Besluit van 19 april 1999 tot aanpassing van enkele algemene maatregelen van bestuur in verband met onder meer de wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten ter uitvoering van de overeenkomst arbeidsvoorwaarden sector Rechterlijke Macht 1995/97

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 29 januari 1999, Directie Wetgeving, nr. 743397/99/6;

Gelet op artikel 9, tweede lid, 10, 52, derde lid, en 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, artikel 59i, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en artikel 11, tweede lid, van de Beroepswet;

De Raad van State gehoord (advies van 12 maart 1999, nr. W03.99.0043/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 8 april 1999, nr. 756615/99/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In de artikelen 1, eerste lid, 2, eerste lid, en 7, eerste lid, van het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren1 wordt «werktijd» telkens vervangen door: taak.

ARTIKEL II

Het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, tweede lid, wordt «werktijd» vervangen door: arbeidsduur.

B

In artikel 7, tweede lid, onder b, wordt «werktijd» telkens vervangen door: taak.

C

In artikel 11, tweede lid, wordt «derde» vervangen door: eerste.

D

In artikel 16, eerste lid, wordt «derde» vervangen door: tweede.

E

In artikel 17, eerste lid, wordt «derde» vervangen door: tweede.

F

In artikel 22a, tweede lid, wordt «arbeidstijd» vervangen door: arbeidsduur.

ARTIKEL III

Het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel c wordt «arbeidstijd» telkens vervangen door: arbeidsduur.

b. Onderdeel f vervalt.

c. De onderdelen g en h worden verletterd tot f en g.

d. In het nieuwe onderdeel f wordt «artikel 2, zevende lid» vervangen door: artikel 2, zesde lid.

B

Artikel 2 komt als volgt te luiden:

Artikel 2

  • 1. De gemiddelde wekelijkse werktijd van een rechterlijk ambtenaar van 57 jaar en ouder wordt op zijn verzoek, met behoud van zijn arbeidsduur, teruggebracht met 15,7%, tenzij het belang van de taakvervulling zich daartegen naar het oordeel van de functionele autoriteit verzet.

  • 2. De gemiddelde wekelijkse werktijd van een rechterlijk ambtenaar van 61 jaar en ouder wordt op zijn verzoek, met behoud van zijn arbeidsduur, teruggebracht met 36,8%, tenzij het belang van de taakvervulling zich daartegen naar het oordeel van de functionele autoriteit verzet.

  • 3. Het terugbrengen van de werktijd overeenkomstig het eerste of tweede lid heeft in totaal gedurende een periode van ten hoogste acht aaneengesloten jaren plaats, met dien verstande dat het terugbrengen van de werktijd overeenkomstig het tweede lid plaatsheeft gedurende een periode van ten hoogste vier aaneengesloten jaren.

  • 4. De rechterlijk ambtenaar dient op het tijdstip waarop de werktijd overeenkomstig het eerste of tweede lid wordt teruggebracht ten minste vijf aaneengesloten jaren in dienst te zijn als rechterlijk ambtenaar.

  • 5. Voor de uren die het wekelijkse verschil vormen tussen de in het eerste of tweede lid bedoelde arbeidsduur en de overeenkomstig het eerste of tweede lid teruggebrachte werktijd wordt de rechterlijk ambtenaar geacht met verlof te zijn.

  • 6. Op het salaris van de rechterlijk ambtenaar, van wie de werktijd wordt teruggebracht overeenkomstig het eerste respectievelijk tweede lid, wordt een inhouding toegepast ter grootte van 5% onderscheidenlijk 10% van het salaris dat voor hem zou gelden zonder werktijdvermindering op grond van dit artikel.

  • 7. Met ingang van het tijdstip waarop de werktijd overeenkomstig het eerste of tweede lid is teruggebracht vervalt ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar de verhoging van de vakantie-aanspraak op grond van zijn leeftijd en wordt de vakantie-aanspraak overigens vastgesteld op een evenredig deel van de vakantie-aanspraak bij een volledige taak.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste en vierde lid wordt «arbeidstijd» telkens vervangen door: werktijd.

b. De tweede volzin van het tweede lid komt als volgt te luiden:

De vermindering bedraagt niet meer dan het verschil tussen het inkomen van de rechterlijk ambtenaar en het salaris dat hij krachtens artikel 8 van de wet zou hebben genoten indien zijn arbeidsduur zou zijn teruggebracht met een zelfde percentage als zijn werktijd overeenkomstig artikel 2, eerste respectievelijk tweede lid, van dit besluit is teruggebracht.

c. In het derde lid wordt «verricht zijn» vervangen door: verricht, zijn.

ARTIKEL IV

Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren4 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7, eerste lid, wordt «artikel 14, tweede lid» vervangen door: artikel 52, tweede lid.

B

In artikel 20, eerste lid, eerste volzin, wordt «verenigingen» vervangen door: verenigen.

C

In artikel 27, achtste lid, wordt «Artikel 40a, tweede tot en met vierde lid» vervangen door: Artikel 24, tweede tot en met vierde lid.

D

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid wordt «voor» vervangen door: Voor.

b. In het derde lid, onder b, wordt «betreft» vervangen door: betreft:.

E

In artikel 39, eerste lid, wordt na «met uitzondering van de algemeen verbindende voorschriften die tot stand zijn gebracht op grond van» ingevoegd: het op 31 maart 1994 geldende.

ARTIKEL V

Reglement I5 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 vervalt.

B

Artikel 9 vervalt.

C

Artikel 10 vervalt.

D

Artikel 68 komt als volgt te luiden:

Artikel 68

  • 1. De griffier houdt de griffie open op de uren, door het college danwel de kantonrechter, oudste in rang van benoeming, met inachtneming van de volgende leden te bepalen.

  • 2. De griffie is gesloten op zondagen en dagen die bij of krachtens de Algemene termijnenwet zijn aangemerkt als algemeen erkende feestdagen, tenzij op een dergelijke dag een terechtzitting wordt gehouden.

  • 3. Op zaterdagen is de griffie geopend, mits op een dergelijke dag een terechtzitting wordt gehouden.

  • 4. Op de overige dagen is de griffie geopend gedurende ten minste zes uren per dag.

  • 5. Op de dagen waarop terechtzittingen worden gehouden is de griffie ten minste een half uur voor de aanvang daarvan geopend.

ARTIKEL VI

Het Beroepsreglement6 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 28c vervalt.

B

Artikel 29 vervalt.

C

Artikel 42 vervalt.

D

Artikel 43 komt als volgt te luiden:

Artikel 43

  • 1. De griffier houdt de griffie open op de uren, door de Centrale Raad van Beroep met inachtneming van de volgende leden te bepalen.

  • 2. De griffie is gesloten op zondagen en dagen die bij of krachtens de Algemene termijnenwet zijn aangemerkt als algemeen erkende feestdagen, tenzij op een dergelijke dag een terechtzitting wordt gehouden.

  • 3. Op zaterdagen is de griffie geopend, mits op een dergelijke dag een terechtzitting wordt gehouden.

  • 4. Op de overige dagen is de griffie geopend gedurende ten minste zes uren per dag.

  • 5. Op de dagen waarop terechtzittingen worden gehouden is de griffie ten minste een half uur voor de aanvang daarvan geopend.

E

Artikel 45 vervalt.

ARTIKEL VII

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Dit besluit werkt wat artikel I, artikel II, onderdelen A, B en F, artikel III, onderdelen A, B en C, onderdelen a en b, artikel V, onderdeel D, en artikel VI, onderdelen C en D, betreft terug tot en met 1 januari 1997.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Hongkong, 19 april 1999

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de vierde mei 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit strekt tot aanpassing van enkele algemene maatregelen van bestuur aan de Wet van 23 februari 1998 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (arbeidsvoorwaarden Rechterlijke Macht 1995/97) (Stb. 120). Het betreft technische aanpassingen, die voor het merendeel betrekking hebben op de in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren gebruikte terminologie. De meeste van deze aanpassingen spreken dan ook voor zich; enkele zullen hierna nog kort worden toegelicht. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in een aantal algemene maatregelen van bestuur onjuiste verwijzingen te corrigeren en redactionele verbeteringen aan te brengen; ook zijn enkele bepalingen geschrapt die overbodig zijn geworden door hetgeen met betrekking tot hetzelfde onderwerp inmiddels in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) is geregeld. Ook deze wijzigingen spreken vrijwel alle voor zich; voor enige ervan volgt hierna nog een toelichting.

De volgende algemene maatregelen van bestuur worden gewijzigd: het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren, het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren, het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht, het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, Reglement I en het Beroepsreglement.

Dit besluit heeft geen financiële consequenties.

2. Artikelgewijs

Artikel II

C

Bij wijziging van artikel 11, tweede lid, van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren, zoals neergelegd in het Besluit van 22 december 1997, houdende aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 764), is de verwijzing naar het eerste lid abusievelijk vervangen door een verwijzing naar het (niet bestaande) derde lid. Dit wordt nu hersteld.

Artikel III

A en C

In artikel 3, eerste lid, van het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht is bepaald dat de nieuwe of extra inkomsten, die een rechterlijk ambtenaar geniet vanaf het moment van gebruikmaking van de zogeheten PAS-regeling, gekort worden op zijn salaris na de inhouding vanwege de deelname aan de PAS-regeling. Die korting kan ingevolge het tweede lid van artikel 3 nooit meer bedragen dan het verschil tussen het salaris na de PAS-inhouding (aangeduid met de term «inkomen») en het zogenaamde deeltijdsalaris. De rechterlijk ambtenaar die gebruik maakt van de PAS-regeling moet in elk geval salaris ontvangen voor de door hem feitelijk gewerkte uren. Om misverstanden te voorkomen wordt in artikel 3, tweede lid, tot uitdrukking gebracht dat met deeltijdsalaris bedoeld is het salaris dat de rechterlijk ambtenaar zou hebben genoten indien het aantal werkuren zonder gebruikmaking van de PAS-regeling zou zijn teruggebracht met een zelfde percentage als zijn werktijd vanwege gebruikmaking van de PAS-regeling is teruggebracht. In verband hiermee kan de definitie van «deeltijdsalaris» in artikel 1, onder f, van het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht vervallen.

B

Artikel 2 van het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht wordt in terminologie aangepast aan de (nieuwe) artikelen 20 en 21 van de Wrra. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het artikel opnieuw te redigeren; daarbij is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij de tekst van het vergelijkbare artikel 21a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Benadrukt zij dat deze aanpassingen niet een inhoudelijke wijziging van de voor rechterlijke ambtenaren geldende PAS-regeling behelzen. Een drietal andersoortige aanpassingen van artikel 2 wordt hieronder nog toegelicht.

Het aantal door een rechterlijk ambtenaar te werken uren wordt voortaan op jaarbasis berekend. De formule hiervoor is neergelegd in het (nieuwe) tweede en derde lid van artikel 20 van de Wrra. Het aantal door een rechterlijk ambtenaar te werken uren bij gebruikmaking van de PAS-regeling zal op jaarbasis op eenzelfde wijze worden berekend als die van een rechterlijk ambtenaar die zonder gebruikmaking van de PAS-regeling in deeltijd gaat werken. In het (nieuwe) vierde lid van artikel 20 is bepaald dat het aantal te werken uren, dat aan de hand van het tweede of derde lid is berekend, rekenkundig op hele uren wordt afgerond. In verband hiermee kan het vierde lid van artikel 2 van het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht, behelzende de afronding van het aantal te werken uren bij gebruikmaking van de PAS-regeling, vervallen.

Aangezien er vanwege de invoering van de rekenkundig gemiddeld 36-urige werkweek ingevolge artikel 20 van de Wrra geen sprake meer is van arbeidsduurverkorting, kan de daarop betrekking hebbende zinsnede in het achtste lid van artikel 2 van het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht vervallen.

Ook het negende lid, waarin artikel 5, tweede lid, van de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982 van overeenkomstige toepassing is verklaard ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar van wie de arbeidstijd is teruggebracht, vervalt. De Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982 is met ingang van 1 januari 1997 vervallen. Voor het van overeenkomstige toepassing verklaren van het identieke artikel 5, tweede lid, van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel bestaat geen aanleiding, aangezien in artikel 16 van de Wrra reeds is bepaald dat rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke taak, overeenkomstig de bepalingen die voor burgerlijke rijksambtenaren gelden, aanspraak hebben op een ziektekostenvergoeding.

Artikel IV

E

In artikel 39, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) is geregeld welke bij of krachtens algemene maatregel van bestuur tot stand gebrachte algemeen verbindende voorschriften, zoals die tot en met 31 maart 1994 voor de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en de rechterlijke ambtenaren in opleiding golden, ten aanzien van hen van overeenkomstige toepassing zijn. Van die overeenkomstige toepassing zijn onder meer uitgesloten de algemeen verbindende voorschriften die tot stand zijn gebracht op grond van artikel 125, eerste lid, onderdelen c (voorzover het betreft de bezoldiging), d, e, f, g, h, i, j, l en m, van de Ambtenarenwet. Bij wijziging van artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet, neergelegd in de Wet van 21 mei 1997, houdende wijziging van de Ambtenarenwet en de Militaire Ambtenarenwet 1931 in verband met het verrichten van nevenwerkzaamheden (Stb. 224) en in werking getreden met ingang van 13 juni 1997, zijn de onderdelen j tot en met m verletterd tot de onderdelen l tot en met o. Om buiten twijfel te stellen dat in artikel 39, eerste lid, van de Brra verwezen wordt naar de onderdelen c, d, e, f, g, h, i, j, l en m, van artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet, zoals dat artikel op 31 maart 1994 luidde, wordt artikel 39 in dat opzicht verduidelijkt.

Artikel V

A, B en C

De artikelen 6, 9 en 10 van Reglement I zijn de enige nog resterende artikelen van de tweede afdeling van hoofdstuk I («Van de afwezigheid en de vacantie»). Deze artikelen kunnen vervallen, aangezien de materie van vakantie en verlof voor rechterlijke ambtenaren inmiddels afdoende in de Wrra is geregeld. In artikel 9 van Reglement I is bepaald dat verlof alleen wordt verleend indien daardoor aan de dienst der Justitie geen nadeel wordt toegebracht. Ingevolge de Wrra geldt echter inmiddels ten aanzien van bepaalde vormen van verlof (zwangerschaps- en bevallingsverlof, ouderschapsverlof) dat rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding daarop aanspraak hebben, als zij aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldoen, ongeacht of het belang van de taakvervulling zich daartegen verzet. In artikel 6 van Reglement I is nog bepaald dat leden van de rechterlijke macht verlof van de functionele autoriteit behoeven als zij zich buiten de tijd van vakantie (waarmee wordt gedoeld op de vakantie, bedoeld in de artikelen 16 en 17 van de Wet op de rechterlijke organisatie, zoals deze tot 1 januari 1997 golden) meer dan acht dagen willen verwijderen van de plaats waar zij hun bediening uitoefenen. Aan deze bepaling bestaat sinds de invoering van hoofdstuk 5 van de Wrra geen behoefte meer. Artikel 6 vervalt dan ook. Daardoor kan ook artikel 10, waarin de mogelijke consequenties zijn vermeld van een meer dan acht dagen omvattende afwezigheid zonder het in artikel 6 bedoelde verlof, vervallen.

D

Ingevolge artikel 21, zesde lid, van de Wrra is komen te gelden dat op zaterdagen aan rechterlijke ambtenaren werkzaamheden kunnen worden opgedragen, mits het belang van de taakvervulling daartoe naar het oordeel van de functionele autoriteit aanleiding geeft. Daarvóór gold ten aanzien van zaterdagen, net als ten aanzien van zondagen en algemeen erkende feestdagen, dat op die dagen geen werkzaamheden worden opgedragen, tenzij het belang van de taakvervulling dit naar het oordeel van de functionele autoriteit onvermijdelijk maakt. Artikel 68 van Reglement I wordt in verband hiermee aangepast; daarnaast behelst deze wijziging enkele louter redactionele aanpassingen.

Artikel VI

A

In artikel 28, eerste lid, van de Wrra is bepaald dat een rechterlijk ambtenaar of een rechterlijk ambtenaar in opleiding vrij is om vast te stellen wanneer hij vakantie opneemt, voor zover het belang van de taakvervulling zich daartegen naar het oordeel van de functionele autoriteit niet verzet. Voor de leden van de Centrale Raad van Beroep is artikel 28 van de Wrra ingevolge artikel 4 van de Beroepswet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de toepassing ervan de president van de Centrale Raad van Beroep als functionele autoriteit wordt aangemerkt. Artikel 28c van het Beroepsreglement, waarin is bepaald dat de leden van de Centrale Raad van Beroep jaarlijks een maand vakantie genieten op een tijdstip dat door de president na overleg met de overige rechters wordt bepaald, vervalt, aangezien de daarin opgenomen beperking van de vrijheid om vakantie op te nemen niet strookt met het bovenstaande bij wet bepaalde. Het aantal uren vakantie dat een rechterlijk ambtenaar in elk kalenderjaar, voor een deel over een aaneengesloten periode, dient op te nemen, is neergelegd in het tweede en derde lid van artikel 28 van de Wrra.

B en E

Voor een toelichting op deze wijziging zij verwezen naar de toelichting op artikel V, onderdelen A en C. Het Wrra-hoofdstuk over vakantie en verlof is ingevolge de artikelen 4 en 16 van de Beroepswet overeenkomstig toepasselijk op de leden en de griffier van de Centrale Raad van Beroep.

C en D

De inhoud van artikel 42 van het Beroepsreglement wordt overgeheveld naar artikel 43. Wat de aanpassing van artikel (42 en) 43 van het Beroepsreglement betreft kan worden verwezen naar de toelichting op artikel V, onderdeel D. Daarbij zij opgemerkt dat artikel 21 van de Wrra ingevolge de Beroepswet overeenkomstige toepassing vindt.

Artikel VII

Voor de terugwerkende kracht die wordt verleend aan de onderdelen van dit besluit die aanpassingen betreffen aan de Wet van 23 februari 1998 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (arbeidsvoorwaarden Rechterlijke Macht 1995/97) (Stb. 120), is aangesloten bij hetgeen dienaangaande in die wet is bepaald.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1993, 148, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 december 1996, Stb. 617.

XNoot
2

Stb. 1985, 555, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 december 1997, Stb. 764.

XNoot
3

Stb. 1994, 205, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 december 1996, Stb. 617.

XNoot
4

Stb. 1994, 212, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 mei 1998, Stb. 340.

XNoot
5

Stb. 1911, 147, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 december 1996, Stb. 617.

XNoot
6

Stb. 1956, 423, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 september 1994, Stb. 697.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 juni 1999, nr. 106.

Naar boven