Wet van 19 april 1999 tot wijziging van de Algemene wet op het binnentreden en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (opheffing voor deurwaarders van het machtigingsvereiste voor het zonder toestemming binnentreden in een woning)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om voor deurwaarders op te heffen het vereiste van een schriftelijke machtiging voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner, en dat het in verband daarmee gewenst is de Algemene wet op het binnentreden en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene wet op het binnentreden1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie en burgemeesters» vervangen door: tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders.

b. Het tweede lid vervalt.

c. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

B

In artikel 10, tweede lid, onder g, wordt «artikel 2, vierde lid» vervangen door: artikel 2, derde lid.

C

In artikel 11, eerste lid, wordt «artikel 2, vierde lid» vervangen door: artikel 2, derde lid.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 444, derde lid, wordt «de artikelen 10 en 11 van de Algemene wet op het binnentreden» vervangen door: de artikelen 10 en 11, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden.

B

Artikel 557 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt het cijfer «1.».

b. Het tweede lid vervalt.

C

Artikel 600, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. De deurwaarder heeft voor het in gijzeling stellen van de schuldenaar toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Artikel 444, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

In artikel 602, derde lid, wordt «de artikelen 10 en 11 van de Algemene wet op het binnentreden» vervangen door: de artikelen 10 en 11, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te Hongkong, 19 april 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Uitgegeven de zevenentwintigste mei 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1994, 572, laatstelijk gewijzigd bij wet van 19 april 1999, Stb. 194.

XNoot
2

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 19 april 1999, Stb. 194.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 25 929.

Handelingen II 1998/99, blz. 3656–3662; 3745–3746.

Kamerstukken I 1998/99, 25 929 (219, 219a).

Handelingen I 1998/99, blz. 1180–1183.

Naar boven