Beschikking van de Minister van Justitie van 7 mei 1999, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Wet op de rechterlijke organisatie, zoals deze luidt met ingang van 1 juni 1999

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel XXIX van de wet van 19 april 1999, Stb. 194;

Besluit:

de tekst van de Wet op de rechterlijke organisatie, zoals deze luidt met ingang van 1 juni 1999, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 7 mei 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de zevenentwintigste mei 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

TEKST VAN DE WET OP DE RECHTERLIJKE ORGANISATIE, ZOALS DEZE LUIDT MET INGANG VAN 1 JUNI 1999

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

De tot de rechterlijke macht behorende gerechten zijn:

a. de kantongerechten,

b. de arrondissementsrechtbanken,

c. de gerechtshoven, en

d. de Hoge Raad der Nederlanden.

Artikel 2

  • 1. In deze wet wordt verstaan onder rechterlijke ambtenaren:

    a. de president van de Hoge Raad der Nederlanden, alsmede de vice-presidenten, de raadsheren en de raadsheren in buitengewone dienst;

    b. de presidenten van de gerechtshoven, alsmede de coördinerende vice-presidenten, de vice-presidenten, de raadsheren en de raadsheren-plaatsvervangers;

    c. de presidenten van de arrondissementsrechtbanken, alsmede de coördinerende vice-presidenten, de vice-presidenten, de rechters en de rechters-plaatsvervangers;

    d. de kantonrechters en de kantonrechters-plaatsvervangers;

    e. de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, alsmede de plaatsvervangend procureur-generaal, de advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst;

    f. de procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal vormen, bedoeld in artikel 130;

    g. de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij de ressortsparketten;

    h. de officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie bij de arrondissementsparketten en het landelijk parket.

    i. de gerechtsauditeurs;

    j. de griffiers en de substituut-griffiers.

  • 2. Waar in deze wet wordt gesproken over de leden van de rechterlijke macht, worden daaronder de in het eerste lid bedoelde rechterlijke ambtenaren verstaan, met dien verstande dat waar wordt gesproken over de met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht, daaronder worden verstaan de in de onderdelen a, b, c en d bedoelde rechterlijke ambtenaren.

Artikel 3

  • 1. De rechterlijke ambtenaren moeten Nederlander zijn.

  • 2. Aan de bij of krachtens deze wet gestelde beroepsvereisten wordt tevens voldaan indien de betrokkene in het bezit is van een ten aanzien van het door hem uit te oefenen beroep afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen.

Artikel 3a

(Vervallen.)

Artikel 4

  • 1. De rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd, met inachtneming van het bepaalde in deze wet.

  • 2. De rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen f tot en met j, worden met inachtneming van het bepaalde in deze wet benoemd bij koninklijk besluit of bij besluit van Onze Minister van Justitie, tenzij bij deze wet een andere wijze van benoeming is bepaald.

Artikel 5

  • 1. Al de leden van de rechterlijke macht in deze wet opgenoemd, zullen, elk naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid of levensovertuiging, voorafgaand aan de datum van indiensttreding, de eed (belofte) afleggen, «dat zij getrouw zullen zijn aan de Koning, en de Grondwet zullen onderhouden en nakomen; dat zij, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel, tot het verkrijgen hunner aanstelling aan iemand, wie hij ook zij, iets hebben gegeven of beloofd, noch zullen geven of beloven; dat zij nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zullen aannemen of ontvangen van enig persoon welke zij weten of vermoeden enig rechtsgeding of zaak te hebben of te zullen krijgen, in welke hun ambtsverrichtingen zouden kunnen te pas komen; dat zij voorts hun posten met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zullen waarnemen en zich in de uitoefening hunner bediening gedragen zoals brave en eerlijke rechterlijke ambtenaren betaamt».

  • 2. Zij worden na de datum van indiensttreding geïnstalleerd.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de beëdiging en de installatie en worden regels gesteld over het ambtskostuum van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren. Daarbij kunnen gevallen worden aangewezen waarin installatie achterwege blijft.

Artikel 5a

De plaatsvervangende procureurs-generaal, de advocaten-generaal, de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, de officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie zijn in hun ambtsbetrekking ondergeschikt aan het hoofd van het parket waarbij zij optreden.

Artikelen 6–6c

(Deze artikelen zijn vervallen)

HOOFDSTUK 2. RECHTSPRAAK

Eerste Afdeling Algemene bepalingen

Artikel 6d

In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis wordt:

a. de president van de Hoge Raad vervangen door een vice-president van de Hoge Raad;

b. de president van een gerechtshof vervangen door een coördinerend vice-president van dat gerechtshof;

c. de president van een arrondissementsrechtbank vervangen door een coördinerend vice-president van die arrondissementsrechtbank.

Artikel 7

Onze Minister van Justitie kan een lid van een gerechtshof of een arrondissementsrechtbank, met diens toestemming, belasten met de waarneming van een ander rechterlijk ambt bij een gerechtshof of een arrondissementsrechtbank.

Artikel 7a
  • 1. De coördinerend vice-president van, de vice-president van en de raadsheer in een gerechtshof die in gelijke betrekking in een ander gerechtshof wordt benoemd, wordt geacht daarin benoemd te zijn op de datum van de eerste benoeming in gelijke betrekking.

  • 2. De coördinerend vice-president van, de vice-president van en de raadsheer in een gerechtshof die, in aansluiting op een vroegere gelijke betrekking, tot uiterlijk achttien maanden voor zijn laatste benoeming de betrekking van lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft vervuld, wordt geacht te zijn benoemd op de datum van zijn eerste benoeming in gelijke betrekking.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van de arrondissementsrechtbanken.

  • 4. De coördinerend vice-president van, de vice-president van of de rechter in een arrondissementsrechtbank die, anders dan in aansluiting op een vroegere gelijke betrekking, tot uiterlijk achttien maanden voor zijn benoeming de betrekking van lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft vervuld, wordt geacht te zijn benoemd op de datum van zijn benoeming tot lid van dat hof van justitie. Evenzo wordt het lid van een gerechtshof of de president, de coördinerend vice-president of de vice-president van een arrondissementsrechtbank, die, anders dan in aansluiting op een vroegere gelijke rechterlijke betrekking, tot uiterlijk achttien maanden voor zijn benoeming de betrekking van president van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft vervuld, geacht te zijn benoemd op de datum van zijn benoeming tot president van dat hof van justitie.

Artikelen 7b–10

(Deze artikelen zijn vervallen.)

Artikel 11

De met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht, kunnen door de Hoge Raad worden ontslagen:

a. wanneer zij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf zijn veroordeeld, dan wel hun bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

b. wanneer zij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele zijn gesteld, in staat van faillissement zijn verklaard, ten aanzien van hen de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, zij surséance van betaling hebben verkregen of wegens schulden zijn gegijzeld;

c. wegens handelen of nalaten dat ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of aan het in haar te stellen vertrouwen;

d. wanneer zij, na eerder wegens gelijke overtreding te zijn gewaarschuwd, de bepalingen overtreden waarbij hun:

1°. het uitoefenen van enig beroep wordt verboden;

2°. een vast en voortdurend verblijf wordt aangewezen;

3°. verboden wordt zich in enig onderhoud of gesprek in te laten met partijen of haar advocaten, procureurs of gemachtigden, of enige bijzondere inlichting of schriftelijk stuk van hen aan te nemen;

4°. de verplichting wordt opgelegd, een geheim te bewaren.

Artikel 11a
  • 1. De met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht kunnen, wanneer zij wegens ziekte ongeschikt zijn tot het verrichten van hun taak, door de Hoge Raad worden ontslagen indien:

    a. de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd,

    b. herstel binnen zes maanden na de termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten en

    c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de rechterlijk ambtenaar binnen het gezagsbereik van Onze Minister van Justitie andere passende of gangbare arbeid op te dragen danwel de betrokkene heeft geweigerd deze opdracht te aanvaarden.

  • 2. Voor het bepalen van het tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het ontslag, indien de daar bedoelde voorwaarden zijn vervuld en de belanghebbende daarom verzoekt, worden verleend bij koninklijk besluit. Voor de rechtsgevolgen wordt dit ontslag gelijkgesteld met een door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid verleend ontslag.

Artikel 11b
  • 1. Voor de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, onderdelen a en b, wordt medisch advies ingewonnen bij een daartoe door de uitvoeringsinstelling, die de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering uitvoert ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar, aangewezen arts. Deze stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op, dat wordt toegezonden aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad en in afschrift aan belanghebbende.

  • 2. De arts betrekt bij zijn beoordeling een door de procureur-generaal aangewezen arts en, indien de belanghebbende dit wenst, een door de belanghebbende aangewezen arts.

  • 3. De procureur-generaal stelt de belanghebbende er schriftelijk van op de hoogte dat de in het eerste lid bedoelde procedure zal worden ingesteld en dat de belanghebbende bevoegd is desgewenst een arts aan te wijzen. Deze mededeling geschiedt op zijn vroegst vanaf de achttiende maand na de eerste ziektedag en in ieder geval op een zodanig tijdstip dat de procedure met betrekking tot het medisch advies uiterlijk in de 24ste maand na de eerste ziektedag afgerond kan zijn.

Artikel 11c
  • 1. Aan een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht kan, wanneer hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn taak, door de Hoge Raad een andere taak worden opgedragen, voor zover deze valt binnen het gezagsbereik van Onze Minister van Justitie.

  • 2. Gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn taak, is hij verplicht een hem opgedragen taak te aanvaarden indien sprake is van passende arbeid als bedoeld in artikel 30 van de Ziektewet.

  • 3. Gedurende het tweede jaar dat de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn taak, is hij verplicht een hem opgedragen taak te aanvaarden indien sprake is van gangbare arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze verplichting geldt eveneens na afloop van het tweede jaar.

  • 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing indien aan de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, de eigen taak wordt opgedragen onder andere voorwaarden.

  • 5. In afwijking van het eerste lid kan de opdracht, indien de daar bedoelde voorwaarden zijn vervuld en de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, daarom verzoekt, worden gegeven bij koninklijk besluit. Voor de rechtsgevolgen wordt een zodanige opdracht gelijkgesteld met een door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid gegeven opdracht.

Artikel 12

De ambtenaren, bedoeld in artikel 11, worden door de Hoge Raad ontslagen:

a. bij ongeschiktheid voor hun functie, anders dan bedoeld in artikel 11a;

b. bij de aanvaarding van ambten of betrekkingen, die volgens de wet onverenigbaar zijn met de door hen beklede functie;

c. bij het verlies van het Nederlanderschap.

Artikel 12a
  • 1. In geval van ontslag ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, ontvangt de ontslagen ambtenaar een jaarlijkse uitkering uit 's lands kas ter grootte van hetgeen hij op grond van het bij of krachtens de wet bepaalde zou ontvangen indien hij wegens blijvende volledige ongeschiktheid uit hoofde van ziekten of gebreken zou zijn ontslagen.

  • 2. In geval van ontslag ingevolge de artikelen 11 of 12, anders dan op grond van ongeschiktheid, kan de Hoge Raad bij zijn uitspraak aan de ontslagen ambtenaar voor een tijdsduur van ten hoogste vijf jaar een zodanige jaarlijkse uitkering ten laste van 's lands kas toekennen als de Raad met het oog op de omstandigheden redelijk acht. De uitkering bedraagt niet meer dan bij ontslag wegens ongeschiktheid zou worden genoten. De Hoge Raad kan de uitkering, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, herzien of intrekken.

Artikel 13
  • 1. De ambtenaren, bedoeld in artikel 11, worden door de Hoge Raad op non-actief gesteld ingeval:

    a. zij zich in voorlopige hechtenis bevinden;

    b. hun een straf of maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 11 onder a bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    c. zij onder curatele zijn gesteld, in staat van faillissement zijn verklaard, ten aanzien van hen de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, zij surséance van betaling hebben verkregen of wegens schulden zijn gegijzeld.

  • 2. Zij kunnen door de Hoge Raad op non-actief worden gesteld indien tegen hen een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van misdrijf wordt ingesteld of indien er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op grond van artikel 11a, zouden kunnen leiden.

  • 3. In het geval, bedoeld in het voorgaande lid, eindigt de non-activiteit na drie maanden. De Hoge Raad kan de maatregel echter telkens voor ten hoogste drie maanden verlengen.

  • 4. De Hoge Raad beëindigt de non-activiteit zodra de grond voor de maatregel is vervallen.

  • 5. De Hoge Raad kan bij de beslissing, waarbij de ambtenaar op non-actief wordt gesteld, bepalen dat tijdens de duur van de non-activiteit geen salaris of slechts een gedeelte van het salaris zal worden genoten, in het laatste geval onder aanwijzing van het gedeelte dat zal worden genoten.

  • 6. Indien de non-activiteit anders dan door ontslag is geëindigd kan de Hoge Raad beslissen, dat het niet genoten salaris alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden uitbetaald, in het laatste geval onder aanwijzing van het gedeelte dat zal worden uitbetaald.

Artikel 13a
  • 1. De Hoge Raad neemt de beslissingen, bedoeld in de artikelen 11–13, op vordering van de procureur-generaal. Over herziening van een uitkering als bedoeld in artikel 12a, tweede lid, en over beëindiging van non-activiteit beslist de Hoge Raad hetzij op vordering van de procureur-generaal, hetzij op verzoek van de betrokken ambtenaar.

  • 2. Indien de procureur-generaal het voornemen heeft, het ontslag of het op non-actief stellen van een ambtenaar te vorderen, stelt hij deze in de gelegenheid hierover zijn mening kenbaar te maken. De procureur-generaal hoort de ambtenaar op diens verzoek.

  • 3. Het onderzoek door de Hoge Raad geschiedt in raadkamer. De Hoge Raad kan, hetzij op verzoek van de procureur-generaal of van de betrokken ambtenaar, hetzij ambtshalve, getuigen horen. De Hoge Raad stelt de betrokken ambtenaar in de gelegenheid zijn mening kenbaar te maken. De Hoge Raad hoort de ambtenaar op diens verzoek.

  • 4. De Hoge Raad beslist bij met redenen omkleed arrest. De uitspraak geschiedt in het openbaar.

Artikel 13b
  • 1. De Hoge Raad doet aan het betrokken gerecht en aan Onze Minister van Justitie onverwijld mededeling van beslissingen waarbij een ambtenaar wordt ontslagen of op non-actief wordt gesteld, dan wel de non-activiteit wordt verlengd of beëindigd.

  • 2. De Hoge Raad doet aan Onze Minister van Justitie onverwijld mededeling van beslissingen waarbij een uitkering als bedoeld in artikel 12a, tweede lid, wordt toegekend, herzien of ingetrokken.

Artikel 14
  • 1. De presidenten zijn bevoegd aan de leden van hun college, de gerechtsauditeurs, de griffiers, substituut-griffiers en waarnemende griffiers, die de waardigheid van hun ambt, hun ambtsbezigheden of ambtsplichten verwaarlozen, of die zich schuldig maken aan de overtredingen in artikel 11, onder d bedoeld, na hen in de gelegenheid te hebben gesteld om te worden gehoord, de nodige waarschuwing te doen.

  • 2. De presidenten der arrondissementsrechtbanken hebben gelijke bevoegdheid ten aanzien van de rechters-plaatsvervangers bij hun college en de binnen het rechtsgebied daarvan gevestigde kantonrechters, hun plaatsvervangers, gerechtsauditeurs, griffiers, substituut-griffiers en waarnemende griffiers.

  • 3. De presidenten der gerechtshoven hebben gelijke bevoegdheid ten aanzien van de raadsheren-plaatsvervangers bij hun college en de presidenten der arrondissementsrechtbanken binnen het rechtsgebied van hun college, de president van de Hoge Raad ten aanzien van de presidenten der gerechtshoven.

Artikel 14a
  • 1. Degene die een klacht heeft over de wijze waarop een ambtenaar als bedoeld in artikel 11 zich in de uitoefening van zijn functie jegens hem heeft gedragen, kan, tenzij de klacht een rechterlijke beslissing betreft, de procureur-generaal bij de Hoge Raad verzoeken een vordering in te stellen bij de Hoge Raad tot het doen van een onderzoek naar die gedraging.

  • 2. Het verzoekschrift dient de naam en het adres van de verzoeker te bevatten; de bedoelde gedraging en de daartegen gerezen klacht moeten er zo duidelijk mogelijk in worden beschreven.

Artikel 14b
  • 1. De procureur-generaal voldoet aan het verzoek tenzij:

    a. niet is voldaan aan de vereisten, vermeld in artikel 14a, tweede lid;

    b. reeds aanstonds blijkt dat het verzoekschrift onredelijk lange tijd na het ontstaan van de klacht is ingediend of geen genoegzame gronden inhoudt om het instellen van een onderzoek te vorderen;

    c. een verzoekschrift van de verzoeker, dezelfde gedraging betreffende, in behandeling is of – behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid, dezelfde gedraging betreffende, is bekend geworden en zulks tot een ander oordeel zou hebben kunnen leiden – is afgedaan;

    d. voor de verzoeker met betrekking tot de klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, dan wel ten aanzien van die klacht een uitspraak van een rechterlijke instantie is gedaan waartegen geen rechtsmiddel openstaat;

    e. door de procureur-generaal een vordering, als in artikel 13a juncto artikel 11, 12 of 13 bedoeld, is of zal worden ingediend.

  • 2. De procureur-generaal stelt de verzoeker en de ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft in de gelegenheid hem inlichtingen te verstrekken. Hij hoort de in de eerste volzin bedoelde personen, wanneer dezen dit verzoeken.

  • 3. De procureur-generaal stelt de verzoeker en de ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft op de hoogte van de uitkomsten van het vooronderzoek. Staat naar het oordeel van de procureur-generaal met betrekking tot de klacht een voorziening bij een rechterlijke instantie open, dan geeft hij daarvan kennis aan de verzoeker.

Artikel 14c

De vordering van de procureur-generaal tot het instellen van een onderzoek naar de in het verzoekschrift bedoelde gedraging wordt behandeld door een voor de behandeling van deze vorderingen bij het reglement van orde aangewezen Kamer, die zitting houdt met drie leden.

Artikel 14d
  • 1. De Hoge Raad stelt de verzoeker en de ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft in de gelegenheid naar aanleiding van de vordering van de procureur-generaal, al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, te worden gehoord.

  • 2. Het onderzoek geschiedt in raadkamer. Het college kan, hetzij op verzoek van de procureur-generaal, hetzij op verzoek van een der in het eerste lid bedoelde personen, hetzij ambtshalve getuigen horen.

  • 3. De Hoge Raad stelt de president van de arrondissementsrechtbank in de gelegenheid omtrent een aanhangige klacht schriftelijk of mondeling inlichtingen te verstrekken en van zijn gevoelen daaromtrent te doen blijk geven, indien de klacht is gericht tegen een lid van of rechter-plaatsvervanger bij die rechtbank of tegen een kantonrechter of kantonrechter-plaatsvervanger van een kanton binnen het rechtsgebied van dat college. Is de klacht gericht tegen een lid van of raadsheer-plaatsvervanger bij een gerechtshof, dan wordt de president van dat gerechtshof tot het schriftelijk of mondeling geven van inlichtingen en doen blijken van zijn gevoelen omtrent de aanhangige klacht in de gelegenheid gesteld.

Artikel 14e
  • 1. De Hoge Raad beslist bij een arrest, waarin hij zijn bevindingen met betrekking tot de in het verzoekschrift genoemde bezwaren opneemt en zijn oordeel uitspreekt over de gegrondheid daarvan.

  • 2. Een afschrift van het arrest wordt gezonden aan de verzoeker en aan de ambtenaar op wiens gedraging het verzoekschrift betrekking heeft. Artikel 13b, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikelen 15–18

(Deze artikelen zijn vervallen.)

Artikel 19

Alles wat de afwezigheid, de afwisseling, en de orde van de inwendige dienst van de Hoge Raad, gelijk mede van de hoven, rechtbanken en kantongerechten, aangaat, zal bepaald worden bij reglementen van openbaar bestuur.

Artikel 20
  • 1. In strafzaken zal het rechtsgeding op de terechtzittingen in het openbaar worden gehouden, op straffe van nietigheid, tenzij bij de wet anders mocht zijn bepaald, of, de Hoge Raad, het hof, de rechtbank, of het kantongerecht, om gewichtige, bij het procesverbaal der zitting te vermelden redenen, mocht bevelen dat het rechtsgeding, geheel of gedeeltelijk, met gesloten deuren zal plaatshebben.

  • 2. Dezelfde bepaling is ook toepasselijk op de gedingen in burgerlijke zaken.

  • 3. In alle gevallen zullen de vonnissen en arresten, zo in burgerlijke als in strafzaken, in het openbaar worden uitgesproken, en moeten zijn ingericht volgens de voorschriften van artikel 121 van de Grondwet, alles op straffe van nietigheid.

Artikel 21

De vonnissen en arresten, gewezen met een ander getal rechters dan in, deze wet is bepaald, zijn nietig.

Artikel 22

De Hoge Raad, hoven en rechtbanken zijn verplicht, bericht en consideraties te geven, wanneer zulks hun van 's Konings wege zal worden gevraagd.

Artikel 23

(Vervallen.)

Artikel 24

De leden van de Hoge Raad, de hoven en de rechtbanken, de kantonrechters mogen zich niet directelijk of indirectelijk over enige voor hen aanhangige geschillen, of die zij weten of vermoeden dat voor hen aanhangig zullen worden, in enig bijzonder onderhoud of gesprek inlaten met partijen of derzelver advocaten, procureurs of gemachtigden, noch enige bijzondere onderrichting, memorie of schrifturen aannemen.

Artikel 25

De rechterlijke colleges en ambtenaren zijn onderling verplicht aan letteren requisitoriaal ten dienste der justitie wettig gevolg te geven.

Artikel 26
  • 1. De voorzitter van de meervoudige kamer doet in raadkamer hoofdelijk omvraag. De voorzitter maakt zelf als laatste zijn oordeel kenbaar.

  • 2. Ieder lid is verplicht aan de besluitvorming deel te nemen.

  • 3. Een afwezig lid kan zijn oordeel niet door een van de aanwezige leden doen voordragen of het schriftelijk kenbaar maken.

Artikel 27

(Vervallen.)

Artikel 28

De met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht en de griffiers van en de waarnemende griffiers bij de in artikel 1 bedoelde gerechten zijn verplicht het geheim te bewaren opzichtelijk de gevoelens die in de raadkamer over rechtshangige gedingen door de raadsheren of rechters zijn geuit geworden.

Artikel 28a

De met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht en de griffiers van en de waarnemende griffiers bij de in artikel 1 bedoelde gerechten zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Artikel 29

(vervallen)

Artikel 29a

(vervallen)

Artikel 29b

(vervallen)

Tweede afdeling. De kantongerechten

Artikel 30

Bijzondere wetten regelen het rechtsgebied en de zetels der kantongerechten, alsmede hun samenstelling en de jaarwedden der kantonrechters en der rechterlijke ambtenaren bij de kantongerechten.

Artikel 31

(Vervallen.)

Artikel 32

Bij verhindering of ontstentenis van de kantonrechter wordt hij vervangen door een plaatsvervanger, naar rang van benoeming.

Artikel 33
  • 1. Bij verhindering of ontstentenis van de griffier wordt deze vervangen door een substituut-griffier of een waarnemend griffier, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

  • 2. De waarnemende griffiers worden door Onze Minister van Justitie benoemd, op aanbeveling van de kantonrechter of van de vergaderde rechters van het kanton. Zij leggen, alvorens in bediening te treden, voor de kantonrechter de door Ons vast te stellen eed (belofte) af.

Artikel 34
  • 1. De kantonrechters en hun plaatsvervangers houden hun terechtzittingen in de hoofdplaats van het kanton.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat, overeenkomstig de daarbij te stellen regels, ook buiten de hoofdplaats van het kanton of buiten het kanton terechtzittingen zullen of kunnen worden gehouden.

Artikel 35
  • 1. De kantonrechters en kantonrechters-plaatsvervangers moeten aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, hebben verkregen het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren, mits dit doctoraat of dit recht verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het Nederlands burgerlijk- en handelsrecht en strafrecht, alsmede in een van de drie volgende vakken: het Nederlands staatsrecht, administratief recht of belastingrecht.

  • 2. Tot griffier kunnen alleen worden benoemd zij die aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft met goed gevolg een afsluitend examen hebben afgelegd, dan wel een bij algemene maatregel van bestuur voldoende verklaarde opleiding hebben.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld voor de benoeming tot substituut-griffier.

Artikel 36
  • 1. De kantonrechters, de kantonrechters-plaatsvervangers, de griffier en de substituut-griffiers worden bij koninklijk besluit benoemd.

  • 2. De benoeming van kantonrechters en kantonrechters-plaatsvervangers geschiedt voor het leven. Hun wordt bij koninklijk besluit ontslag verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt.

Artikel 36a

Wanneer een plaats van kantonrechter of van kantonrechter-plaatsvervanger openvalt, belegt de president van de rechtbank een vergadering met de rechters van de kantons in het arrondissement, met uitzondering van degenen, die naar de opengevallen plaats mochten mededingen. De vergadering doet aan de president van het gerechtshof, tot welks ressort het arrondissement behoort, een lijst van aanbeveling van drie kandidaten toekomen, welke lijst, alfabetisch ingericht, aan de Koning wordt aangeboden, om daarop zodanig acht te slaan als Hij zal dienstig oordelen.

Artikel 37
  • 1. Een griffier kan worden benoemd bij meer dan één kantongerecht.

  • 2. De griffier van een arrondissementsrechtbank kan tevens worden benoemd tot griffier van een kantongerecht.

  • 3. Benoeming geschiedt slechts in overeenstemming met de betrokken griffier en nadat deze over het voornemen tot benoeming is gehoord.

Artikel 38

Behalve de werkzaamheden aan de kantonrechters bij de wet opgedragen, nemen zij kennis in burgerlijke zaken, zonder hoger beroep, indien de vordering niet meer beloopt dan f 3 500 en behoudens hoger beroep, indien dezelve niet meer beloopt dan f 10 000:

1°. van alle rechtsvorderingen ongeacht hun aard;

2°. van alle rechtsvorderingen tot betaling van renten en huren, mitsgaders van interessen of gedeelten van inschulden, zelfs ingeval de rente, de huur of de hoofdsom der inschuld meer dan f 10 000 bedraagt, mits de rechtstitel niet worde betwist.

Artikel 39

Zij zullen, insgelijks zonder hoger beroep, indien de vordering niet meer dan f 3 500 beloopt, en behoudens hoger beroep, tot welke som de vordering zich mocht uitstrekken, kennis nemen:

1°. van zodanig herstel aan huizen, woningen en gebouwen, hetwelk volgens de wet tot laste van de huurder valt;

2°. van alle rechtsvorderingen betrekkelijk tot een arbeidsovereenkomst, tot een agentuurovereenkomst, tot een collectieve arbeidsovereenkomst, tot algemeen verbindend verklaarde bepalingen ener collectieve arbeidsovereenkomst of tot een vut-overeenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel;

3°. van alle rechtsvorderingen betrekkelijk tot een huurkoop, met inbegrip van die tot ontbinding en die tot teruggave der in huurkoop overgedragen zaak, in welke laatstgenoemde gevallen als beloop dier vorderingen wordt aangemerkt het bedrag van de gehele koopprijs;

4°. van alle rechtsvorderingen betrekkelijk tot huur van woonruimte of tot huur van bedrijfsruimte, de vordering tot ontruiming daaronder begrepen.

Artikel 40

(Vervallen.)

Artikel 41

Zij nemen insgelijks, behoudens hoger beroep, kennis van de rechtsvorderingen tot ontruiming van huizen, gebouwen, woningen, pakhuizen, stallen, zolders, kelders en andere onroerende zaken, zonder onderscheid van het bedrag der huur, indien de huurder geen schriftelijk bewijs van bestaande, vernieuwde of verlengde huur te berde brengt, en in gebreke blijft het perceel te ontruimen.

Artikel 42

Zij nemen mede kennis van de rechtsvorderingen tot ontbinding van huur van huizen, gebouwen, woningen, pakhuizen, stallen, zolders, kelders en andere onroerende zaken, en dientengevolge van derzelver ontruiming, ter zake van wanbetaling der huurpenningen, zonder hoger beroep, indien de huur, over het jaar berekend, niet meer dan f 3 500, en behoudens hoger beroep, indien dezelve niet meer dan f 10 000 bedraagt.

Artikel 43
  • 1. In alle geschillen over zaken die ter vrije bepaling van partijen staan, en in welke partijen zich voor een kantonrechter te hunner keuze doch binnen het arrondissement aanmelden en zijn beslissing inroepen, zal deze van hun geschil moeten kennis nemen, ongeacht de aard daarvan en de waarde van het betwiste voorwerp.

  • 2. In dat geval zal de kantonrechter altijd wijzen in het hoogste ressort, tenware partijen in zaken aan hoger beroep onderworpen, dat beroep hadden voorbehouden.

Artikel 43a

De kantonrechters nemen kennis van burgerlijke zaken die met een verzoekschrift worden ingeleid, voor zover de kennisneming daarvan hun door de wet is opgedragen en behoudens hoger beroep.

Artikel 44
  • 1. De kantonrechters vonnissen over stroperij, bedoeld in artikel 314 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de verdachte op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is aangevangen de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, en over alle overtredingen, waarvan de kennisneming niet aan een andere rechter is opgedragen.

  • 2. Tegen hun vonnissen kan de verdachte hoger beroep instellen tenzij in de einduitspraak:

    1°. geen straf of maatregel werd opgelegd;

    2°. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan geldboete tot een maximum – of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum – van vijftig gulden; en kan het openbaar ministerie hoger beroep instellen tenzij voor de einduitspraak:

    1°. geen straf of maatregel werd gevorderd;

    2°. geen andere straf of maatregel werd gevorderd, dan een van de twee bovengenoemde.

  • 3. De kantonrechters nemen insgelijks kennis van de vordering tot vergoeding van kosten en schaden ten behoeve van de benadeelde partij.

Artikel 45

(Vervallen.)

Derde afdeling. De arrondissementsrechtbanken

Artikel 46

Bijzondere wetten regelen het rechtsgebied en de zetels der arrondissementsrechtbanken, alsmede hun samenstelling en de jaarwedden der leden van en der rechterlijke ambtenaren bij die rechtbanken.

Artikel 47

In geval van ziekte of belet van een rechter, wordt hij, bij gebreke van een andere rechter, vervangen door een der rechters-plaatsvervangers.

Artikel 47a
  • 1. Bij verhindering of ontstentenis van de griffier wordt deze vervangen door een substituut-griffier of een waarnemend griffier, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

  • 2. De waarnemende griffiers worden door Onze Minister van Justitie benoemd, op aanbeveling van de rechtbank. Zij leggen, alvorens in bediening te treden, voor de rechtbank de door Ons vast te stellen eed (belofte) af.

Artikel 48
  • 1. De president van, de coördinerend vice-presidenten van, de vice-presidenten van, de rechters in en de rechters-plaatsvervangers in de arrondissementsrechtbanken moeten aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, hebben verkregen het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren, mits dit doctoraat of dit recht verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het Nederlands burgerlijk- en handelsrecht en strafrecht, alsmede in een van de drie volgende vakken: het Nederlands staatsrecht, administratief recht of belastingrecht.

  • 2. Tot griffier kunnen alleen worden benoemd zij die aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft met goed gevolg een afsluitend examen hebben afgelegd, dan wel een bij algemene maatregel van bestuur voldoende verklaarde opleiding hebben.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld voor de benoeming tot substituut-griffier.

Artikel 49
  • 1. Voor het behandelen en beslissen van burgerlijke zaken vormen en bezetten de arrondissementsrechtbanken op voorstel van de president enkelvoudige en meervoudige kamers. De meervoudige kamers bestaan uit drie rechters.

  • 2. Burgerlijke zaken worden in eerste aanleg behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen.

  • 3. Burgerlijke zaken worden in hoger beroep behandeld en beslist door een meervoudige kamer, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen.

Artikel 50
  • 1. De arrondissementsrechtbanken houden hun terechtzittingen in de hoofdplaats van het arrondissement.

  • 2. Artikel 34, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 51
  • 1. De presidenten, coördinerend vice-presidenten vice-presidenten, rechters en rechters-plaatsvervangers worden door de Koning voor hun leven aangesteld. Bij het bereiken van de volle ouderdom van zeventig jaren wordt hun door de Koning ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand.

  • 2. De griffiers en derzelver substituten worden insgelijks door de Koning aangesteld.

Artikel 52

Wanneer een plaats van rechter, rechter-plaatsvervanger of griffier openvalt, zendt de rechtbank aan de president van het gerechtshof tot welks ressort zij behoort, een lijst van aanbeveling van drie kandidaten, welke lijst, alfabetisch ingericht, aan de Koning wordt aangeboden, om daarop zodanig acht te slaan als Hij zal dienstig oordelen.

Artikel 53

De arrondissementsrechtbanken zullen in eerste aanleg kennis nemen van alle rechtsvorderingen, ongeacht hun aard, uitgezonderd die welke bij de wet verklaard zijn tot de bevoegdheid van de kantongerechten, van de hoven of van de Hoge Raad te behoren.

Artikel 54

Zij nemen in het hoogste ressort kennis:

1°. van alle jurisdictiegeschillen tussen de kantongerechten van hun rechtsgebied;

2°. van alle aan hoger beroep onderworpen vonnissen en beschikkingen van de kantonrechters.

3°. van het aan hoger beroep onderworpen deel van een vonnis van een kantonrechter dat betrekking heeft op de vordering van de benadeelde partij.

Artikel 55
  • 1. Zij wijzen in het hoogste ressort, in alle rechtsvorderingen aan hoger beroep onderworpen, ingeval partijen verklaard hebben van het hoger beroep af te zien.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing in zaken die niet ter vrije bepaling van partijen staan.

Artikel 55a

De arrondissementsrechtbanken nemen tevens in eerste aanleg kennis van zaken die ingevolge de wet met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, uitgezonderd die welke bij de wet verklaard zijn tot de bevoegdheid van de kantongerechten, of van de hoven en de Hoge Raad te behoren.

Artikel 55b

De arrondissementsrechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van de bestuursrechtelijke zaken waarvan de kennisneming bij de wet aan hen is opgedragen.

Artikel 55c
  • 1. Voor het behandelen en beslissen van bestuursrechtelijke zaken vormen en bezetten de arrondissementsrechtbanken op voorstel van de president enkelvoudige en meervoudige kamers. De meervoudige kamers bestaan uit drie rechters.

  • 2. Bestuursrechtelijke zaken worden behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen.

Artikel 56
  • 1. De arrondissementsrechtbanken vonnissen in eerste aanleg over:

    a. alle misdrijven, waarvan de kennisneming niet aan een andere rechter is opgedragen;

    b. de overtredingen, bedoeld in de artikelen 432–433, 465–467 en 468 onder 1° van het Wetboek van Strafrecht en over overtredingen ter zake van belastingen;

    c. (Vervallen.)

    d. de overtredingen, bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11, eerste lid, van de Opiumwet;

    e. de overtredingen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet afbreking zwangerschap.

  • 2. Voor de toepassing van het vorige lid worden onder overtredingen terzake van belastingen niet begrepen overtredingen van voorschriften met betrekking tot het parkeren als bedoeld in artikel 225 van de Gemeentewet.

  • 3. Bovendien vonnissen de rechtbanken in eerste aanleg over overtredingen, begaan door personen, die op het tijdstip waarop de vervolging tegen hen is aangevangen de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, indien het feit samenhangt met een misdrijf of overtreding waarvoor de minderjarigen, ingevolge het eerste lid, voor de rechtbank worden vervolgd.

  • 4. Voorts vonnissen de rechtbanken in eerste aanleg over economische delicten, waarvan de economische strafkamers volgens de regelen van artikel 39, eerste lid, van de Wet op de economische delicten kennisnemen, indien deze delicten zijn begaan in samenhang met één of meer strafbare feiten, waarvan de rechtbanken volgens het eerste lid kennisnemen, mits te zamen ten laste gelegd met één of meer van die strafbare feiten.

  • 5. De in het eerste en het derde lid bedoelde vonnissen zijn aan hoger beroep onderworpen, met uitzondering van die, welke ter zake van overtredingen zijn gewezen ten aanzien van een persoon, die op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is aangevangen de leeftijd van achttien jaren had bereikt.

  • 6. Zij nemen ook kennis van de vordering tot vergoeding van kosten en schaden ten behoeve van de benadeelde partij.

Artikel 57
  • 1. Voor het behandelen en beslissen van strafzaken vormen en bezetten de arrondissementsrechtbanken op voorstel van de president enkelvoudige en meervoudige kamers. De meervoudige kamers bestaan uit drie rechters.

  • 2. Strafzaken worden behandeld en beslist door een meervoudige kamer, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen.

Artikel 58
  • 1. De arrondissementsrechtbanken nemen in hoger beroep kennis van de daarvoor vatbare vonnissen door de kantonrechters in strafzaken in eerste aanleg gewezen.

  • 2. De bepaling van het voorgaand artikel is ook van toepassing op vonnissen in hoger beroep.

Artikel 58a
  • 1. Voor het behandelen en beslissen van kinderzaken vormen en bezetten de arrondissementsrechtbanken op voorstel van de president enkelvoudige kamers.

  • 2. Degene die zitting heeft in een kamer als bedoeld in het eerste lid, draagt de titel van kinderrechter.

Artikel 59

De arrondissementsrechtbanken wijzen uit hun midden, op voorstel van de president, nadat deze de hoofdofficier van justitie daarover heeft gehoord, rechters-commissarissen, belast met de behandeling van strafzaken aan.

Vierde afdeling. De gerechtshoven

Artikel 60
  • 1. Er zijn vijf gerechtshoven, waarvan de zetels zijn te 's-Hertogenbosch, te Arnhem, te 's-Gravenhage, te Amsterdam en te Leeuwarden.

  • 2. Het rechtsgebied van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch strekt zich uit over de arrondissementen, wier hoofdplaatsen zijn gelegen in de provinciën Noord-Brabant en Limburg; dat van het gerechtshof te Arnhem over de arrondissementen, wier hoofdplaatsen zijn gelegen in de provinciën Flevoland, Gelderland en Overijssel; dat van het gerechtshof te 's-Gravenhage over de arrondissementen, wier hoofdplaatsen zijn gelegen in de provinciën Zuid-Holland en Zeeland; dat van het gerechtshof te Amsterdam over de arrondissementen, wier hoofdplaatsen zijn gelegen in de provinciën Noord-Holland en Utrecht; dat van het gerechtshof te Leeuwarden over de arrondissementen, wier hoofdplaatsen zijn gelegen in de provinciën Friesland, Groningen en Drenthe.

  • 3. De gerechtshoven houden hun terechtzittingen in de hoofdplaats van het ressort.

Artikel 61

Een bijzondere wet regelt de samenstelling der gerechtshoven, alsmede de jaarwedden der leden van en der rechterlijke ambtenaren bij die hoven.

Artikel 61a

In geval van ziekte of belet van een raadsheer, wordt hij, bij gebreke van een andere raadsheer, vervangen door een der raadsheren-plaatsvervangers.

Artikel 61b
  • 1. In geval van ziekte of belet van de griffier wordt hij, bij gebreke van een substituut-griffier, vervangen door een waarnemend griffier.

  • 2. De waarnemende griffiers worden door Onze Minister van Justitie benoemd, op aanbeveling van het gerechtshof. Zij leggen, alvorens in bediening te treden, voor het gerechtshof de door Ons vast te stellen eed (belofte) af.

Artikel 62
  • 1. De presidenten, coördinerend vice-presidenten vice-presidenten, raadsheren en raadsheren-plaatsvervangers, worden door de Koning voor hun leven aangesteld. Bij het bereiken van de volle ouderdom van zeventig jaren wordt hun door de Koning ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand.

  • 2. De griffiers en hun substituten worden insgelijks door de Koning aangesteld.

Artikel 63

Wanneer een plaats van raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger openvalt, maakt het hof een lijst van aanbeveling van drie kandidaten op, welke lijst, alfabetisch ingericht, aan de Koning wordt aangeboden, om daarop zodanig acht te slaan als Hij zal dienstig oordelen.

Artikel 64

De presidenten van, de coördinerend vice-presidenten van, de vice-presidenten van, de raadsheren in, de raadsheren-plaatsvervangers in, de griffiers van en de substituut-griffiers van de gerechtshoven moeten aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, hebben verkregen het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren, mits dit doctoraat of dit recht verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het Nederlands burgerlijk- en handelsrecht en strafrecht, alsmede in een van de drie volgende vakken: het Nederlands staatsrecht, administratief recht of belastingrecht.

Artikel 65

De hoven oordelen in hoogste ressort over jurisdictiegeschillen tussen arrondissementsrechtbanken of tussen kantongerechten, in verschillende arrondissementen, binnen hun rechtsgebied voorvallende.

Artikel 66

Zij oordelen in eerste aanleg en in het hoogste ressort, behoudens de voorziening in cassatie, over alle burgerlijke en aan hoger beroep aan het hof onderworpen geschillen, binnen zijn rechtsgebied voorvallende, wanneer partijen de rechtsmacht van het gerechtshof rauwelijks te dien einde inroepen.

Artikel 67

Het Gerechtshof te 's-Gravenhage neemt in eerste aanleg en in het hoogste ressort, behoudens de voorziening in cassatie, kennis van de vorderingen bedoeld in de artikelen 240 en 242 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 68

Zij oordelen in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen, in strafzaken bij de arrondissementsrechtbanken, binnen hun rechtsgebied in eerste aanleg gewezen.

Artikel 69
  • 1. Zij oordelen in hoger beroep over de daaraan onderworpen vonnissen en beschikkingen van de arrondissementsrechtbanken binnen hun rechtsgebied.

  • 2. De bepaling in het voorafgaande lid is ook van toepassing op het aan hoger beroep onderworpen deel van een vonnis van een arrondissementsrechtbank binnen hun rechtsgebied dat betrekking heeft op de vordering van de benadeelde partij indien de vordering meer dan f 3500 beloopt.

Artikel 70
  • 1. Voor het behandelen en beslissen van burgerlijke en strafzaken vormen en bezetten de gerechtshoven op voorstel van de president enkelvoudige en meervoudige kamers. De meervoudige kamers bestaan uit drie raadsheren.

  • 2. Burgerlijke en strafzaken worden behandeld en beslist door een meervoudige kamer, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen.

Artikel 71
  • 1. Voor het behandelen en beslissen van belastingzaken vormen en bezetten de gerechtshoven op voorstel van de president enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van belastingkamers. De meervoudige kamers bestaan uit drie raadsheren.

  • 2. Belastingzaken worden behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen.

  • 3. Artikel 34, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de belastingkamers.

Artikel 72
  • 1. Het gerechtshof te Amsterdam vormt en bezet op voorstel van de president een kamer onder de benaming van ondernemingskamer.

  • 2. De ondernemingskamer bestaat uit leden van het gerechtshof en twee niet tot de rechterlijke macht behorende personen als deskundige leden.

  • 3. Wij benoemen de in het vorige lid bedoelde niet tot de rechterlijke macht behorende personen. Wij benoemen tevens voor ieder hunner zoveel plaatsvervangers als Wij dienstig oordelen. Zij worden genoemd raad, onderscheidenlijk plaatsvervangende raad, in de ondernemingskamer van het gerechtshof.

  • 4. De raden en plaatsvervangende raden worden benoemd voor de duur van vijf jaren. Zij zijn bij hun aftreden weder benoembaar. Op eigen verzoek kunnen zij door Ons worden ontslagen.

  • 5. De ondernemingskamer houdt zitting en beslist met drie leden van het gerechtshof en twee raden; een der leden van het gerechtshof treedt op als voorzitter der ondernemingskamer.

  • 6. Op de raden en plaatsvervangende raden is van overeenkomstige toepassing het bepaalde in de artikelen 11 tot en met 14e, 24 tot en met 29a en 62, eerste lid, tweede volzin, en de artikelen 29 tot en met 35 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande dat het onderzoek van de redenen van wraking en het beslissen over de wraking geschiedt door de ondernemingskamer.

  • 7. Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze van eedsaflegging, het kostuum der raden en plaatsvervangende raden, de afwezigheid, de afwisseling en de orde van de inwendige dienst der ondernemingskamer.

  • 8. De raden en plaatsvervangende raden van de ondernemingskamer genieten vergoeding voor reis- en verblijfkosten en verdere vergoeding volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

Artikel 73
  • 1. Het gerechtshof te Arnhem vormt en bezet op voorstel van de president een bijzondere kamer die is belast met het behandelen van en beslissen op vorderingen als bedoeld in de artikelen 15a en 15c van het Wetboek van Strafrecht en het behandelen en beslissen van zaken in beroep als bedoeld in de artikelen 502 en 509v van het Wetboek van Strafvordering.

  • 2. Deze kamer is voorts belast met het verstrekken van adviezen ingevolge artikel 43, lid 3, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen.

  • 3. Deze kamer wordt voor de behandeling van vorderingen ingevolge artikel 15a, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht en de beslissing in zaken in beroep als bedoeld in de artikelen 502 en 509v van het Wetboek van Strafvordering aangevuld met twee niet tot de rechterlijke macht behorende personen als deskundige leden. In de overige zaken kan de voorzitter van de kamer deze leden toevoegen.

  • 4. Wij benoemen de in het vorige lid bedoelde niet tot de rechterlijke macht behorende personen en tevens voor ieder hunner zoveel plaatsvervangers als Wij dienstig oordelen. De benoeming geschiedt voor de tijd van vijf jaar, behoudens mogelijkheid van eerder ontslag door Ons op eigen verzoek. Bij aftreden is opnieuw benoeming mogelijk. Bij het bereiken van de volle ouderdom van zeventig jaar wordt hun door Ons ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand.

  • 5. Op de leden en plaatsvervangende leden van de bijzondere kamer, die niet tot de rechterlijke macht behoren, zijn de artikelen 11 tot en met 14e en 24 tot en met 29a en de artikelen 512 tot en met 518 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het onderzoek van de redenen van wraking en het beslissen over de wraking geschiedt door de bijzondere kamer.

  • 6. De bijzondere kamer houdt zitting en beslist met drie leden van het gerechtshof en twee niet tot de rechterlijke macht behorende leden of plaatsvervangende leden.

  • 7. Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze van eedsaflegging en het kostuum van de leden en plaatsvervangende leden van de bijzondere kamer, alsmede omtrent de afwezigheid, de afwisseling en de orde van inwendige dienst van die kamer.

  • 8. De leden en plaatsvervangende leden van de bijzondere kamer die niet tot de rechterlijke macht behoren, genieten vergoeding voor reis- en verblijfkosten en verdere vergoeding volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

Artikelen 74–82

(Deze artikelen zijn vervallen.)

Vijfde afdeling. De Hoge Raad der Nederlanden

Artikel 83

Een bijzondere wet regelt de samenstelling van de Hoge Raad, alsmede de jaarwedden der leden van en der rechterlijke ambtenaren bij die Raad.

Artikel 83a
  • 1. In geval van ziekte of belet van de griffier wordt hij, bij gebreke van een substituut-griffier, vervangen door een waarnemend griffier.

  • 2. De waarnemende griffiers worden door Onze Minister van Justitie benoemd, op aanbeveling van de Hoge Raad. Zij leggen, alvorens in bediening te treden, voor de Raad de bij koninklijk besluit vast te stellen eed (belofte) af.

Artikel 84
  • 1. De president, de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad worden bij koninklijk besluit voor hun leven aangesteld. Bij het bereiken van de volle ouderdom van zeventig jaren wordt hun bij koninklijk besluit ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand.

  • 2. De griffier en zijn substituten worden insgelijks bij koninklijk besluit aangesteld.

Artikel 84a
  • 1. De benoeming van de president van, een vice-president van of een raadsheer in de Hoge Raad kan op verzoek van de betrokkene, nadat hij de leeftijd van eenenzestig jaren heeft bereikt, bij koninklijk besluit worden gewijzigd in een benoeming als raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad. De wijziging wordt voor de vaststelling van aanspraken op en verplichtingen ten aanzien van pensioenen en uitkeringen wegens vrijwillig vervroegd uittreden gelijkgesteld met ontslag. Artikel 12a is niet van toepassing op de raadsheren in buitengewone dienst.

  • 2. De raadsheren in buitengewone dienst verrichten, op de voet van een raadsheer, werkzaamheden voor zover zij daartoe door de president worden opgeroepen.

Artikel 85
  • 1. Wanneer een plaats van raadsheer in de Hoge Raad openvalt, zal de Hoge Raad daarvan kennis geven aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en daarbij inzenden een door die Raad, de procureur-generaal daaronder begrepen, bij besloten briefjes en met meerderheid van stemmen opgemaakte aanbevelingslijst van 6 kandidaten, waarop de Tweede Kamer bij het maken van haar nominatie zodanig acht zal slaan, als zij zal dienstig oordelen.

  • 2. De leden der hoven en der arrondissementsrechtbanken, mitsgaders de leden van het openbaar ministerie welke deze hun ambtsbedieningen met lof en ijver hebben waargenomen, zullen bij het opmaken dier lijst meer bijzonderlijk in aanmerking komen.

Artikel 86

De president van, de vice-presidenten van, de raadsheren in, de griffier van en de substituut-griffiers van de Hoge Raad moeten aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, hebben verkregen het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren, mits dit doctoraat of dit recht verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het Nederlands burgerlijk en handelsrecht en strafrecht, alsmede in een van de drie volgende vakken: het Nederlands staatsrecht, administratief recht of belastingrecht.

Artikel 87

(Vervallen.)

Artikel 88
  • 1. De Hoge Raad oordeelt ter eerste instantie, over alle jurisdictiegeschillen:

    1°. tussen alle rechterlijke autoriteiten, welke niet behoren onder hetzelfde gerechtshof;

    2°. tussen de gerechtshoven;

    3°. tussen enig gerechtshof ter eerste instantie recht doende, en enige rechtbank of gerecht, onder hetzelve ressorterende;

    4°. tussen de Hoge Raad, een gerechtshof, een rechtbank of een kantongerecht enerzijds en een niet tot de rechterlijke macht behorend gerecht anderzijds;

    5°. tussen administratieve rechters, tenzij een andere administratieve rechter daartoe bevoegd is.

  • 2. Is het jurisdictiegeschil gerezen tussen de Hoge Raad zelf en een van die colleges, zo wordt de Hoge Raad ter beslissing daarvan zoveel mogelijk samengesteld uit raadsheren, die van de zaak nog geen kennis genomen hebben.

Artikel 89

De Hoge Raad neemt insgelijks ter eerste instantie kennis van alle geschillen in zaken van prijzen en buit, die door de schepen van oorlog van de Staat of door schepen bij particulieren uitgerust en van commissie of lettres de marque voorzien, worden achterhaald en opgebracht, mitsgaders van alle geschillen, welke tussen de nemers onderling deswege zouden mogen ontstaan.

Artikel 90

De arresten door de Hoge Raad ter eerste instantie in burgerlijke zaken gewezen, zullen onderhevig zijn aan revisie, overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtspleging.

Artikel 91

De Hoge Raad oordeelt bij wege van hoger beroep in burgerlijke zaken, over de aan hoger beroep onderworpen vonnissen door de gerechtshoven in eerste aanleg gewezen.

Artikel 92
  • 1. De Hoge Raad neemt in eerste en laatste ressort kennis van de ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen begaan door de leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen.

  • 2. Onder ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen worden hier begrepen strafbare feiten begaan onder een der verzwarende omstandigheden omschreven in artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. In de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde gedingen, is de Hoge Raad bevoegd tevens kennis te nemen van de vordering tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, volgens de bepalingen van het laatste lid van artikel 56.

Artikel 93
  • 1. De Hoge Raad is belast met de beëdiging van functionarissen ten aanzien van wie zulks bij of krachtens de wet is bepaald.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde taak wordt uitgeoefend door de president van de Hoge Raad. De beëdiging geschiedt op vordering van de Procureur-Generaal.

Artikel 94

Tegen de arresten van de Hoge Raad wordt geen cassatie toegelaten.

Artikel 95
  • 1. De Hoge Raad neemt kennis van de eis tot cassatie tegen de handelingen van de hoven, arrondissementsrechtbanken en kantongerechten en tegen derzelver arresten, vonnissen en beschikkingen, ingesteld hetzij door partijen, hetzij «in het belang der wet» door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de handelingen en beslissingen van de arrondissementsrechtbanken in zaken waarvan zij als administratieve rechter kennis nemen.

Artikel 96
  • 1. Behoudens het bepaalde in artikel 398, onderdeel 2°, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de eis tot cassatie door een partij niet worden ingesteld, indien haar een ander gewoon rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan.

  • 2. Cassatie «in het belang der wet» kan niet worden ingesteld, indien voor partijen een gewoon rechtsmiddel openstaat.

Artikel 97

De Wetboeken van Burgerlijke Rechtspleging en van Strafvordering alsmede de Wet militaire strafrechtspraak, bepalen de regels, termijnen en vormen van de voorziening in cassatie.

Artikel 98

Cassatie «in het belang der wet» brengt geen nadeel toe aan de rechten door partijen verkregen.

Artikel 99
  • 1. De Hoge Raad vernietigt handelingen, arresten, vonnissen en beschikkingen:

    1°. wegens verzuim van vormen voor zover de niet-inachtneming daarvan uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vorm;

    2°. wegens schending van het recht met uitzondering van het recht van vreemde staten.

  • 2. Feiten, waaruit het gelden of niet gelden van een regel van gewoonterecht wordt afgeleid, worden voor zover zij bewijs behoeven, alleen op grond van de bestreden uitspraak als vaststaande aangenomen.

Artikel 100
  • 1. Tegen vonnissen van kantonrechters in burgerlijke zaken is beroep in cassatie, afgezien van het geval van cassatie «in het belang der wet», slechts toegelaten:

    1°. wegens het niet inhouden van de gronden waarop zij rusten;

    2°. wegens het niet met open deuren geschied zijn van de uitspraak;

    3°. wegens onbevoegdheid;

    4°. wegens overschrijding van rechtsmacht.

  • 2. Tegen beschikkingen in burgerlijke zaken is beroep in cassatie, afgezien van het geval van cassatie «in het belang der wet» slechts toegelaten op de in het eerste lid onder 1°, 3° en 4° genoemde gronden.

Artikel 101

De vonnissen door kantonrechters in strafzaken gewezen, kunnen, afgezien van het geval van cassatie «in het belang der wet», wegens geen ander verzuim van vormen worden vernietigd dan:

1°. omdat zij niet met open deuren zijn uitgesproken;

2°. omdat zij niet bevatten het ten laste gelegde en, in geval van een bewezenverklaring, zowel deze als de gronden waarop zij rust;

3°. omdat niet is beslist op de grondslag der tenlastelegging;

4°. omdat in artikel 358, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven beslissing niet is gegeven of deze beslissing niet met redenen is omkleed.

Artikel 101a

Indien de Hoge Raad oordeelt dat een aangevoerde klacht niet tot cassatie kan leiden en niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, dan kan hij zich bij de vermelding van de gronden van zijn uitspraak te dier zake beperken tot dit oordeel.

Artikel 102
  • 1. De Hoge Raad vonnist, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, met vijf raadsheren.

  • 2. De voorzitter van een kamer kan bepalen dat een zaak die hem daartoe geschikt voorkomt, wordt behandeld en beslist door drie leden van die kamer. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling door drie raadsheren, wordt de behandeling voortgezet door vijf raadsheren.

  • 3. De Hoge Raad vormt uit zijn midden enkelvoudige kamers voor de gevallen waarin de wet zulks vereist.

Artikel 103
  • 1. In zaken, vermeld bij artikel 92, vonnist de Hoge Raad ten getale van tien raadsheren.

  • 2. Bij het staken der stemmen wordt het vonnis uitgesproken ten voordele van de verdachte.

Artikelen 104–106

(Deze artikelen zijn vervallen.)

Artikel 107

De Hoge Raad zal van de gerechtshoven, rechtbanken en kantongerechten van het Rijk de berichten en informaties mogen vragen welke dezelve zal dienstig oordelen, met of zonder voortbrenging of opeising der stukken, betrekkelijk een zaak, waarin de Hoge Raad moet oordelen.

Zesde afdeling. Gerechtsauditeurs

Artikel 108
  • 1. Bij de gerechten in deze wet genoemd, kunnen gerechtsauditeurs in tijdelijke of vaste dienst worden aangesteld. Zij zijn toegevoegd aan de president van het college of de kantonrechter, oudste in rang van benoeming, bij het kantongerecht waarbij zij zijn aangesteld.

  • 2. De aanstelling in tijdelijke dienst geschiedt door Onze Minister van Justitie; de aanstelling in vaste dienst geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Justitie.

  • 3. Onze Minister van Justitie verleent geen aanstelling in tijdelijke dienst en doet geen voordracht voor een aanstelling in vaste dienst dan na overleg met de betrokken president of kantonrechter.

  • 4. Gerechtsauditeurs worden aangesteld in de rang van seniorgerechtsauditeur of gerechtsauditeur.

Artikel 109

Tot gerechtsauditeur kunnen alleen worden benoemd zij die aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft het recht om de titel meester te voeren hebben verkregen.

Artikel 110
  • 1. De gerechtsauditeurs staan het gerecht in zijn werkzaamheden bij.

  • 2. De president van het college onderscheidenlijk de kantonrechter, oudste in rang van benoeming, kan hen machtigen de niet-openbare terechtzittingen en andere gerechtelijke verrichtingen, alsmede bijeenkomsten in raadkamer van het college of kantongerecht bij te wonen.

  • 3. De artikelen 19, 24, 28 en 28a zijn op de gerechtsauditeurs van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3. DE PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD

Artikel 111

  • 1. Er is een parket bij de Hoge Raad, aan het hoofd waarvan de procureur-generaal bij de Hoge Raad staat.

  • 2. De procureur-generaal bij de Hoge Raad is belast met:

    a. de vervolging van ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen begaan door de leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen;

    b. het nemen van aan de Hoge Raad uit te brengen conclusies in de bij de wet bepaalde gevallen;

    c. de instelling van cassatie «in het belang der wet»;

    d. de instelling van vorderingen tot het nemen van beslissingen als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 13;

    e. de instelling van vorderingen tot het doen van onderzoek als bedoeld in artikel 14a.

  • 3. In de gevallen waarin de Hoge Raad ten principale recht doet, neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 125, waar.

  • 4. Bij de wet kan de procureur-generaal bij de Hoge Raad ook met andere taken worden belast.

  • 5. De bevoegdheden van de procureur-generaal kunnen, tenzij de aard van de bevoegdheden zich daartegen verzet, mede worden uitgeoefend door de plaatsvervangend procureur-generaal en door advocaten-generaal. Het aantal advocaten-generaal bedraagt ten hoogste twaalf.

Artikel 112

  • 1. De procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal en de advocaten-generaal moeten aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, hebben verkregen het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren, mits dit doctoraat of dit recht verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het Nederlands burgerlijk en handelsrecht en strafrecht, alsmede in een van de drie volgende vakken: het Nederlands staatsrecht, administratief recht of belastingrecht.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de benoemingsprocedure ten aanzien van de in het eerste lid genoemde rechterlijke ambtenaren.

Artikel 113

  • 1. De benoeming van de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal of een advocaat-generaal kan op verzoek van de betrokkene, nadat hij de leeftijd van eenenzestig jaren heeft bereikt, bij koninklijk besluit worden gewijzigd in een benoeming als advocaat-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad. De wijziging wordt voor de vaststelling van aanspraken op en verplichtingen ten aanzien van pensioenen en uitkeringen wegens vrijwillig vervroegd uittreden gelijkgesteld met ontslag. Artikel 12a is niet van toepassing op de advocaten-generaal in buitengewone dienst.

  • 2. Het aantal advocaten-generaal in buitengewone dienst bedraagt ten hoogste zes.

  • 3. De advocaten-generaal in buitengewone dienst nemen, op de voet van een advocaat-generaal, conclusies voor zover zij daartoe door de procureur-generaal worden opgeroepen. Zij nemen in zodanig geval, wanneer de Hoge Raad ten principale recht doet, de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 125, waar.

Artikel 114

  • 1. De in artikel 111 genoemde rechterlijke ambtenaren worden op eigen verzoek bij koninklijk besluit ontslagen.

  • 2. Bij het bereiken van de volle ouderdom van zeventig jaren wordt hun bij koninklijk besluit ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand.

Artikel 115

  • 1. De artikelen 11 tot en met 13b zijn op de in artikel 111 genoemde rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien het ontslag of de non-activiteit van de procureur-generaal in het geding is, worden de in artikel 13a aan de procureur-generaal toegekende bevoegdheden en verplichtingen uitgeoefend door de plaatsvervangend procureur-generaal.

Artikel 116

  • 1. De procureur-generaal geeft leiding aan het parket bij de Hoge Raad.

  • 2. De procureur-generaal is bevoegd aan de plaatsvervangend procureur-generaal, de advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst die de waardigheid van hun ambt, hun ambtsbezigheden of ambtsplichten verwaarlozen of die zich schuldig maken aan een overtreding als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel d, na hen in de gelegenheid te hebben gesteld om te worden gehoord, de nodige waarschuwing te doen.

Artikel 117

In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis wordt de procureur-generaal vervangen door de plaatsvervangend procureur-generaal en, bij afwezigheid, belet of ontstentenis ook van deze, door de advocaat-generaal oudste in rang.

Artikel 118

Onze Minister van Justitie kan de plaatsvervangend procureur-generaal of een advocaat-generaal belasten met de waarneming van het ambt van procureur-generaal.

Artikel 119

  • 1. Onze Minister van Justitie kan, op aanbeveling van de procureur-generaal, als plaatsvervangend advocaat-generaal bij de Hoge Raad een lid van een kantongerecht, een arrondissementsrechtbank of een gerechtshof of een lid van het openbaar ministerie aanwijzen. De aanwijzing geschiedt voor een daarbij te bepalen termijn. Artikel 116, tweede lid, is op de plaatsvervangend advocaat-generaal van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Aanwijzing van een lid van een arrondissementsrechtbank of een gerechtshof tot plaatsvervangend advocaat-generaal geschiedt slechts met diens toestemming.

  • 3. Plaatsvervangende advocaten-generaal nemen, op de voet van een advocaat-generaal, conclusies voor zover zij daartoe door de procureur-generaal worden opgeroepen. Zij nemen in zodanig geval, wanneer de Hoge Raad ten principale recht doet, de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 125, waar.

  • 4. Artikel 12 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is niet van toepassing op de plaatsvervangende advocaten-generaal.

  • 5. De president van de Hoge Raad kan, op aanbeveling van de procureur-generaal, als waarnemend advocaat-generaal bij de Hoge Raad aanwijzen een lid of lid in buitengewone dienst van de Hoge Raad, die daarmee heeft ingestemd. Een waarnemend advocaat-generaal neemt, op de voet van een advocaat-generaal, conclusies voor zover zij daartoe door de procureur-generaal worden opgeroepen. Hij neemt in zodanig geval, wanneer de Hoge Raad ten principale recht doet, de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 125, waar.

Artikel 120

De artikelen 22 en 28a zijn op de in artikel 111 genoemde rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing.

Artikel 121

De procureur-generaal bij de Hoge Raad waakt in het bijzonder voor de handhaving en uitvoering van wettelijke voorschriften bij de Hoge Raad, de gerechtshoven, de arrondissementsrechtbanken en de kantongerechten.

Artikel 122

  • 1. Indien naar het oordeel van de procureur-generaal bij de Hoge Raad het openbaar ministerie bij de uitoefening van zijn taak de wettelijke voorschriften niet naar behoren handhaaft of uitvoert, kan hij Onze Minister van Justitie daarvan in kennis stellen.

  • 2. Op verzoek van de procureur-generaal worden hem vanwege het College van procureurs-generaal de inlichtingen verstrekt die hij nodig acht en worden hem de desbetreffende stukken overgelegd.

Artikel 123

Het College van procureurs-generaal verleent de procureur-generaal bij de Hoge Raad de bijstand van het openbaar ministerie, die deze ter uitvoering van de aan hem opgedragen taken verlangt.

HOOFDSTUK 4. HET OPENBAAR MINISTERIE

AFDELING 1. TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 124

Het openbaar ministerie is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij de wet vastgestelde taken.

Artikel 125

De taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie worden, op de wijze bij of krachtens de wet bepaald, uitgeoefend door:

a. het College van procureurs-generaal;

b. de officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie;

c. de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal.

Artikel 126
  • 1. De uitoefening van een of meer bevoegdheden van de officier van justitie of de advocaat-generaal kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar voor zover het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd.

  • 2. De opgedragen bevoegdheid wordt in naam en onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie, onderscheidenlijk de advocaat-generaal, uitgeoefend.

  • 3. De uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, kan niet aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar worden opgedragen indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is in elk geval sprake voor zover het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in Titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden omtrent de toepassing van dit artikel nadere regels gesteld.

Artikel 127

Onze Minister van Justitie kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie.

Artikel 128
  • 1. Onze Minister van Justitie stelt het College van procureurs-generaal in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken voordat hij in een concreet geval een aanwijzing geeft inzake de opsporing of vervolging van strafbare feiten.

  • 2. Onze Minister deelt het College de voorgenomen aanwijzing en de motivering daarvan schriftelijk mede. Onze Minister kan het College voor het kenbaar maken van zijn zienswijze een termijn stellen. De zienswijze van het College wordt schriftelijk en gemotiveerd gegeven.

  • 3. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, wordt schriftelijk en gemotiveerd gegeven.

  • 4. Slechts indien de aanwijzing in verband met de vereiste spoed niet schriftelijk kan worden gegeven, kan zij mondeling worden gegeven. In dat geval wordt zij zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen een week daarna op schrift gesteld. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op het mededelen van een voorgenomen aanwijzing door Onze Minister en voor het geven van de zienswijze door het College.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde aanwijzing wordt, tezamen met de voorgenomen aanwijzing en de zienswijze van het College, door de officier van justitie bij de processtukken gevoegd. Voor zover het belang van de staat zich naar het oordeel van Onze Minister daartegen verzet, blijft voeging bij de processtukken achterwege, met dien verstande dat in dat geval bij de processtukken een verklaring wordt gevoegd waaruit blijkt dat een aanwijzing is gegeven.

  • 6. Indien het betreft een aanwijzing tot het niet of niet verder opsporen of vervolgen, stelt Onze Minister de beide Kamers der Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in kennis van de aanwijzing, de voorgenomen aanwijzing en de zienswijze van het College, voor zover het verstrekken van de desbetreffende stukken niet in strijd is met het belang van de staat.

Artikel 129
  • 1. Het College verstrekt Onze Minister de inlichtingen die deze nodig heeft.

  • 2. De leden van het openbaar ministerie verstrekken het College de inlichtingen die het College nodig heeft.

AFDELING 2. INRICHTING

Artikel 130
  • 1. Er is een College van procureurs-generaal.

  • 2. Het College staat aan het hoofd van het openbaar ministerie.

  • 3. Het College bestaat uit een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal van ten minste drie en ten hoogste vijf procureurs-generaal. Bij koninklijk besluit wordt een van de procureurs-generaal benoemd tot voorzitter van het College voor een periode van ten hoogste drie jaar. Hij kan eenmaal worden herbenoemd.

  • 4. Het College kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie.

Artikel 131
  • 1. Het College van procureurs-generaal kan geen beslissingen nemen indien niet ten minste drie leden aanwezig zijn.

  • 2. Het College neemt beslissingen bij meerderheid van stemmen.

  • 3. Indien de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

  • 4. Bij reglement stelt het College nadere regels met betrekking tot zijn werkwijze en besluitvorming. Het reglement en wijzigingen daarvan behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Justitie. Het reglement of een wijziging daarvan wordt na de goedkeuring gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 5. In het reglement wordt in ieder geval geregeld in welke gevallen de voorzitter een voorgenomen beslissing aan Onze Minister van Justitie voorlegt.

Artikel 132
  • 1. Het College van procureurs-generaal verdeelt de werkzaamheden onder de procureurs-generaal.

  • 2. Onze Minister van Justitie kan bepaalde werkzaamheden opdragen aan de voorzitter van het College.

Artikel 133
  • 1. Het College van procureurs-generaal kan een procureur-generaal machtigen een of meer van zijn bevoegdheden uit te oefenen, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

  • 2. De uitoefening van een bevoegdheid door een procureur-generaal overeenkomstig het eerste lid geschiedt in naam en onder verantwoordelijkheid van het College.

  • 3. Het College kan ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheid algemene en bijzondere aanwijzingen geven.

Artikel 134
  • 1. Het openbaar ministerie bestaat uit:

    a. het parket-generaal;

    b. de arrondissementsparketten;

    c. het landelijk parket;

    d. de ressortsparketten.

  • 2. De arrondissementsparketten en de ressortsparketten zijn gevestigd in de plaatsen van vestiging van de arrondissementsrechtbanken respectievelijk van de gerechtshoven.

Artikel 135
  • 1. Bij het parket-generaal zijn werkzaam:

    a. de procureurs-generaal die het College vormen;

    b. andere ambtenaren.

  • 2. Bij het parket-generaal kunnen ambtenaren werkzaam zijn in alle rangen, bedoeld in de artikelen 136 tot en met 138.

  • 3. Aan het hoofd van het parket-generaal staat het College.

  • 4. De procureurs-generaal zijn van rechtswege plaatsvervangend advocaat-generaal bij de ressortsparketten, plaatsvervangend officier van justitie bij de arrondissementsparketten en plaatsvervangend officier van justitie bij het landelijk parket.

Artikel 136
  • 1. Bij een arrondissementsparket zijn werkzaam:

    a. officieren van justitie;

    b. plaatsvervangende officieren van justitie;

    c. andere ambtenaren.

  • 2. Aan het hoofd van een arrondissementsparket staat een officier van justitie in de rang van hoofdofficier en met de titel hoofd van het arrondissementsparket. Hij kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven aan de bij zijn parket werkzame ambtenaren betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het parket.

  • 3. Bij een arrondissementsparket wordt tevens een officier van justitie benoemd hetzij – indien in het arrondissement twee politieregio's gelegen zijn – in de rang van fungerend hoofdofficier, hetzij – indien dat niet het geval is – in de rang van plaatsvervangend hoofdofficier. In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van het hoofd van het arrondissementsparket wordt hij vervangen door de fungerend onderscheidenlijk door de plaatsvervangend hoofdofficier.

  • 4. De overige officieren van justitie worden benoemd in de rang van officier eerste klasse, officier of substituut-officier.

  • 5. De officieren van justitie bij een arrondissementsparket zijn van rechtswege plaatsvervangend officier van justitie bij de overige arrondissementsparketten en bij het landelijk parket.

  • 6. Het College van procureurs-generaal kan een officier van justitie bij een arrondissementsparket benoemen tot plaatsvervangend advocaat-generaal.

Artikel 137
  • 1. Bij het landelijk parket zijn werkzaam:

    a. officieren van justitie;

    b. plaatsvervangende officieren van justitie;

    c. andere ambtenaren.

  • 2. Aan het hoofd van het landelijk parket staat een officier van justitie in de rang van hoofdofficier en met de titel hoofd van het landelijk parket. Hij kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven aan de bij zijn parket werkzame ambtenaren betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het parket.

  • 3. Bij het landelijk parket wordt tevens een officier van justitie benoemd in de rang van plaatsvervangend hoofdofficier. In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van het hoofd van het landelijk parket wordt hij vervangen door de plaatsvervangend hoofdofficier.

  • 4. De overige officieren van justitie worden benoemd in de rang van officier eerste klasse, officier of substituut-officier.

  • 5. De officieren van justitie bij het landelijk parket zijn van rechtswege plaatsvervangend officier van justitie bij de arrondissementsparketten.

  • 6. Het College van procureurs-generaal kan een officier van justitie bij het landelijk parket benoemen tot plaatsvervangend advocaat-generaal.

Artikel 138
  • 1. Bij een ressortsparket zijn werkzaam:

    a. advocaten-generaal;

    b. plaatsvervangende advocaten-generaal;

    c. andere ambtenaren.

  • 2. Aan het hoofd van een ressortsparket staat een advocaat-generaal in de rang van hoofdadvocaat-generaal en met de titel hoofd van het ressortsparket. Hij kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven aan de bij zijn parket werkzame ambtenaren betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het parket.

  • 3. Bij een ressortsparket wordt tevens een advocaat-generaal benoemd in de rang van plaatsvervangend hoofdadvocaat-generaal. Bij afwezigheid, belet of ontstentenis van het hoofd van het ressortsparket wordt hij vervangen door de plaatsvervangend hoofdadvocaat-generaal.

  • 4. De overige advocaten-generaal worden benoemd in de rang van ressorts-advocaat-generaal.

  • 5. De advocaten-generaal zijn van rechtswege plaatsvervangend advocaat-generaal bij de overige ressortsparketten.

  • 6. Het College van procureurs-generaal kan een advocaat-generaal benoemen tot plaatsvervangend officier van justitie.

Artikel 139
  • 1. De hoofden van de parketten zijn in hun ambtsuitoefening ondergeschikt aan het College.

  • 2. De andere bij een parket werkzame ambtenaren zijn in hun ambtsuitoefening ondergeschikt aan het hoofd van het parket.

  • 3. De bij het parket-generaal werkzame ambtenaren zijn in hun ambtsuitoefening ondergeschikt aan het College.

AFDELING 3. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 140
  • 1. De procureurs-generaal, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal moeten aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, hebben verkregen het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren, mits dit doctoraat of dit recht verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het Nederlands burgerlijk en handelsrecht en strafrecht, alsmede in een van de volgende drie vakken: het Nederlands staatsrecht, administratief recht of belastingrecht.

  • 2. De officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie moeten aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, hebben verkregen het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren, mits dit doctoraat of dit recht verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het Nederlands burgerlijk en handelsrechtstaatsrecht en strafrecht.

  • 3. De procureurs-generaal, de advocaten-generaal en de officieren van justitie worden benoemd bij koninklijk besluit. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de benoemingsprocedure.

  • 4. De plaatsvervangende advocaten-generaal en de plaatsvervangende officieren van justitie worden benoemd door Onze Minister van Justitie, tenzij artikel 136, zesde lid, artikel 137, zesde lid, of artikel 138, zesde lid, van toepassing is.

Artikel 141

In afwijking van artikel 5, eerste lid, worden de plaatsvervangers van rechtswege en de door het College van procureur-generaal benoemde plaatsvervangers niet als zodanig beëdigd.

Artikel 142

Onze Minister van Justitie kan een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 140, belasten met de waarneming van een ander ambt bij het openbaar ministerie.

Artikel 143
  • 1. De in artikel 140 bedoelde rechterlijke ambtenaren zijn verplicht tot het geven van inlichtingen wanneer de procureur-generaal bij de Hoge Raad op grond van artikel 122, tweede lid, daarom vraagt.

  • 2. Artikel 25 is op de in artikel 140 bedoelde rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing.

Artikel 144

Artikel 28a is op de in artikel 140 bedoelde rechterlijke ambtenaren van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5. RECHTERLIJKE AMBTENAREN IN OPLEIDING

Artikel 145

  • 1. Personen die de graad of hoedanigheid bezitten als bedoeld in artikel 48, eerste lid, kunnen door Onze Minister van Justitie worden aangesteld als rechterlijk ambtenaar in opleiding.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de selectie, de aanstelling, de opleiding en andere aangelegenheden, de rechtspositie van de rechterlijke ambtenaren in opleiding betreffende.

HOOFDSTUK 6. CITEERTITEL

Artikel 146

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de rechterlijke organisatie.

Naar boven