatie, gehandhaafd. Echter, als gevolg van het onderhavige besluit worden de bijdragen in het algemeen door verzekerden met een hoger bijdrageplichtig inkomen betaald.

De maatregel betekent een opbrengstverlies voor het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten op jaarbasis van f 30 miljoen. Omdat de maatregel per 1 juli 1999 wordt ingevoerd, is het opbrengstverlies voor 1999 f 15 miljoen. De dekking zal in 1999 geschieden uit een incidentele meevaller bij de opbrengst van de eigen bijdragen voor het verblijf in verpleeginrichtingen. In het jaar 2000 zal de dekking gevonden worden binnen het algemeen budgettaire beeld in het kader van het Jaaroverzicht Zorg 2000.

Vanaf 2001 wordt het opbrengstverlies gecompenseerd uit de meeropbrengst aan eigen bijdragen die zal ontstaan in samenhang met de invoering van het belastingplan 21e eeuw. De dekking vindt derhalve volledig plaats binnen het Budgettair Kader Zorg, zoals dat gedefinieerd is in het Jaaroverzicht Zorg 1999 (kamerstukken II 1998/99, 26 204, nrs. 1–2, blz. 16 en 17).

In het Jaaroverzicht Zorg 1999 (blz. 83), is aangekondigd dat als uitvloeisel van het regeerakkoord is besloten af te zien van het invoeren van het heffen van een eigen bijdrage gedurende het eerste jaar van het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Hier is voor gekozen in afwachting van een brede analyse van eigen bijdragen in de AWBZ.

Voor kortdurende crisisopname in de GGZ geldt dus geen eigen bijdrage.

Behalve de hiervoor aangegeven maatregel, is het Bijdragebesluit op twee andere punten gewijzigd.

In de eerste plaats is de aftrekpost voor bewoners in verzorgingshuizen voor voeding en bewassing in artikel 7 komen te vervallen. De tegemoetkoming aan bewoners die zelf in broodmaaltijden en bewassing voorzien, is met ingang van 1 juli 1999 geregeld in de op grond van artikel 13 van de Overgangswet verzorgingshuizen vastgestelde Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring verzorgingshuizen 1999.

In de tweede plaats is een regeling getroffen voor situaties dat gehuwde verzekerden samen zijn opgenomen, waarbij de een minder dan een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft en de ander langer dan wel in een andere AWBZ-instelling of een verzorgingshuis verblijft. Deze regeling strekt er toe de in de praktijk geldende interpretatie en uitvoeringspraktijk te formaliseren. In de artikelsgewijze toelichting wordt hier verder op ingegaan.

2. Artikelen

A

Met de wijziging van artikel 7, derde lid, van het Bijdragebesluit is de aftrekpost voor bewoners in verzorgingshuizen voor voeding en bewassing komen te vervallen. In artikel 11 van de Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring verzorgingshuizen 1999 is geregeld dat met ingang van 1 juli 1999 tegemoetkomingen aan bewoners die zelf in broodmaaltijden voorzien en zelf hun kleding of linnengoed wassen of laten wassen in aanmerking worden genomen bij het verstrekken van subsidie. Verzorgingshuizen die deze diensten niet in natura verstrekken, dienen op grond van de subsidieregeling een tegemoetkoming aan hun bewoners uit te keren.

B

In artikel 14 van het Bijdragebesluit is de lage bijdrage geregeld. In het eerste lid van artikel 14 zijn allerlei situaties omschreven waarin de bijdrage verschuldigd is.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van het Bijdragebesluit geldt zowel voor gehuwde als ongehuwde verzekerden geen bijdrage bij verblijf gedurende het eerste jaar in een psychiatrisch ziekenhuis of op een psychiatrische afdeling van een algemeen of academisch ziekenhuis.

In de loop der tijd is geconstateerd dat in artikel 14, eerste lid, van het Bijdragebesluit niet alle samenloopsituaties als gevolg van artikel 17, eerste lid, zijn geregeld. Er ontbreken drie situaties, namelijk:

1. Gehuwde verzekerden worden na elkaar opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis of op een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis. Op basis van interpretatie wordt de bijdrageregeling in de uitvoeringspraktijk zodanig uitgevoerd, dat zodra een van de verzekerden langer dan een jaar verblijft, beiden de lage bijdrage verschuldigd zijn. Op het moment dat beide gehuwden langer dan een jaar verblijven, geldt de hoofdregel en zijn zij samen de hoge bijdrage van artikel 4 van het Bijdragebesluit verschuldigd.

2. Van gehuwde verzekerden wordt de een in een psychiatrisch ziekenhuis of op een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis opgenomen en de ander in een andere AWBZ-instelling waarop de in artikel 7, eerste lid, van de Bijdrageregeling zorg geregelde periode van een half jaar toepassing is. Dan wordt op basis van interpretatie door de uitvoeringspraktijk vanaf de eerste dag de lage bijdrage voor het verblijf in die andere instelling opgelegd en pas nadat voor beiden de desbetreffende periode (half jaar/een jaar) is verstreken, de hoge bijdrage opgelegd.

3. Van gehuwden verblijft de ene verzekerde duurzaam in een verzorgingshuis en de ander in een psychiatrisch ziekenhuis of op een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis. De uitvoeringspraktijk interpreteert artikel 14, eerste lid, onder d, zo dat de lage bijdrage voor het verblijf in het verzorgingshuis verschuldigd is, ook gedurende het eerste jaar van verblijf van de echtgenoot in het psychiatrisch ziekenhuis of op de psychiatrische afdeling.

Artikel 14, eerste lid, onder c (voor de situaties 1 en 2) en d (de situatie 3) van het Bijdragebesluit, is nu zo gewijzigd dat de in de praktijk gehanteerde uitleg en uitvoering is geformaliseerd.

In artikel 14, tweede lid, van het Bijdragebesluit zijn de grenzen van het bijdrageplichtig inkomen, die bepalend zijn voor de hoogte van de bijdrage, gewijzigd. In het algemene deel van deze toelichting is op deze maatregel verder ingegaan.

Alle bijdragen in artikel 14 zijn tevens overeenkomstig de in artikel 19 van het Bijdragebesluit geregelde systematiek geïndexeerd.

C

De hoogte van de bijdrage wordt elk jaar per 1 juli opnieuw vastgesteld. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van het Bijdragebesluit is daarvoor het bijdrageplichtig inkomen van het voorafgaande kalenderjaar bepalend. In de regel is dat een lager inkomen dan het inkomen van het lopende jaar. Het tweede lid van artikel 15 geeft een afwijkende regeling voor de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen. Deze hield in dat indien het inkomen in het lopende kalenderjaar dusdanig lager was dat, wanneer van dat inkomen was uitgegaan voor de vaststelling van de hoogte van bijdrage het laagste bedrag verschuldigd zou zijn geweest, op aanvraag van de verzekerde uitgegaan werd van het inkomen in het lopende kalenderjaar. Deze bepaling is aangepast, omdat de uitzonderingsmogelijkheid in de praktijk te beperkt is gebleken en deze beperktheid met het wijzigen van de inkomensgrenzen nog groter zal worden. Daarom is nu geregeld dat op aanvraag van de verzekerde van het inkomen van het lopende kalenderjaar wordt uitgegaan, indien de verzekerde daardoor een lagere bijdrage is verschuldigd.

D

Artikel 15a van het Bijdragebesluit is per 1 januari 1999 ingevoerd. Ook hier ontbrak een verwijzing naar artikel 17, eerste lid, van het Bijdragebesluit voor gehuwden. Dit is thans gecorrigeerd. Geregeld is dat het op grond van artikel 15a geldende nominale bedrag per etmaal voor het kortdurende verblijf van een van de gehuwden in een instelling voor verstandelijk gehandicapten of een gezinsvervangend tehuis voor verstandelijk gehandicapten ook verschuldigd is indien de ander in een psychiatrisch ziekenhuis of psychiatrische afdeling van een algemeen of academisch ziekenhuis verblijft waarvoor geen bijdrage verschuldigd is.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart


XNoot
1

Stb. 1996, 486, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 december 1998, Stb. 672.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juli 1999, nr. 131.

Naar boven