Beschikking van de Minister van Justitie van 21 januari 1999, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Ziektewet, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 1999

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel XXXVI van de Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen;

Besluit:

de tekst van de Ziektewet, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 1999, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 21 januari 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de achtentwintigste januari 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

TEKST VAN DE ZIEKTEWET, ZOALS DEZE WET LUIDT OP 1 JANUARI 1999

EERSTE AFDELING. ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Algemeen

Artikel 1
  • 1. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:

    a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    b. College van toezicht sociale verzekeringen: het College van toezicht sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 2 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    c. Landelijk instituut sociale verzekeringen: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    d. uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    e. sector: een sector als bedoeld in artikel 51 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    f. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;

    g. vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet.

    h. onbetaald verlof: een tussen werkgever en werknemer overeengekomen periode van verlof, waarbij op grond van artikel 6, tweede lid, geen dienstbetrekking aanwezig is.

  • 2. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt gelijkgesteld met:

    a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    b. echtgenoten: geregistreerde partners;

    c. gehuwd: als partner geregistreerd.

  • 3. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt:

    a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d.

  • 7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vierde lid.

Artikel 2
  • 1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen en luchtvaartuigen, die binnen Nederland hun thuishaven hebben, beschouwd als deel van Nederland.

Artikel 2a

Bij een besluit ingevolge deze wet dat betrekking heeft op het al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken is belanghebbende degene op wiens aanspraken het besluit betrekking heeft.

Artikel 2b

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de termijn waarbinnen een beschikking op aanvraag en ingevolge een ziekmelding van een verzekerde aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen als bedoeld in de artikelen 29a, vierde lid en 38a, eerste lid, wordt gegeven. Deze algemene maatregel van bestuur vervalt op 1 januari 2000.

Artikel 3
  • 1. Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

  • 2. Wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult, wordt niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is. Voorzover een werkgever:

    a. in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft; of

    b. in Nederland een of meer personen in dienst heeft en hij door of vanwege Onze Minister als werkgever is aangewezen, wordt hij voor de toepassing van de eerste volzin gelijkgesteld met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt niet als werknemer beschouwd de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de Vreemdelingenwet.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat:

    a. personen, die buiten Nederland wonen, ook als werknemer worden beschouwd, voorzover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen;

    b. personen, die in Nederland wonen, ook als werknemer worden beschouwd, voorzover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen en hun werkgever buiten Nederland woont of gevestigd is.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan van het eerste, tweede en derde lid worden afgeweken ten aanzien van:

    a. vreemdelingen;

    b. personen, op wie een regeling van toepassing is inzake verzekering tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid van de Nederlandse Antillen, van Aruba, van een andere mogendheid, of van een volkenrechtelijke organisatie; en

    c. personen, die slechts tijdelijk in Nederland verblijven of tijdelijk in Nederland werkzaam zijn.

  • 6. Bij een maatregel, als bedoeld in het vijfde lid, kan worden afgeweken van het derde lid ten aanzien van:

    a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;

    b. vreemdelingen die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de Vreemdelingenwet, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf hebben aangevraagd, dan wel bezwaar hebben gemaakt of beroep hebben ingesteld tegen de intrekking van het besluit tot toelating, totdat op die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist.

Artikel 3a

Zo nodig in afwijking van artikel 3 en de daarop berustende bepalingen:

a. wordt als werknemer beschouwd de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

b. wordt niet als werknemer beschouwd de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Artikel 4
  • 1. Als dienstbetrekking wordt mede beschouwd de arbeidsverhouding van:

    a. degene, die anders dan in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, en anders dan als thuiswerker, ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 1639 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een werk tot stand brengt;

    b. degene, die de onder a bedoelde persoon bij het tot stand brengen van dat werk bijstaat;

    c. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat bijstaan;

    d. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat bijstaan;

    e. (vervallen)

    f. degene, die als lid van de bemanning van een vissersvaartuig aanspraak heeft op een aandeel in de besomming, tenzij hij

    1°. als zodanig tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid verzekerd is bij het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij of

    2°. exploitant of mede-exploitant van het vaartuig is;

    g. degene, die werkzaam is om vakbekwaamheid te verwerven, onder wie mede wordt begrepen degene, die als leerling van een instelling van onderwijs praktisch werkzaam is, alsmede degene, die aan een bedrijfsschool opleiding ontvangt, een en ander indien een beloning wordt genoten, die niet uitsluitend bestaat in het ontvangen van onderricht;

    h. degene, die als bestuurder werkzaam is ten behoeve van een coöperatie die met haar leden uitsluitend arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek sluit, indien hij lid is van de coöperatie en deze blijkens haar statuten en met inachtneming van de vereisten gesteld in het derde lid en krachtens het vierde lid kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid, onder a en b, blijft buiten toepassing, indien de onder a bedoelde overeenkomst rechtstreeks is aangegaan met een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden.

  • 3. Een coöperatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, dient te voldoen aan de vereisten, dat:

    a. doorgaans ten minste twee derde deel van het aantal van de personen met wie de coöperatie een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten, lid van de coöperatie is;

    b. het lidmaatschap van de coöperatie door ieder van de in onderdeel a bedoelde personen onder dezelfde voorwaarden kan worden verkregen en voorwaarden van geldelijke aard geen wezenlijke belemmering vormen voor de verkrijging van het lidmaatschap;

    c. de leden van de coöperatie ieder één stem hebben;

    d. de arbeidsvoorwaarden van de leden van de coöperatie niet wezenlijk verschillen van hetgeen gebruikelijk is bij gelijksoortige ondernemingen in de desbetreffende bedrijfstak;

    e. een lid van de coöperatie, behoudens in geval van liquidatie van de coöperatie, bij beëindiging van zijn lidmaatschap ten hoogste aanspraak kan maken op het door hem uit hoofde van een geldelijke voorwaarde als bedoeld in onderdeel b, hetzij uit anderen hoofde aan de coöperatie betaalde bedrag, herrekend naar geldontwaarding.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarbij de in het derde lid genoemde vereisten

    a. nader worden bepaald;

    b. worden aangevuld met andere vereisten op grond waarvan de coöperatie kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur.

Artikel 5

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld, ingevolge welke eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van:

a. degene, die als thuiswerker arbeid verricht;

b. degene, die de onder a bedoelde persoon als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;

c. degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent;

d. degene, die tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet reeds ingevolge de voorgaande bepalingen als dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermede maatschappelijk gelijk kan worden gesteld.

Artikel 6
  • 1. Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de arbeidsverhouding van:

    a. degene, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Ambtenarenwet;

    b. degene, die een verplichting naleeft, hem opgelegd door de wet of voortvloeiende uit een verbintenis anders dan bij arbeidsovereenkomst door hem jegens de Overheid aangegaan ten aanzien van 's lands verdediging of ter bescherming van de openbare orde en de veiligheid der bevolking, alsmede van degene, die als vrijwilliger al dan niet tegen loon werkzaamheden verricht bij een gemeentelijke brandweer;

    c. degene, die ten behoeve van de natuurlijke persoon, tot wie hij in dienstbetrekking staat, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten in diens huishouding verricht en die diensten doorgaans op minder dan drie dagen per week verricht;

    d. de directeur-grootaandeelhouder.

  • 2. Geen dienstbetrekking wordt geacht aanwezig te zijn op dagen, waarop geen arbeid wordt verricht en geen uitkering of een uitkering van minder dan de helft van het normale loon van de werkgever wordt genoten, tenzij het niet verrichten van de arbeid zijn oorzaak vindt in:

    a. een normale onderbreking van of verhindering tot het verrichten van de arbeid, zolang deze onderbreking of verhindering niet langer dan een maand heeft geduurd;

    b. weersinvloeden, gebrek aan materialen of dergelijke omstandigheden;

    c. (vervallen)

    d. de omstandigheid, dat de dienstbetrekking er toe strekt, dat slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid wordt verricht;

    e. de omstandigheid, dat de dienstbetrekking er toe strekt, dat niet regelmatig in elke kalenderweek arbeid wordt verricht, voor zover het betreft de kalenderweek waarin arbeid wordt verricht of arbeid zou worden verricht, indien de betrokkene niet arbeidsongeschikt was geworden;

    f. arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan ziekengeld op grond van deze wet of een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is toegekend.

  • 3. Het bepaalde in de vorige leden is alleen van toepassing op de aldaar bedoelde arbeidsverhoudingen.

  • 4. Door Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt verstaan.

Artikel 7

Voor de toepassing van deze wet wordt als werknemer beschouwd:

a. degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet (Stb. 1987, 93) uitkering ontvangt;

b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene, die ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond van enige bepaling van die wet of van het uitkeringsreglement werkloosheidsverzekeringen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 8

Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd:

a. degene, die krachtens de verplichte verzekering ingevolge deze wet ziekengeld ontvangt;

b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene, die wegens ziekte niet werkt, doch aan wie geen ziekengeld wordt verleend op grond van enige bepaling van deze wet.

Artikel 8a

Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd degene, die op grond van de verplichte verzekering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering uitkering ontvangt.

Artikel 8b
  • 1. Tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, te bepalen tijdstip:

    a. wordt niet als dienstbetrekking beschouwd de arbeidsverhouding van de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen, alsmede

    b. is artikel 8a niet van toepassing op degene die uitsluitend uit hoofde van een of meer arbeidsverhoudingen als overheidswerknemer, dan wel uitsluitend uit hoofde van een of meer voormalige arbeidsverhoudingen als gewezen overheidswerknemer een uitkering ontvangt op grond van de verplichte verzekering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde tijdstip kan voor groepen van overheidswerknemers als bedoeld in onderdeel a van dat lid, alsmede voor groepen van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers met recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering als bedoeld in onderdeel b van dat lid, verschillend worden vastgesteld.

  • 3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen nadere en, zo nodig, tijdelijk van deze wet afwijkende regels worden gesteld.

§ 3. De werkgever

Artikel 9

Werkgever is de natuurlijke persoon tot wie, of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan.

Artikel 10

Als werkgever wordt beschouwd:

1°. in de gevallen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder:

a en b: de aanbesteder;

c en d: degene, met wie de overeenkomst tot bemiddeling is gesloten;

e: (vervallen)

f: de exploitant of mede-exploitant van het vaartuig;

g: degene, bij wie de werkzaamheden worden verricht of de opleiding wordt genoten;

h. de coöperatie;

2°. in de gevallen, bedoeld in artikel 5, onder;

a: de opdrachtgever;

b: de thuiswerker;

c: degene, met wie het optreden of de sportbeoefening is overeengekomen;

d: degene, die bij de in artikel 5 bedoelde algemene maatregel van bestuur als werkgever wordt aangewezen.

Artikel 11
  • 1. Als werkgever wordt beschouwd in de gevallen, bedoeld in artikel 7, onder:

    a: het Landelijk instituut sociale verzekeringen;

    b: degene, die door Onze Minister als werkgever wordt aangewezen.

  • 2. Als werkgever wordt beschouwd in de gevallen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, en in artikel 8a, het Landelijk instituut sociale verzekeringen dat deze uitkering betaalbaar stelt of in wiens naam deze uitkering betaalbaar wordt gesteld.

  • 3. Ingeval het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling in naam van dit instituut, de uitkering bedoeld in het eerste en het tweede lid, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies, betaalt aan de werkgever, bedoeld in artikel 9, 10 of 12, teneinde deze uitkering door diens tussenkomst te doen uitbetalen, treedt voor de toepassing van het eerste tot en met het tweede lid, deze in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever.

Artikel 11a
  • 1. Het ziekengeld van de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, ter zake waarvan ziekengeld wordt uitgekeerd, in dienstbetrekking stond tot een werkgever die het in artikel 75a, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering bedoelde risico zelf draagt, wordt uitbetaald door tussenkomst van deze werkgever.

  • 2. In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, waarbij de werkgever, bedoeld in het eerste lid, de onderneming overdraagt is het eerste lid niet langer van toepassing.

  • 3. Indien de onderneming van de werkgever, bedoeld in het eerste lid, wordt overgenomen, als bedoeld in het tweede lid, en de werkgever die de onderneming verkrijgt het in het eerste lid bedoelde risico zelf draagt, wordt de uitbetaling van het ziekengeld voortgezet door tussenkomst van laatstbedoelde werkgever.

  • 4. Indien slechts een deel van een onderneming wordt overgenomen, als bedoeld in het tweede lid, blijft, in afwijking van het tweede lid, het eerste lid van toepassing als de werknemer bedoeld in dat lid in dienstbetrekking blijft staan tot de werkgever bedoeld in dat lid. Indien de werknemer in dienstbetrekking komt te staan tot de werkgever die een deel van de onderneming verkrijgt en die werkgever het in het eerste lid bedoelde risico zelf draagt, wordt de uitbetaling van het ziekengeld voortgezet door tussenkomst van die werkgever.

  • 5. Artikel 11, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 9 en 10 een ander dan de aldaar bedoelde personen aanwijzen als werkgever met betrekking tot:

a. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander;

b. degene, die een thuiswerker als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;

c. degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent.

Artikel 13

De werkgever is verplicht de werknemer gelegenheid te geven tot het uitoefenen van de hem bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden en tot het nakomen van de hem bij of krachtens deze wet opgelegde verplichtingen, voorzover de uitoefening van de bevoegdheden en de nakoming van die verplichtingen niet buiten de arbeidstijd kan geschieden.

§ 4. Het loon

Artikel 14
  • 1. Deze wet verstaat onder loon het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

  • 2. Loon, door verschillende personen tezamen onverdeeld genoten, wordt, voorzover niet blijkt van een andere verdeling, geacht door ieder van hen voor een gelijk deel te zijn genoten.

Artikel 15
  • 1. Voor de berekening van het ziekengeld, waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat, wordt als dagloon beschouwd: hetgeen de werknemer tijdens het genot van het ziekengeld bij een vijfdaagse werkweek gemiddeld per dag zou hebben kunnen verdienen in het beroep, dat hij laatstelijk voor het ontstaan van de ongeschiktheid tot werken uitoefende.

  • 2. Onze Minister stelt met betrekking tot de vaststelling van het dagloon nadere regels.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan, zo nodig in afwijking van de door Onze Minister op grond van het tweede lid gestelde regels, regels stellen met betrekking tot de vaststelling van het dagloon voor één of meer categorieën van werknemers. Deze regels behoeven goedkeuring van Onze Minister.

  • 4. De in het tweede en derde lid bedoelde regels kunnen bepalingen bevatten op grond waarvan het dagloon tijdens de uitkering kan worden herzien.

Artikel 16

(Vervallen)

Artikel 17

(Vervallen)

Artikel 18

(Vervallen)

TWEEDE AFDELING. VAN DE VERZEKERING VAN UITKERING VAN ZIEKENGELD

Artikel 19

  • 1. De verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2. De vrouwelijke verzekerde heeft in verband met haar zwangerschap of bevalling recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 3. Voor de toepassing van deze wet worden onder ziekte mede verstaan gebreken.

HOOFDSTUK I. VAN DE VERZEKERDEN

Artikel 20

De werknemers in de zin van deze wet zijn verzekerd.

Artikel 21

In afwijking van artikel 20 wordt voor de toepassing van de tweede afdeling, hoofdstuk II en van artikel 64, de werknemer niet als verzekerde beschouwd voorzover hij werknemer is als bedoeld in artikel 8a.

Artikel 22

(Vervallen)

Artikel 23

(Vervallen)

Artikel 24

(Vervallen)

Artikel 25

(Vervallen)

Artikel 26

(Vervallen)

Artikel 26a

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan nadere regelen geven in geval van samenloop van verzekering ingevolge deze wet uit meerderen hoofde.

Artikel 27

(Vervallen)

Artikel 28

  • 1. De verzekerde is bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht, zo dikwijls dit nodig wordt geoordeeld, zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door een door het Landelijk instituut sociale verzekeringen aangewezen arts, zich op last van de arts tot het ondergaan van zodanig onderzoek te laten opnemen in de hem aangewezen inrichting, en in het algemeen de voorschriften van de arts die ertoe strekken om een geneeskundig onderzoek mogelijk te maken, op te volgen.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd met het oog op de toepassing van het bepaalde in artikel 44, eerste lid, onder a, een geneeskundig onderzoek te gelasten bij de aanvang der verzekering.

  • 3. De verzekerde die bedenkingen heeft tegen opneming in de hem aangewezen inrichting, kan zijn bedenkingen inbrengen bij het College van toezicht sociale verzekeringen. Dit college beslist zo spoedig mogelijk.

  • 4. De voor de verzekerde aan een geneeskundig onderzoek verbonden kosten worden aan hem door het Landelijk instituut sociale verzekeringen vergoed. Door het Landelijk instituut sociale verzekeringen kunnen dienaangaande regelen worden gesteld.

HOOFDSTUK II. VAN HET ZIEKENGELD

Artikel 29

  • 1. Behoudens het tweede lid, onderdeel e, en de artikelen 29a en 29b wordt geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde:

    a. uit hoofde van de dienstbetrekking krachtens welke hij de arbeid behoort te verrichten, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel indien het recht op loon door toepassing van het derde, vierde, vijfde of achtste lid van dat artikel geheel of gedeeltelijk ontbreekt;

    b. bij verhindering wegens ziekte om zijn dienst te verrichten of zijn ambt te vervullen recht heeft op bezoldiging als bedoeld in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel van hetgeen daarmee overeenkomt, dan wel indien het recht op die bezoldiging op grond van een reden overeenkomstig artikel 629, derde, vierde, vijfde of achtste lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geheel of gedeeltelijk ontbreekt.

  • 2. Het ziekengeld wordt uitgekeerd over iedere dag van de ongeschiktheid tot werken, doch niet over de zaterdagen en de zondagen, aan:

    a. de verzekerde van wie de arbeidsverhouding op grond van artikel 4 of 5 als dienstbetrekking wordt beschouwd, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;

    b. degene wiens aanspraak berust op artikel 46, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;

    c. de verzekerde van wie de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, binnen het in het vijfde lid genoemde tijdvak van 52 weken eindigt, vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd, doch niet eerder dan vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;

    d. de verzekerde die op grond van artikel 7 of 8a als werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken;

    e. de verzekerde die wegens orgaandonatie ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken;

    f. de vrouwelijke verzekerde, overeenkomstig artikel 29a;

    g. de werknemer, bedoeld in artikel 29b.

  • 3. Als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan voor bijzondere gevallen regels stellen inzake welke dag als eerste werkdag wordt aangemerkt.

  • 4. Geen ziekengeld wordt uitgekeerd op en na de eerste dag van de maand waarin de verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 5. Geen ziekengeld wordt uitgekeerd nadat een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, te rekenen vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken. Voor het bepalen van dit tijdvak worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. In de gevallen waarin de tweede volzin toepassing vindt, worden gedurende de desbetreffende periode van 52 weken de eerste twee dagen van de ongeschiktheid tot werken, waarover op grond van het tweede lid, onderdelen a en b, geen ziekengeld wordt uitgekeerd, slechts eenmaal in aanmerking genomen.

  • 6. Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde.

  • 7. Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, wordt gesteld op het dagloon.

  • 8. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan nadere regels stellen met betrekking tot het tweede lid, onderdeel e.

Artikel 29a

  • 1. De vrouwelijke verzekerde heeft in verband met haar bevalling recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon gedurende ten minste zestien weken.

  • 2. Het ziekengeld in verband met bevalling wordt uitgekeerd over iedere dag, doch niet over de zaterdagen en de zondagen vanaf de eerste dag dat de bevalling blijkens een verklaring van een arts of van een verloskundige, aangevend de vermoedelijke datum van de bevalling, binnen zes weken is te verwachten, of vanaf de latere dag dat de vrouwelijke verzekerde aanspraak wenst te maken op dat ziekengeld, doch niet later dan vanaf de eerste dag waarop de bevalling binnen vier weken is te verwachten.

  • 3. De vrouwelijke verzekerde heeft, indien zij, voorafgaand aan de dag waarop zij aanspraak maakt op het ziekengeld in verband met bevalling, ongeschikt wordt tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de zwangerschap, behoudens over de zaterdagen en de zondagen, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon vanaf de eerste dag waarop die ongeschiktheid bestaat.

  • 4. De vrouwelijke verzekerde meldt de dag waarop zij aanspraak maakt op het ziekengeld in verband met haar bevalling aan de werkgever zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag. De werkgever meldt dit zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de derde dag aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

    Indien de vrouwelijke verzekerde geen werkgever heeft als bedoeld in paragraaf 3 van deze wet, meldt de verzekerde de dag waarop zij aanspraak maakt op het ziekengeld in verband met haar bevalling aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 5. Het ziekengeld in verband met bevalling wordt uitgekeerd tot en met zestien weken na de dag waarop de bevalling plaatsvond, verminderd met het aantal dagen waarover ziekengeld is uitgekeerd of door toepassing van artikel 31, tweede lid, geen ziekengeld is ontvangen, in de periode vanaf de eerste dag waarop de bevalling binnen zes weken was te verwachten tot en met de vermoedelijke datum van de bevalling, of, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van de bevalling.

  • 6. De vrouwelijke verzekerde die in de periode, waarin zij aanspraak had kunnen maken op ziekengeld in verband met bevalling, wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid, heeft recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken.

  • 7. Nadat het recht op ziekengeld in verband met bevalling is geëindigd, heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 52 aaneengesloten weken. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag nadat het recht op ziekengeld in verband met bevalling is geëindigd.

  • 8. Artikel 29, vijfde lid, blijft buiten toepassing ten aanzien van de vrouwelijke verzekerde die op grond van dit artikel, met uitzondering van het derde lid, recht heeft op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon.

  • 9. Artikel 30 blijft buiten toepassing ten aanzien van de vrouwelijke verzekerde die op grond van dit artikel recht heeft op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon.

  • 10. Perioden waarover het ziekengeld in verband met bevalling wordt uitgekeerd, worden bij de toepassing van artikel 29, vijfde lid, samengeteld met perioden van ongeschiktheid tot werken.

Artikel 29b

  • 1. De werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan zijn dienstbetrekking arbeidsgehandicapte is in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten heeft vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die aangevangen zijn in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking.

  • 2. Het ziekengeld, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt het ziekengeld op verzoek van de werkgever gesteld op het dagloon, met dien verstande dat het ziekengeld niet meer kan bedragen dan de aanspraak van de werknemer op het loon dat de werkgever verschuldigd zou zijn, indien daarop geen ziekengeld in mindering zou zijn gebracht.

  • 4. Indien de werknemer, bedoeld in het eerste lid, werkzaam is op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening, wordt het dagloon, bedoeld in het tweede en derde lid, verminderd met het, naar werkdagen herleide, aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing indien:

    a. de werknemer jegens de werkgever bij ongeschiktheid tot werken wegens ziekte geen aanspraak op betaling van loon kan maken;

    b. de werknemer werkzaam is in een dienstbetrekking in de zin van de Wet sociale werkvoorziening of de Wet inschakeling werkzoekenden.

Artikel 30

  • 1. De zieke werknemer die in staat is hem passende arbeid te verrichten is verplicht te trachten deze arbeid te verkrijgen en, indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, deze arbeid te verrichten.

  • 2. Weigert de werknemer die aanspraak maakt op ziekengeld zonder deugdelijke grond de in het vorige lid bedoelde arbeid te verrichten, dan stelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen het ziekengeld op het bedrag, waarmede het dagloon overtreft het loon dat hij zou hebben ontvangen, indien hij deze arbeid wel verricht had.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan de in het eerste lid bedoelde werknemer verplichten zich als werkzoekende bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie te laten registreren en die registratie tijdig te doen verlengen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 69 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996.

Artikel 30a

  • 1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet het Landelijk instituut sociale verzekeringen een dergelijk besluit of trekt hij dat in:

    a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 30, 31, 38, 45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;

    b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 31 of 49 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat.

  • 2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 31

  • 1. De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens loon, inkomsten uit arbeid anders dan in dienstbetrekking of ouderdomspensioen ontvangt, is verplicht hiervan vóór de uitkering van ziekengeld op door het Landelijk instituut sociale verzekeringen in zijn reglement te bepalen wijze mededeling te doen.

  • 2. De verzekerde ontvangt aan ziekengeld niet meer dan het bedrag waarmede zijn dagloon het bedrag van het door hem ontvangen loon overtreft.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid worden onder loon mede verstaan inkomsten uit arbeid anders dan in dienstbetrekking, met dien verstande, dat deze inkomsten buiten aanmerking blijven, voorzover deze ook reeds werden verworven onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte of de dag met ingang waarvan het ziekengeld in verband met bevalling werd toegekend.

  • 4. Indien de verzekerde gedurende de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte tevens recht heeft op ouderdomspensioen wordt, volgens door het Landelijk instituut sociale verzekeringen te stellen regels en behoudens in door hem aan te geven gevallen, het ziekengeld slechts uitbetaald voorzover dit het ouderdomspensioen overtreft.

  • 5. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan met betrekking tot het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 32

  • 1. Indien de verzekerde ter zake van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte zowel recht heeft op toekenning van ziekengeld op grond van deze wet als op heropening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met artikel 47 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 21 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen dan wel artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, wordt het ziekengeld slechts uitbetaald voorzover het:

    a. de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen dan wel de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten overtreft indien uitsluitend artikel 21 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, onderscheidenlijk artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten van toepassing is; of

    b. de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering overtreft, indien zowel artikel 47 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering als artikel 21 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten van toepassing zijn, dan wel uitsluitend artikel 47 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing is.

  • 2. Indien de verzekerde ter zake van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte zowel recht heeft op toekenning van ziekengeld op grond van deze wet als op herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met de artikelen 38, 39 of 39a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 14, 15 of 16 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de artikelen 13, 14 of 15 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt het ziekengeld slechts uitbetaald voor zover:

    a. het bedrag, waarmee de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met die herziening is verhoogd, overtreft, indien artikel 14, 15 of 16 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 13, 14 of 15 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten van toepassing is; of

    b. het bedrag, waarmee de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in verband met die herziening is verhoogd, overtreft, indien zowel artikel 38, 39 of 39a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering als artikel 14, 15 of 16 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 13, 14 of 15 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, van toepassing zijn, dan wel uitsluitend artikel 38, 39 of 39a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing is.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd in bijzondere gevallen van het ziekengeld een hoger bedrag uit te betalen, dan in het eerste en tweede lid is bepaald.

  • 4. Onze Minister kan met betrekking tot gevallen van samenloop van ziekengeld met arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten regels stellen. Bij deze regels kan worden afgeweken van het eerste tot en met derde lid.

Artikel 32a

Indien de verzekerde ter zake van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte zowel recht heeft op ziekengeld op grond van deze wet als op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 19 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, dan wel artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt het ziekengeld slechts uitbetaald voorzover het:

a. de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten overtreft, indien artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 19 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten van toepassing is; en

b. de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering overtreft, indien zowel artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 19 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten als artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing zijn, dan wel uitsluitend laatstgenoemd artikel van toepassing is.

Artikel 33

  • 1. Het ziekengeld dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a, 44 of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen van de betrokken verzekerde teruggevorderd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de betrokken verzekerde:

    a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 3. De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:

    a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en

    b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.

  • 4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

  • 5. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 33a.

  • 6. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van hem werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht, de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.

  • 7. In afwijking van het eerste lid kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 33a

  • 1. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Artikel 45g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, het Landelijk instituut sociale verzekeringen de aflossingsbedragen lager vaststelt.

Artikel 33b

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot artikel 33, tweede en derde lid, nadere regels worden gesteld.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt regels met betrekking tot de artikelen 36, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 33a.

Artikel 34

(Vervallen)

Artikel 35

  • 1. Na het overlijden van degene, aan wie ziekengeld is toegekend, wordt met ingang van de dag na het overlijden, ziekengeld in de vorm van een overlijdensuitkering uitbetaald:

    a. aan de langstlevende van de echtgenoten;

    b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, aan de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond;

    c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen, aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 2. Met degene aan wie ziekengeld is toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld, degene wiens overlijden heeft plaats gevonden in de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt doch voor het bereiken van deze leeftijd is overleden, en die uitsluitend ingevolge artikel 29, vierde lid, over de dag van zijn overlijden geen recht op ziekengeld had.

  • 3. De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van het ziekengeld over één maand doch niet over de zaterdagen en zondagen, berekend naar de hoogte van dat ziekengeld op de dag of laatstelijk voor de dag van overlijden van degene aan wie het ziekengeld is toegekend.

  • 4. In verband met het overlijden van degene aan wie ziekengeld is toegekend, is artikel 29, vierde lid, niet van toepassing.

  • 5. De overlijdensuitkering wordt op verzoek aan de rechthebbende of rechthebbenden genoemd in het eerste lid, door het Landelijk instituut sociale verzekeringen uitbetaald.

  • 6. De overlijdensuitkering wordt in een bedrag ineens uitbetaald.

  • 7. Het bedrag van de overlijdensuitkering wordt verminderd met het bedrag aan ziekengeld dat, over na het overlijden gelegen dagen, reeds is uitbetaald.

  • 8. De overlijdensuitkering is niet vatbaar voor beslag.

Artikel 36

  • 1. In de gevallen, waarin op de dag van het overlijden van de verzekerde of van degene die verzekerd is geweest, nog geen ziekengeld is toegekend omdat aan het overlijden geen periode van arbeidsongeschiktheid voorafging, dient de uitbetaling als bedoeld in artikel 35, eerste lid, plaats te vinden, alsof hem met ingang van de dag na het overlijden ziekengeld is toegekend.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt onder degene die verzekerd is geweest uitsluitend verstaan degene die, ware hij niet overleden, doch arbeidsongeschikt geworden, nog aanspraak op ziekengeld had kunnen ontlenen aan artikel 46.

Artikel 37

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd verzekerden bij ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte op te roepen en te ondervragen op plaats, dag en uur, door haar te bepalen.

  • 2. Opgeroepen en, indien hun toestand geleide nodig maakt, mede hun geleiders, worden reiskosten, verblijfkosten en tijdverlies vergoed in de gevallen en volgens regels, door het Landelijk instituut sociale verzekeringen vast te stellen.

Artikel 38

  • 1. De werkgever van de verzekerde die bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek doet, uiterlijk op de eerste dag nadat de ongeschiktheid van die werknemer dertien weken heeft geduurd, aangifte van die ongeschiktheid bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen. De werkgever geeft daarbij de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken op. Voor het bepalen van het tijdvak van dertien weken worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 2. Onverminderd het eerste lid doet de werkgever van de verzekerde, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel c, aangifte van de ongeschiktheid tot werken van die verzekerde aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen, op de laatste werkdag voordat de dienstbetrekking eindigt.

  • 3. Indien de verzekerde, bedoeld in het eerste lid weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, meldt de werkgever aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de vierde dag van die geschiktheid, dan wel, indien die vierde dag van geschiktheid gelegen is vóór de eerste dag nadat de ongeschiktheid dertien weken heeft geduurd, bedoeld in het eerste lid, in elk geval niet later dan die eerste dag, de eerste dag waarop de verzekerde weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.

  • 4. Indien de werkgever de verplichting, bedoeld in het tweede of derde lid niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt het Landelijk instituut sociale verzekeringen hem een boete op van ten hoogste f 1000,-. De artikelen 45a, derde, vierde en zesde lid, 45b, 45c, 45e, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, en 45g, eerste, vierde, zesde, achtste en negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op de werkgever van de verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel e, f of g.

Artikel 38a

  • 1. De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die ongeschiktheid, te melden aan zijn werkgever, of, indien de verzekerde geen werkgever heeft als bedoeld in paragraaf 3 van deze wet, aan de het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 2. De werkgever meldt, na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde melding, aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de vierde dag van de ongeschiktheid tot werken, de eerste werkdag waarop die verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.

  • 3. Indien de werkgever jegens wie de verzekerde recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de melding, bedoeld in het tweede lid, later doet dan in dat lid is voorgeschreven, wordt het ziekengeld niet uitbetaald tot de datum van die melding.

  • 4. Indien de verzekerde, na een ziekmelding als bedoeld in het eerste en tweede lid, weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, meldt hij aan de werkgever, of, indien de verzekerde geen werkgever heeft als bedoeld in paragraaf 3 van de eerste afdeling van deze wet, aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die geschiktheid, de eerste dag waarop hij weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.

  • 5. De werkgever meldt, na ontvangst van de in het vierde lid bedoelde melding, aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag na de hersteldmelding door de verzekerde, de eerste dag waarop die verzekerde weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.

  • 6. Indien de werkgever de verplichting, bedoeld in het vijfde lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt het Landelijk instituut sociale verzekeringen hem een boete op van ten hoogste f 1000,-. De artikelen 45a, derde, vierde en zesde lid, 45b, 45c, 45e, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, en 45g, eerste, vierde, zesde, achtste en negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 39

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen verricht bij verzekerden van wie op grond van artikel 38 of 38a een aangifte van ziekte of van wie een ziekmelding is ontvangen, controle op het bestaan van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte en hij beoordeelt bij gebleken ongeschiktheid of de werkgever zijn taak met betrekking tot verzuimbegeleiding op adequate wijze uitoefent.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt ter uitvoering van de controle op het bestaan van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid controlevoorschriften vast, die voor een of meer bepaalde groepen van werknemers kunnen verschillen.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd zijn controlebevindingen mee te delen aan de werkgever tot wie de aan controle onderworpen werknemer in dienstbetrekking staat. Hij deelt de werkgever op diens verzoek mee of een bepaalde, tot hem in dienstbetrekking staande werknemer volgens de gegevens die het Landelijk instituut sociale verzekeringen ter beschikking staan geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.

Artikel 39a

  • 1. Indien de werkgever ter zake van de begeleiding van zieke werknemers artikel 18, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet in acht neemt en een afschrift van de schriftelijke vastlegging als bedoeld in artikel 18, derde lid, onder a, van de Arbeidsomstandighedenwet of een afschrift van de schriftelijke overeenkomst, als bedoeld in artikel 18, derde lid, onder b, van de Arbeidsomstandighedenwet, aan de uitvoeringsinstelling heeft verstrekt, kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen de tot die werkgever in dienstbetrekking staande werknemers, aan wie op grond van artikel 29, eerste lid, geen ziekengeld wordt uitgekeerd, gedurende het in artikel 38, eerste lid, bedoelde tijdvak van dertien weken, niet verplichten:

    1°. gevolg te geven aan een ingevolge artikel 37, eerste lid, gedaan verzoek om te verschijnen en inlichtingen te geven;

    2°. zich op grond van artikel 28 te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek, behalve met het oog op de toepassing van artikel 44, eerste lid, onder a;

    3°. zich ingevolge artikel 30 te doen inschrijven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie; en

    4°. de in artikel 39, tweede lid, bedoelde controlevoorschriften na te leven.

  • 2. De uitvoeringsinstelling tekent onverwijld de datum van ontvangst aan op het afschrift bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De uitvoeringsinstelling zendt de werkgever onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld.

  • 4. Zodra de uitvoeringsinstelling constateert dat zij, van een werkgever die is aangesloten bij de sector waarvoor zij de wetten uitvoert, geen afschrift als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, doet zij hiervan onverwijld mededeling aan een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan dan met betrekking tot de werknemers bedoeld in het eerste lid, taken verrichten als bedoeld in artikel 39, eerste lid.

  • 5. Op verzoek van de werkgever kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen met betrekking tot werknemers als bedoeld in het eerste lid, die in het buitenland verblijven, taken verrichten als bedoeld in artikel 39, eerste lid.

  • 6. Indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen de in het vierde en vijfde lid bedoelde taken verricht, worden de kosten die hieruit voortvloeien volgens door hem te stellen regels in rekening gebracht bij de werkgever tot wie de desbetreffende werknemers in dienstbetrekking staan.

Artikel 40

  • 1. Indien degene, aan wie ziekengeld is toegekend, ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 6, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een bijdrage verschuldigd is in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van die wet, is het Landelijk instituut sociale verzekeringen bevoegd het ziekengeld tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan degene, aan wie het ziekengeld is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan de Ziekenfondsraad.1

  • 2. Indien degene, aan wie ziekengeld is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, van de desbetreffende inrichting of van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om het ziekengeld aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, is het Landelijk instituut sociale verzekeringen bevoegd dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden in te willigen.

  • 3. Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van het ziekengeld, dat niet aan de Ziekenfondsraad wordt uitbetaald.

  • 4. Op de herziening van een beschikking op grond van het eerste lid als gevolg van een wijziging van de verschuldigde bijdrage zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 41

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen schort de betaling van het ziekengeld op indien degene aan wie ziekengeld is toegekend een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 1b van de Vreemdelingenwet.

  • 2. De betaling van het ziekengeld wordt hervat indien betrokkene daartoe een aanvraag indient en het het Landelijk instituut sociale verzekeringen is gebleken dat hij feitelijk buiten Nederland woont of verblijf houdt.

Artikel 42

  • 1. Aan de verzekerde wordt geen ziekengeld uitbetaald over de tijd gedurende welke hij is opgenomen in een gevangenis, rijkswerkinrichting of rijksinrichting voor kinderbescherming, dan wel op grond van artikel 27 van de Beginselenwet voor de kinderbescherming (Stb. 1961, 403) is toevertrouwd aan een instelling als bedoeld in artikel 3 van die wet.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd het ziekengeld, hetwelk op grond van het bepaalde in het vorige lid niet aan de werknemer wordt uitbetaald, geheel of gedeeltelijk uit te keren aan de personen, wier kostwinner hij is.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan, voorzover hij van zijn bevoegdheid, bedoeld in het vorige lid, geen gebruik heeft gemaakt, hem, die uit de gevangenis, rijkswerkinrichting of rijksinrichting voor kinderbescherming is ontslagen, of die niet meer is toevertrouwd aan een instelling, bedoeld in het eerste lid, alsnog in het genot stellen van het in dat lid bedoelde ziekengeld of dit te zijnen behoeve doen aanwenden.

Artikel 43

De verzekerde, aan wie een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 der Coördinatiewet Sociale Verzekering is verleend, komt geen ziekengeld toe.

Artikel 44

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd de uitkering van ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend te weigeren, indien de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, anders dan wegens zwangerschap of bevalling:

    a. bestond op het tijdstip dat de verzekering een aanvang nam;

    b. binnen een half jaar na het tijdstip waarop de verzekering een aanvang nam, is ingetreden, terwijl de gezondheidstoestand van de betrokkene ten tijde van de aanvang van zijn verzekering het intreden van de ongeschiktheid tot werken binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten.

  • 2. Het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van degene die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, waarop de verzekering een aanvang nam, ononderbroken onbetaald verlof, tot een maximum van achttien maanden, heeft genoten, behoudens voorzover het betreft ongeschiktheid tot werken in de zin van het eerste lid, die bestond op de dag, voorafgaande aan de eerste dag van dit verlof. Als ononderbroken onbetaald verlof wordt aangemerkt perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, blijft buiten toepassing ten aanzien van degene, die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam, in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, niet verzekerd was.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de in dit artikel bepaalde bevoegdheid van het Landelijk instituut sociale verzekeringen de uitkering van het ziekengeld geheel of gedeeltelijk te weigeren.

Artikel 45

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend:

    a. indien de verzekerde niet binnen redelijke termijn geneeskundige hulp inroept en niet zich gedurende het gehele verloop van de ziekte onder behandeling blijft stellen of indien hij de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;

    b. indien de verzekerde gedurende de ongeschiktheid tot werken zich schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd;

    c. indien de verzekerde zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek, ingevolge deze wet gedaan door het Landelijk instituut sociale verzekeringen om te verschijnen of indien het geneeskundig onderzoek door een door het Landelijk instituut sociale verzekeringen aangewezen deskundige door toedoen van de verzekerde niet kan plaatshebben;

    d. indien de verzekerde het voorschrift, gegeven in artikel 38a, eerste lid, niet opgevolgd heeft;

    e. indien de verzekerde zich niet houdt aan de in artikel 39, tweede lid, bedoelde controlevoorschriften;

    f. indien met betrekking tot de ongeschiktheid tot werken bij de uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toepassing wordt gegeven aan artikel 25 of 28, onderdeel a of b, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 45 of 46, onderdeel a of b, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidenlijk artikel 37 of 38, onderdeel a of b, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

    g. indien de verzekerde zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt;

    h. indien de verzekerde de verplichting bedoeld in artikel 89, vierde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 niet of niet behoorlijk is nagekomen;

    i. indien de verzekerde de verplichting bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49 niet binnen de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;

    j. indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds of het wachtgeldfonds benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 49;

    k. indien de verzekerde een hem op grond van artikel 30 opgelegde verplichting niet nakomt, tenzij artikel 30, tweede lid, van toepassing is.

  • 2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3. Indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.

  • 5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 45a wordt opgelegd.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.2

Artikel 45a

  • 1. Indien de verzekerde een verplichting als bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49 niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt het Landelijk instituut sociale verzekeringen hem een boete op van ten hoogste f 5000,-.

  • 2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen afzien van het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten van het opleggen van een boete af te zien.

  • 5. Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.

  • 6. Voorzover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.

  • 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.2

Artikel 45b

  • 1. Indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen jegens de verzekerde een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de verzekerde niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voorzover het betreft de boeteoplegging. De verzekerde wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

  • 2. Indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen voornemens is om aan de verzekerde een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de verzekerde onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op verzoek van de verzekerde die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de verzekerde worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen de verzekerde in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

  • 5. Indien de verzekerde zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er op verzoek van de verzekerde die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de verzekerde kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 45c

  • 1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 45g zal worden tenuitvoergelegd.

  • 2. Op verzoek van de verzekerde die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de verzekerde wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 45d

  • 1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.

  • 2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de verzekerde een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan de betrokken uitvoeringsinstelling.

Artikel 45e

  • 1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat het Landelijk instituut sociale verzekeringen de verzekerde overeenkomstig het bepaalde in artikel 45b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de betrokken uitvoeringsinstelling heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

  • 2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 45f

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde wijzigen.

Artikel 45g

  • 1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zesde lid.

  • 2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd uitkering ontvangt op grond van deze wet, de Werkloosheidswet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die uitkering of toeslag.

  • 3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet inkomensvoorziening kunstenaars, betaalt de Sociale Verzekeringsbank, onderscheidenlijk de betrokken gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van hem, op haar verzoek aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering als bedoeld in het tweede of derde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het tweede of derde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.

  • 5. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede of derde lid, dan wel van het vierde lid, dan wel van het tweede of derde lid in combinatie met het vierde lid.

  • 6. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 7. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door het Landelijk instituut sociale verzekeringen op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 8. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de verzekerde blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 9. Het achtste lid geldt niet, zolang de verzekerde zijn verplichting bedoeld in artikel 45a, vijfde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.

Artikel 46

  • 1. Degene, die:

    a. gedurende twee maanden onafgebroken op alle dagen verzekerd is geweest of

    b. in de loop van de twee maanden, voorafgaande aan het einde van zijn verzekering, op ten minste 16 dagen verzekerd is geweest, heeft indien hij in het onder a bedoelde geval binnen een maand na het einde van die twee maanden en in het onder b bedoelde geval binnen 8 dagen na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, tegenover het Landelijk instituut sociale verzekeringen, aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een privaatrechtelijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 ontstaat de in de eerste zin bedoelde aanspraak op ziekengeld eerst na het eindigen van die dienstbetrekking.

  • 2. Voor de toepassing van het in het vorige lid, onder a, bepaalde, wordt de daargenoemde termijn van twee maanden geacht niet te zijn onderbroken, indien de betrokkene gedurende niet meer dan zeven dagen niet verzekerd is geweest. Voor de toepassing van het bepaalde in dit en het vorige lid wordt arbeid, in een aaneengesloten nachtdienst op twee dagen verricht, gerekend als arbeid op een dag.

  • 3. Voor de vaststelling van het bedrag van het ziekengeld wordt de ongeschiktheid tot werken geacht te zijn ingetreden in de kalenderweek, waarin de verzekering is geëindigd.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde aanspraak komt niet toe aan:

    a. degene die de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt heeft bereikt, of in verband met artikel 6, eerste lid, onder a of b niet verzekerd is;

    b. degene, die ingevolge de wetgeving van een andere Mogendheid aanspraak heeft op uitkering bij ziekte.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde aanspraak komt mede toe, voorzover het betreft de toepassing van artikel 29a, aan de vrouw, wier bevalling waarschijnlijk is, onderscheidenlijk wier bevalling plaatsvindt binnen een tijdsverloop van tien weken na het einde van haar verplichte verzekering.

  • 6. Voor de toepassing van dit artikel is ongeschikt tot werken degene, die ongeschikt is tot het verrichten van de arbeid, waarmede hij in zijn onderhoud placht te voorzien.

Artikel 47

Het ziekengeld wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand nadat het recht op die uitkering is vastgesteld, uitbetaald.

Artikel 47a

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan het ziekengeld over een door hem te bepalen tijdvak bij wege van voorschot betaalbaar stellen, indien onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van het ziekengeld of de hoogte van het te betalen bedrag aan ziekengeld. Een verleend voorschot wordt verrekend met het definitief vastgestelde bedrag aan ziekengeld dat over het desbetreffende tijdvak wordt betaald.

  • 2. In afwijking van het eerste lid betaalt het Landelijk instituut sociale verzekeringen geen voorschot indien onzekerheid bestaat over het recht op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen schort de betaling van ziekengeld op of schorst de betaling, indien het van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:

    a. het recht op ziekengeld niet of niet meer bestaat;

    b. recht op een lagere ziekengelduitkering bestaat;

    c. artikel 44, eerste lid, van toepassing is of de verzekerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 30, 31, 45 of 49 niet of niet behoorlijk is nagekomen.

Artikel 48

Voorzover betreft het in ontvangst nemen van een uitkering ingevolge deze wet en het verlenen van kwijting voor de betaling daarvan, wordt een minderjarige met een meerderjarige gelijkgesteld. Indien de wettelijke vertegenwoordiger zich tegen de betaling aan de minderjarige schriftelijk verzet bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen, geschiedt de uitbetaling aan de wettelijke vertegenwoordiger.

Artikel 49

De verzekerde is verplicht aan de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van hem werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht, op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem toegekende ziekengelduitkering.

Artikel 50

  • 1. Het ziekengeld is:

    a. onvervreemdbaar;

    b. niet vatbaar voor verpanding of belening.

  • 2. Volmacht tot ontvangst van het ziekengeld, onder welke vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

  • 3. Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.

Artikel 51

In afwijking van artikel 69 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 is het Rijk niet aansprakelijk voor het doen van uitkeringen of de verstrekking van bijdragen als bedoeld in artikel 59.

Artikel 52

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van zijn ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, houdt de rechter rekening met de aanspraken, die hij krachtens deze wet heeft.

Artikel 52a

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen heeft voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het veroorzaken van ongeschiktheid tot werken jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.

Artikel 52b

  • 1. Het bepaalde in het vorige artikel geldt ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte verzekerde, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien de ongeschiktheid tot werken is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk verzekerde.

  • 2. Voor de toepassing van het vorige lid wordt mede als werkgever beschouwd degene, die krachtens het bepaalde bij het eerste lid van artikel 16a der Coördinatiewet Sociale Verzekering mede als werkgever wordt beschouwd, ongeacht de bij het tweede lid van dat artikel bedoelde uitzonderingen.

Artikel 52c

  • 1. Op de toekenning van ziekengeld zijn de artikelen 3:40 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan bekendmaking van de beschikking geen behoefte bestaat.

  • 2. Op de beëindiging van ziekengeld als gevolg van een spontane hervatting in zijn arbeid zijn de artikelen 3:40 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 3. Verzoekt de belanghebbende binnen een redelijke termijn echter om bekendmaking van de in het eerste of tweede lid bedoelde beschikking, dan wordt deze zo spoedig mogelijk verstrekt.

  • 4. Op de herziening van het ziekengeld als gevolg van een aanpassing van het dagloon aan het loonpeil in het beroep van de werknemer zijn de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

HOOFDSTUK III. HET LANDELIJK INSTITUUT SOCIALE VERZEKERINGEN EN DE UITVOERINGSINSTELLINGEN

Artikel 53

In de uitvoering van deze wet wordt voorzien door het Landelijk instituut sociale verzekeringen en door uitvoeringsinstellingen, die werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verrichten.

Artikel 54

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt een ziekengeldreglement vast.

  • 2. Het ziekengeldreglement mag geen bepalingen bevatten, welke strijdig zijn met deze wet en de daarop berustende bepalingen of met de statuten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 3. Het ziekengeldreglement mag geen bepalingen bevatten inzake hogere, langere of andere uitkeringen dan deze wet vaststelt dan wel bepaalt.

Artikel 55

  • 1. De werknemer is verzekerd bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Behoudens het bepaalde in de volgende leden worden ten aanzien van de werknemer de werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden verricht voor de sector waarbij zijn werkgever is aangesloten of het sectoronderdeel waartoe zijn werkgever behoort.

  • 2. Ten aanzien van degene, die als werknemer wordt beschouwd ingevolge artikel 7, onderdeel a, worden werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden verricht met betrekking tot de aldaar bedoelde uitkering.

  • 3. Ten aanzien van degene, die als werknemer wordt beschouwd ingevolge artikel 7, onderdeel b, worden werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht door de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan te wijzen uitvoeringsinstelling.

  • 4. Ten aanzien van degene, die als werknemer wordt beschouwd ingevolge artikel 8, worden werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden verricht met betrekking tot de aldaar bedoelde uitkering.

  • 5. Indien de werkgever is aangesloten bij meer dan één sector, worden werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 ten aanzien van de werknemer verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden verricht voor de sector waartoe de werkzaamheden die deze werkgever doet verrichten, uitsluitend of in hoofdzaak behoren.

  • 6. Indien de werkzaamheden die de werkgever doet verrichten behoren tot meer dan één sectoronderdeel worden werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht door de uitvoeringsinstelling die deze werkzaamheden verricht voor het sectoronderdeel waartoe de werkzaamheden die deze werkgever doet verrichten, uitsluitend of in hoofdzaak behoren.

  • 7. Voor de toepassing van deze wet gelden aaneensluitende verzekeringen bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen als één verzekering.

Artikel 56

  • 1. Bij overgang van een werkgever van een sector naar een andere sector blijven ziekengelduitkeringen, verschuldigd ter zake van ongeschiktheid tot werken van werknemers van die werkgever, ontstaan voor de dag van diens overgang, voor rekening van de sector, welke het risico van hun verzekering droeg op de dag, waarop de ongeschiktheid tot werken is ontstaan.

  • 2. De ziekengelduitkeringen, ingevolge artikel 46 verschuldigd ter zake van ongeschiktheid tot werken van gewezen werknemers van de in het eerste lid bedoelde werkgever, ontstaan na de dag van diens overgang, komen voor rekening van de sector waarbij de werkgever laatstelijk vóór zijn overgang was aangesloten.

Artikel 57

(Vervallen)

Artikel 58

(Vervallen)

Artikel 59

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat in bij die maatregel aan te wijzen gevallen aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen de bevoegdheid wordt verleend, te bepalen, dat aan een of meer bij hem verzekerde groepen van werknemers, met inachtneming van bij die maatregel te stellen regels, behalve het in deze wet geregelde ziekengeld andere uitkeringen worden gedaan of bijdragen worden verstrekt voor een of meer sociale fondsen.

Artikel 60

De uitkeringen op grond van deze wet komen ten laste van de wachtgeldfondsen en ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds, bedoeld in de artikelen 102 en 103 van de Werkloosheidswet.

Artikel 61

(Vervallen)

Artikel 62

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen verstrekt, volgens nadere bij ministeriële regeling vast te stellen regels, uit de door de uitvoeringsinstelling gevoerde administratie aan een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar gegevens omtrent het ziekteverzuim van werknemers van werkgevers die zijn aangesloten bij de sector waarvoor de uitvoeringsinstelling werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht.

Artikel 63

(Vervallen)

Artikel 63a

(Vervallen)

HOOFDSTUK IV. DE VRIJWILLIGE VERZEKERING

Artikel 64

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is verplicht overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde tot de vrijwillige verzekering toe te laten, mits hij de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en hier te lande woont:

    a. degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en te wiens aanzien op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen, dat onderbreking van die verplichte verzekering van korte duur zal zijn, dan wel dat het zijn bedoeling is bij geboden gelegenheid opnieuw een dienstbetrekking aan te gaan;

    b. degene, die, terwijl hij hier te lande woonde, in het buitenland verplicht verzekerd was tegen geldelijke gevolgen van ziekte, mits:

    1°. hij niet meer in het buitenland verzekerd is, omdat hij niet langer werkzaamheden verricht in het buitenland;

    2°. op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen, dat het zijn bedoeling is bij geboden gelegenheid opnieuw een dienstbetrekking aan te gaan;

    c. degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en die als zelfstandige een bedrijf of beroep uitoefent of gaat uitoefenen, of als echtgenoot van de zelfstandige in dat bedrijf of beroep meewerkt of gaat meewerken, indien gedurende één jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het einde van zijn verplichte verzekering, onafgebroken, al dan niet in Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van ziekte op hem van toepassing is geweest;

    d. degene wiens dienstbetrekking ertoe strekt, dat slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid wordt verricht – niet uitsluitend als gevolg van een voor betrokkene geldende werktijdregeling, krachtens welke een normale werkweek van gemiddeld minder dan zes dagen van toepassing is – en die uit hoofde van die dienstbetrekking verplicht verzekerd is, indien gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaande aan de dag van aanvang van zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet hier te lande, ingevolge het bepaalde bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van ziekte op hem van toepassing is geweest;

    e. degene, wiens arbeidsverhouding op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd;

    f. degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;

    g. degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;

    h. degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, is ingetrokken.

    i. degene, die op grond van artikel 7 als werknemer wordt beschouwd en tevens als zelfstandige een bedrijf of beroep uitoefent of gaat uitoefenen of als echtgenoot van die zelfstandige in dat bedrijf of beroep meewerkt of gaat meewerken, indien gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaand aan de dag van aanvang van zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet in Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van ziekte op hem van toepassing is geweest.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichting bestaat eveneens ten aanzien van de persoon, jonger dan 65 jaar, die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 3, tweede, derde en vierde lid, niet als werknemer wordt beschouwd, en

    a. wiens verplichte verzekering is geëindigd en die buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend op de beëindiging van de verplichte verzekering een dienstbetrekking vervult voor de duur van maximaal vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is;

    b. die Nederlander is en die is uitgezonden om door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan te wijzen werkzaamheden in het kader van ontwikkelingssamenwerking te verrichten;

    c. die Nederlander is en die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund; of

    d. die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking vervult.

  • 3. Aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, dient een aaneengesloten periode van verplichte verzekering van tenminste één jaar te zijn voorafgegaan.

  • 4. Met de Nederlander, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b en c, wordt gelijkgesteld de persoon, die onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, mits hij voor hij werd uitgezonden in Nederland woonde.

Artikel 65

  • 1. De in artikel 64, eerste lid, onderdeel c respectievelijk d, genoemde termijn van één jaar respectievelijk van drie jaren wordt geacht niet te zijn onderbroken:

    a. indien de betrokkene gedurende niet meer dan zestig dagen niet verzekerd is geweest;

    b. gedurende de wachttijd als bedoeld in de artikelen 19, 37 en 38 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    c. gedurende het tijdvak, waarover een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is genoten, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%.

  • 2. De in artikel 64, eerste lid, onderdeel c respectievelijk d, genoemde voorwaarde van een verzekeringsduur van één jaar respectievelijk van drie jaren wordt geacht te zijn vervuld, indien de betrokkene in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 66

  • 1. Het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering dient te worden ingediend bij de uitvoeringsinstelling overeenkomstig de regels die het Landelijk instituut sociale verzekeringen daaromtrent krachtens artikel 67 stelt:

    a. door de in artikel 64, eerste lid, onderdeel a, b en c, bedoelde personen binnen vier weken na het einde van hun verplichte verzekering;

    b. door de in artikel 64, eerste lid, onderdeel f, g en h, bedoelde personen binnen vier weken na de dagtekening van de beslissing, waarbij de arbeidsongeschiktheidsuitkering onderscheidenlijk werd toegekend, herzien of ingetrokken.

    c. door de in artikel 64, eerste lid, onderdeel i, bedoelde persoon: binnen vier weken na de dag, waarop zijn werkzaamheden als zelfstandige of zijn werkzaamheden als echtgenoot van de zelfstandige in diens bedrijfs- of beroepsuitoefening, een aanvang hebben genomen;

    d. door de in artikel 64, tweede lid, onderdeel a, bedoelde persoon: binnen vier weken na de dag, waarop de verplichte verzekering is geëindigd;

    e. door de in artikel 64, tweede lid, onderdeel b en c bedoelde persoon: binnen vier weken na de dag van zijn vertrek naar het buitenland;

    f. door de in artikel 64, tweede lid, onderdeel d, bedoelde persoon: binnen vier weken na de dag, waarop zijn werkzaamheden buiten Nederland een aanvang hebben genomen.

  • 2. De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde personen worden geacht een verzoek om toelating binnen vier weken na de dagtekening van de beslissing te hebben gedaan, indien dit verzoek geschiedt binnen vier weken na de dag, waarop zij redelijkerwijze hebben kunnen kennis nemen van die beslissing.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd te verklaren dat een verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering, ingediend na de daartoe op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen gestelde termijn, geacht wordt tijdig te zijn ingekomen, indien de persoon die het verzoek heeft gedaan, redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.

  • 4. De vrijwillige verzekering vangt aan:

    a. voor de in artikel 64, eerste lid, onderdeel a, b en c, en tweede lid, onderdeel a, bedoelde persoon: op de dag na die, waarop de verplichte verzekering is geëindigd;

    b. voor de in artikel 64, eerste lid, onderdeel d, e en i, bedoelde persoon: op de dag van ontvangst van zijn verzoek om toelating;

    c. voor de in artikel 64, eerste lid, onderdeel f, g en h, bedoelde persoon: op de dag met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt toegekend, herzien of ingetrokken;

    d. voor de in artikel 64, tweede lid, onderdeel b en c, bedoelde persoon: op de dag van vertrek naar het buitenland;

    e. voor de in artikel 64, tweede lid, onderdeel d, bedoelde persoon: op de dag, waarop zijn werkzaamheden buiten Nederland een aanvang hebben genomen.

Artikel 67

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt regels waaruit blijkt welke uitvoeringsinstelling ten aanzien van de in artikel 66 bedoelde personen met betrekking tot besluiten omtrent toelating tot de vrijwillige verzekering, werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 verricht.

Artikel 67a

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen beëindigt de vrijwillige verzekering:

a. op verzoek van de vrijwillig verzekerde met ingang van een door hem te bepalen datum;

b. met ingang van de dag, waarop de termijn van vijf jaar, bedoeld in artikel 64, tweede lid, onderdeel a, is verstreken;

c. met ingang van de dag, waarop de werkzaamheden bedoeld in artikel 64, tweede lid, worden beëindigd en de vrijwillige verzekerde niet langer geacht kan worden inkomsten te verkrijgen wegens eindiging van die werkzaamheden dan wel inkomsten te derven in geval van ziekte.

d. met ingang van de dag, waarop de vrijwillig verzekerde verplicht verzekerd wordt ingevolge deze wet;

e. indien de verschuldigde premie over een periode van twee volle kalendermaanden niet, niet volledig of niet tijdig wordt betaald; of

f. indien niet langer wordt voldaan aan andere vereisten voor toelating tot de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 64, tweede lid.

Artikel 68

  • 1. De persoon, die om toelating tot de vrijwillige verzekering verzoekt, bedoeld in artikel 64, eerste en tweede lid, bepaalt bij de aanvang van de vrijwillige verzekering de hoogte van het dagloon, met dien verstande dat:

    a. dit niet meer kan bedragen dan het in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering genoemde bedrag eventueel verhoogd of verlaagd krachtens artikel 9a van die wet;

    b. dit niet meer kan bedragen dan het loon of het inkomen dat hij in geval van ziekte naar het oordeel van het Landelijk instituut sociale verzekeringen derft; en

    c. dit, ingeval naast de vrijwillige verzekering een vrijwillige verzekering als bedoeld in hoofdstuk III van de Werkloosheidswet is afgesloten, gelijk is aan het dagloon dat ten grondslag ligt aan de vrijwillige werkloosheidsverzekering.

  • 2. De premie voor de vrijwillige verzekering wordt geheven over het in het eerste lid bedoelde dagloon.

  • 3. De premie bedraagt een percentage van het in het eerste lid bedoelde dagloon.

  • 4. De uitkering op grond van de vrijwillige verzekering wordt berekend naar het in het eerste lid bedoelde dagloon.

Artikel 69

  • 1. De vrijwillig verzekerde heeft recht op ziekengeld, indien hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van hem passende arbeid.

  • 2. De vrouwelijke vrijwillig verzekerde heeft recht op ziekengeld in verband met haar bevalling.

Artikel 70

  • 1. Het ziekengeld van de vrijwillig verzekerde die bij ongeschiktheid tot werken wegens ziekte geen aanspraak kan maken op betaling van loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt uitgekeerd vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken.

  • 2. Het ziekengeld bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde.

Artikel 71

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot de vrijwillige verzekering. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen met betrekking tot:

a. de toelating tot de vrijwillige verzekering;

b. het einde van de vrijwillige verzekering;

c. de premie voor de vrijwillige verzekering, en

d. het dagloon, bedoeld in artikel 68, eerste lid.

Artikel 72

Met betrekking tot het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk zijn, met inachtneming van de wijzigingen, welke de aard van het onderwerp vordert, de overige bepalingen van deze wet en de ter uitvoering van die bepalingen genomen besluiten, voor zoveel nodig, van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde niet is afgeweken.

Artikel 72a

(Vervallen)

DERDE AFDELING. BEZWAAR EN BEROEP IN CASSATIE

§ 1. Algemeen

Artikel 73

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische beoordeling ten grondslag ligt.

Artikel 74

In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het Landelijk instituut sociale verzekeringen binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

§ 2. Geschillen van geneeskundige aard

Artikel 75

Deze paragraaf is van toepassing op geschillen van geneeskundige aard omtrent het al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken.

Artikel 75a

In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift twee weken.

Artikel 75b
  • 1. In afwijking van artikel 7:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden nog tijdens het horen nadere stukken indienen.

  • 2. In afwijking van artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken:

    a. voorafgaand aan het horen aan belanghebbenden gezonden, dan wel

    b. ten minste twee dagen voorafgaand aan de hoorzitting voor belanghebbenden ter inzage gelegd.

  • 3. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het Landelijk instituut sociale verzekeringen binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

§ 3. Beroep in cassatie

Artikel 75c
  • 1. Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van artikel 1, derde tot en met zevende lid, en de daarop berustende bepalingen.

  • 2. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen de uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.

VIERDE AFDELING. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK I. STRAFBEPALINGEN

Artikel 76

Hij, die niet voldoet aan een der verplichtingen, omschreven in de artikelen 13 en 31, eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 77

(Vervallen)

Artikel 78

(Vervallen)

Artikel 79

Hij die op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen gehouden is inlichtingen of gegevens te verstrekken, een aangifte of mededeling te doen, of een verklaring af te leggen en daarbij een valse opgave doet, of opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets verzwijgt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 80
  • 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij, die zich ziek meldt bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen, met het oogmerk om meer ziekengeld te verkrijgen dan hem in totaal krachtens de bepalingen dezer wet toekomt.

  • 2. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij, die zich ter zake van dezelfde ziekte wendt tot het Landelijk instituut sociale verzekeringen, daaronder begrepen een afdelingskas, met het oogmerk om meer geldelijke uitkering te verkrijgen, dan hem in totaal krachtens de bepalingen dezer wet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toekomt.

Artikel 81

Het recht tot strafvordering vervalt indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan de verzekerde ter zake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 82

(Vervallen)

Artikel 83

De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven, uitgezonderd die, bedoeld bij artikel 76, welke als overtredingen worden beschouwd.

Artikel 84

(Vervallen)

HOOFDSTUK II. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 85

De termijnen van het ziekengeld, welke niet zijn ingevorderd binnen twee jaren na de dag der betaalbaarstelling, worden niet meer uitbetaald.

Artikel 86

(Vervallen)

Artikel 87

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor bepaalde groepen van personen bijzondere zo nodig van het bepaalde bij of krachtens deze wet afwijkende bepalingen worden gemaakt ten aanzien van de verzekering en de ziekengelduitkering.

Artikel 87a
  • 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in afwijking van artikel 29, eerste lid, ziekengeld wordt uitgekeerd aan verzekerden die in dienstbetrekking staan tot bij of krachtens die maatregel te bepalen werkgevers.

  • 2. Artikel 88 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De werkgever kan een verzekeringsovereenkomst met betrekking tot zijn verplichting tot doorbetaling van loon als bedoeld in 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek opzeggen met ingang van de dag dat de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, te zijnen aanzien in werking treedt, of, indien de opzegging later geschiedt, met ingang van de dag waarop deze de verzekeraar bereikt. In het geval dat de premie is vooruitbetaald wordt deze door de verzekeraar naar evenredigheid aan de werkgever terugbetaald.

  • 4. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 88
  • 1. Een overeenkomst met betrekking tot de verzekering van geldelijke gevolgen van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, gesloten door degene, die verplicht verzekerd wordt, vervalt met ingang van de dag, waarop de verzekeraar van de verzekerde mededeling van het verplicht verzekerd worden ontvangt, voor zover aan de overeenkomst rechten kunnen worden ontleend, gelijkwaardig aan die, welke uit de in deze wet geregelde verplichte verzekering voortvloeien. Bereikt deze mededeling de verzekeraar voor de dag, waarop de betrokkene verplicht verzekerd wordt, dan vervalt de overeenkomst met ingang van die dag.

  • 2. De premie, welke degene, wiens verzekering krachtens het bepaalde in het eerste lid geheel of gedeeltelijk is vervallen, heeft vooruitbetaald, wordt door de verzekeraar al naar gelang van het vervallen gedeelte der overeenkomst terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25 procent van het terug te betalen bedrag voor administratiekosten.

Artikel 89

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in deze wet gestelde termijnen van uitkering van geldelijke schadeloosstelling alsmede op de termijnen, gesteld in de artikelen 6, tweede lid, onder a en c, 29, vijfde lid, 35 en 46, eerste en vijfde lid.

Artikel 90

Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8b wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 91

Een voordracht tot een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8b wordt niet gedaan dan nadat twee maanden na de in artikel 90 bedoelde mededeling zijn verstreken. Gelijktijdig met de mededeling wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Binnen 30 dagen na de overlegging kan door een der kamers of tenminste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen worden gegeven dat het in de maatregel geregelde onderwerp bij wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.


XNoot
1

Tot het moment van inwerkingtreding van artikel 63 van de Overgangswet verzorgingshuizen is de volgende tekst van toepassing: Indien degene, aan wie ziekengeld is toegekend, ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 6, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een bijdrage verschuldigd is in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van die wet, dan wel een bijdrage verschuldigd is ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 15 van de Overgangswet verzorgingshuizen, is het Landelijk instituut sociale verzekeringen bevoegd het ziekengeld tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan degene, aan wie het ziekengeld is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan de Ziekenfondsraad.

XNoot
2

Dit artikellid is nog niet in werking getreden. Tot het moment van inwerkingtreding is de volgende tekst van toepassing: Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en het tweede lid.

Naar boven