Besluit van 10 april 1999, houdende wijziging van
artikel 90 van het Besluit algemene rechtspositie politie (ontslag) in verband
met de implementatie van Richtlijn 96/34/EG van de Raad van de Europese Unie
van 3 juni 1996
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 16 februari 1999, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid,
directie Politie, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nr. EA99/U54232;
Gelet op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 en artikel
9, zesde lid, van de LSOP-wet;
De Raad van State gehoord (advies van 11 maart 1999, nr. WO4.99.0087/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 16 maart 1999, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid,
directie Politie, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nr. EA99/60572;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Artikel 90 van het Besluit algemene rechtspositie politie1
wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het zesde lid wordt, onder vernummering van het zevende en achtste
lid tot achtste en negende lid, een nieuw zevende lid opgenomen dat als volgt
komt te luiden:
2. In het negende lid wordt de zinsnede «tweede tot en met zevende»
vervangen door: tweede tot en met achtste.
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 10 april 1999
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper
Uitgegeven de negenentwintigste april 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
De wijziging van de artikel 90 van het Besluit algemene rechtspositie
politie (Barp) vloeit voort uit de Richtlijn nr. 96/34/EG van de Raad van
de Europese Unie van 3 juni 1996, waarin de door de UNICE, het CEEP en het
EVV gesloten raamovereenkomst inzake het ouderschapsverlof, algemeen verbindend
is verklaard (PbEG L 145). In deze raamovereenkomst is onder meer bepaald
dat de Lid-Staten en/of de sociale partners de nodige maatregelen nemen om
de werknemers tegen ontslag wegens het aanvragen of opnemen van ouderschapsverlof
te beschermen.
Op politieambtenaren aangesteld in vaste dienst is een gesloten systeem
van ontslaggronden van toepassing. Dit betekent dat ontslag alleen mogelijk
is, indien één van de in het Besluit algemene rechtspositie
politie (Barp) opgenomen ontslaggronden, van toepassing is. Het aanvragen
dan wel het opnemen van ouderschapsverlof is daar niet in genoemd, en derhalve
kunnen politieambtenaren aangesteld in vaste dienst niet om die reden worden
ontslagen.
Voor politieambtenaren aangesteld in tijdelijke dienst geldt echter geen
gesloten ontslagsysteem. Wel is sprake van vier bepalingen waarin expliciet
een ontslagverbod is neergelegd, te weten artikel 90, derde tot en met zesde
lid van het Barp. Er geldt echter geen ontslagverbod voor ontslag wegens het
aanvragen dan wel opnemen van ouderschapsverlof.
Om politieambtenaren in tijdelijke dienst ontslagbescherming te bieden
tegen ontslag wegens het aanvragen of opnemen van ouderschapsverlof, is artikel
90 van het Barp aangepast.
Over het voornemen over te gaan tot de bovengenoemde wijziging in het
Barp zijn de politiekorpsen geïnformeerd bij circulaire van 31 augustus
1998, EA98/U2956.
Met de politievakorganisaties is over het ontwerp-besluit overleg gevoerd
en zij hebben hiermee ingestemd.
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I
Artikel 90 behelst de regeling van de ontslagbescherming voor de politieambtenaar
aangesteld in tijdelijke dienst in de situatie dat de politieambtenaar zijn
recht op ouderschapsverlof geldend maakt. Hierbij is aangesloten bij de systematiek
van het artikel, waarin in het derde tot en met zesde lid expliciet ontslagverboden
zijn opgenomen voor bepaalde situaties. In het nieuwe zevende lid is vervolgens
het opzeggingsverbod bij ouderschapsverlof opgenomen. In het negende lid is
het nieuwe zevende lid ook van toepassing verklaard op politieambtenaren aangesteld
in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper
XNoot
1Stb. 1994, 214, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 maart 1999, Stb.
142.
XHistnoot
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van
State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.