Besluit van 7 april 1999, houdende regels omtrent het verstrekken van subsidie aan de raden voor rechtsbijstand voor de uitvoering van hun wettelijke taak (Subsidiebesluit raden voor rechtsbijstand)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Staatssecretaris van Justitie van 17 december 1998, Directie Wetgeving, nr. 736100/98/6;

Gelet op artikel 42a, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 4 maart 1999, nr. W03.98.0610/I)

Gezien het nader rapport van Onze Staatssecretaris van Justitie van 23 maart 1999, Directie Wetgeving, nr. 754884/99/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Wet op de rechtsbijstand;

b. subsidie: de krachtens artikel 42, eerste lid, van de wet aan de raad te verstrekken subsidie voor de uitvoering van zijn wettelijke taak;

c. deelsubsidie beheerskosten: de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, bedoelde deelsubsidie;

d. deelsubsidie programmakosten: de in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, bedoelde deelsubsidie.

Artikel 2

  • 1. De verstrekking van de subsidie wordt getoetst aan de aard en de omvang van de activiteiten van de raad.

  • 2. De subsidie bestaat uit deelsubsidies voor:

    a. de beheerskosten, bestaande uit de raads- en apparaatskosten;

    b. de programmakosten, bestaande uit de onderdelen:

    1° de doeluitkering voor vergoedingen voor rechtsbijstandverlening krachtens toevoeging in civiele en bestuursrechtelijke zaken en in strafzaken;

    2° de doeluitkering voor vergoedingen voor rechtsbijstandverlening ten behoeve van piketregelingen;

    3° de doeluitkering voor de subsidiëring van de stichtingen rechtsbijstand, verminderd met de wettelijk te innen eigen bijdragen van rechtzoekenden;

    4° indien van toepassing de doeluitkering voor de rechtsbijstand aan asielzoekers, bestaande uit de subsidiëring van de stichting rechtsbijstand asiel waaronder begrepen de overeenkomsten in het kader van asiel als bedoel in artikel 20, vierde lid, van de wet, alsmede de subsidiëring van de Vereniging VluchtingenWerk Nederland;

    5° overige uitgaven;

    c. indien van toepassing de kosten van de landelijke automatiseringsactiviteiten.

Artikel 3

De raad kan tijdens het boekjaar gelden toevoegen:

a. aan de deelsubsidie beheerskosten vanuit de deelsubsidie programmakosten tot ten hoogste 2% en vanuit de egalisatiereserve «beheerskosten», bedoeld in artikel 10, tweede lid, tot ten hoogste 5% van de deelsubsidie beheerskosten.

b. aan de onder 3°, 4° en 5° van de deelsubsidie programmakosten tot ten hoogste 2% van die respectieve bedragen.

Artikel 4

  • 1. Bij de verlening van de subsidie kan Onze Minister bepalen dat het subsidiebedrag door hem wordt bijgesteld, rekening houdend met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 2. Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan Onze Minister bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 3. Indien een subsidie met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.

Artikel 5

  • 1. Onze Minister verstrekt op basis van de begroting voorschotten op de subsidie.

  • 2. De raad betaalt teveel ontvangen voorschotten binnen acht weken na vaststelling van de subsidie terug, tenzij Onze Minister tot verrekening op andere wijze besluit.

HOOFDSTUK 2 VERLENING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 6

Onze Minister stelt de raad uiterlijk 1 juli van elk jaar schriftelijk in kennis van de voorlopige beleidsmatige en budgettaire kaders voor het daarop volgende jaar.

Artikel 7

Onze Minister beslist binnen dertien weken op de aanvraag tot verlening van de subsidie.

HOOFDSTUK 3 AAN DE SUBSIDIE VERBONDEN VERPLICHTINGEN

Artikel 8

De raad draagt ervoor zorg dat de doelstellingen waarvoor de subsidie wordt verleend op doelmatige en effectieve wijze worden nagestreefd, dat de werkzaamheden dienovereenkomstig worden geregeld, en dat een goed beleid en beheer wordt gevoerd.

Artikel 9

Uiterlijk vier weken na afloop van de eerste vier respectievelijk acht maanden van het boekjaar, dient de raad een voortgangsrapportage in.

Artikel 10

  • 1. De raad vormt voor elk van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b bedoelde deelsubsidies een egalisatiereserve, genaamd «beheerskosten» en «programmakosten».

  • 2. De egalisatiereserve «beheerskosten» bedraagt ten hoogste 10% van de over het boekjaar verleende deelsubsidie beheerskosten en in ieder geval niet meer dan f 500 000,–. De jaarlijkse toevoeging aan de desbetreffende egalisatiereserve bedraagt niet meer dan 5% van de over het boekjaar verleende deelsubsidie.

  • 3. De egalisatiereserve «programmakosten» bedraagt ten hoogste 10% van de over het boekjaar verleende deelsubsidie programmakosten.

  • 4. De raad vormt, indien van toepassing, voor de in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, bedoelde deelsubsidie een egalisatiereserve, genaamd «landelijke automatiseringsactiviteiten». Deze bedraagt ten hoogste een jaarlijks door Onze Minister te bepalen maximum.

Artikel 11

  • 1. De raad draagt er zorg voor dat het onderzoek van de accountant, bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens strekt tot onderzoek van de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. De opdracht aan de accountant gaat vergezeld van een door Onze Minister vast te stellen aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, als bedoeld in artikel 42a, tweede lid, van de wet.

  • 3. De raad draagt er zorg voor dat zijn accountant alle medewerking verleent aan de door Onze Minister van Justitie in te stellen onderzoeken naar de door de accountant verrichte controlewerkzaamheden, bedoeld in artikel 4:78 en 4:79 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 12

  • 1. De raad verzekert zijn burgerrechtelijke aansprakelijkheid tegenover derden voor een som van ten minste f 1 000 000,– per gebeurtenis en per geval.

  • 2. De raad verzekert zijn onroerende zaken tegen brandschade naar herbouwwaarde.

    3. De raad verzekert zijn roerende zaken tegen brandschade en diefstal naar vervangingswaarde.

Artikel 13

  • 1. Indien gedurende het boekjaar blijkt dat het verwachte saldo van baten en lasten meer dan 10% lager is dan het bedrag van de subsidieverlening, doet de raad daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

  • 2. Onze Minister kan op grond van de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, de bevoorschotting verlagen.

Artikel 14

  • 1. De raad behoeft de toestemming van Onze Minister voor de handelingen, bedoeld in artikel 4:71, eerste lid, onderdelen a en c tot en met g van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De raad behoeft tevens de toestemming van Onze Minister voor:

    a. het aangaan of wijzigen van subsidieverplichtingen met anderen dan de stichting rechtsbijstand.

    b. het aanpassen of vervangen van de landelijke geautomatiseerde systemen in beheer bij de Stichting Integraal Rechtshulp-informatie Systeem, alsmede voor het aanpassen of vervangen van de daarbij behorende registratievoorschriften;

    c. het tijdens het boekjaar toevoegen van gelden aan de verschillende onderdelen van de deelsubsidies anders dan ingevolge artikel 3.

Artikel 15

  • 1. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is de raad aan Onze Minister een door hem te bepalen vergoeding voor vermogensvorming verschuldigd.

  • 2. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding worden de activa gewaardeerd op hun actuele waarde. De waardebepaling van een onroerende zaak geschiedt door drie deskundigen. Onze Minister onderscheidenlijk de raad wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de activiteiten van de raad door een derde worden voortgezet en de activa en passiva met toestemming van Onze Minister tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.

HOOFDSTUK 4 VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 16

De raad dient binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

Artikel 17

Onze Minister beslist binnen vier maanden op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 18

Het verschil tussen de vastgestelde deelsubsidies en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor de deelsubsidie werd verleend komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de desbetreffende egalisatiereserve.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Onze Minister kan, na overleg met de raad, de bevoorschotting van de raad verlagen indien diens liquiditeitspositie dat toelaat, zulks ter vermijding van eventuele liquiditeitsproblemen bij een of meer andere raden.

Artikel 20

Onze Minister kan, na overleg met de raad, de in artikel 10 genoemde percentages met ten hoogste 75% verlagen indien de financiële positie van een of meer raden daartoe noodzaakt.

Artikel 21

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1999.

Artikel 22

Dit besluit wordt aangehaald als: Subsidiebesluit raden voor rechtsbijstand.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 april 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Uitgegeven de zevenentwintigste april 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Het onderhavige besluit vloeit voort uit de aanpassing van de Wet op de rechtsbijstand aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het besluit geeft uitvoering aan artikel 42a, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), dat bij aanpassing aan de derde tranche Awb in de Wrb is opgenomen. Genoemd artikel bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (nadere) regels worden gesteld omtrent een aantal aspecten van de uit artikel 42, eerste lid, voortvloeiende subsidieverhouding tussen de Minister van Justitie en de raden voor rechtsbijstand. Op grond van artikel 42, eerste lid, Wrb ontvangen de raden voor rechtsbijstand jaarlijks een subsidie van de Minister van Justitie voor de uitvoering van hun wettelijke taak. Op grond van artikel 7, eerste lid, Wrb zijn de raden belast met de organisatie van de verlening van rechtsbijstand in het desbetreffende ressort en met het toezicht op de uitvoering daarvan.

De bij de voorbereiding van dit besluit van de raden ontvangen opmerkingen zijn verwerkt.

In het onderwerp van deze algemene maatregel van bestuur werd voorheen bij ministeriële regeling voorzien, laatstelijk die van 20 december 1995, Stcrt. 250 (Financieringsregeling raden voor rechtsbijstand 1996). Het onderhavige besluit bevat de voortzetting van deze Financieringsregeling. Inhoudelijke wijzigingen zijn met de nieuwe regeling niet beoogd, op een enkele technisch-financiële aanpassing na. Uiteraard is de nieuwe regeling opgezet met inachtneming van de per 1 januari 1998 van kracht geworden algemene regels over subsidies in titel 4.2 van de Awb. Bij de aanpassing van de Wet op de rechtsbijstand aan de derde tranche Awb zijn immers de bepalingen van de subsidietitel van de Awb op de subsidieverhouding tussen de Minister en de raad van toepassing verklaard (art. 42, tweede lid, Wrb). Tevens is afdeling 4.2.8 Awb – de (facultatieve) standaardregeling voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen – van toepassing verklaard. Voor de achtergrond hiervan zij verwezen naar de memorie van toelichting op de desbetreffende aanpassingswetten (kamerstukken II 1994/95, 24 040, nr. 3, blz. 14 en 1996/97, 25 280, nr. 3, blz. 103).

Voor de systematiek van de subsidieverstrekking heeft de toepasselijkheid van de subsidieregels van de Awb geen gevolg. Dit komt omdat de systematiek van de Wrb en de voorheen geldende Financieringsregeling in belangrijke mate overeenkomt met de Awb. Dit geldt met name het in de Awb gemaakte onderscheid tussen de verlening en de vaststelling van de subsidie. Wel zijn, als gevolg van de toepasselijkheid van de subsidieregels van de Awb, tal van bepalingen uit de Financieringsregeling overbodig geworden, aangezien de Awb daarin reeds voorziet. Een aantal bepalingen is in technisch-juridische of redactionele zin aan de Awb aangepast. Een enkele keer heeft bijstelling aan de hand van de inmiddels gegroeide praktijk plaatsgevonden. De bepaling waarin de raad werd herinnerd aan de toepasselijkheid van het (inmiddels ingetrokken) Besluit aanbesteding van werken 1973 keert in het nieuwe besluit niet terug. Het spreekt vanzelf dat de raad – behorend tot de overheid – rekening dient te houden met de regelgeving inzake overheidsopdrachten (waaronder het Besluit overheidsaanbestedingen).

2. Hoofdpunten uit de regeling in de Awb en Wrb

Het onderscheid tussen subsidieverlening en subsidievaststelling is de kern van het systeem van de subsidietitel van de Awb. De subsidieverlening is de beschikking die voorafgaand aan de subsidiabele activiteit wordt gegeven. De verlening geeft de subsidie-ontvanger een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen. Aan de verlening van de subsidie zijn in elk geval de in de Wrb en de in het onderhavige besluit geformuleerde verplichtingen verbonden. Daarnaast kunnen over de in artikel 4:37 Awb genoemde onderwerpen ook verplichtingen in de beschikking tot subsidieverlening worden opgelegd. Op het moment van de subsidievaststelling wordt getoetst of de subsidie-ontvanger aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De voornaamste sanctie op niet-naleving van de verplichtingen is het lager vaststellen van de subsidie (artikel 4:46, tweede lid, Awb). Eerst met de subsidievaststelling ontstaat een definitieve aanspraak op een bepaald subsidiebedrag. Aanvullende sancties, zoals intrekking en wijziging van de subsidie, zijn in afdeling 4.2.6 Awb geregeld. Op grond van artikel 47 Wrb kan de minister ambtenaren of andere personen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De aan te wijzen personen zijn toezichthouder in de zin van artikel 5:11 Awb en beschikken over de in afdeling 5.2 Awb toegekende bevoegdheden, met uitzondering van de bevoegdheden, vermeld in artikel 5:18 en 5:19 Awb. Hiermee is beoogd de minister de bevoegdheid te geven om zo nodig ten kantore van de raden toezicht te kunnen houden op de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de besteding van de subsidiegelden.

Speciaal voor de per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen is in afdeling 4.2.8 Awb een aanvullende regeling opgenomen, die naar keuze door de bijzondere wetgever of door het bestuursorgaan van toepassing kan worden verklaard. Deze aanvullende regeling is in artikel 42, vierde lid, Wrb op de subsidie aan de raden van toepassing verklaard. De regeling is grotendeels gewijd aan de jaarlijkse cyclus van aanvragen, verlenen, verantwoorden en vaststellen van de subsidie. De subsidie-ontvanger dient in beginsel uiterlijk dertien weken voorafgaand aan het boekjaar een subsidie-aanvraag in te dienen, vergezeld van een begroting en een activiteitenplan. In de Wrb worden deze stukken overigens met de overkoepelende term «jaarplan» aangeduid. Dit jaarplan behoeft de instemming van de minister (artikel 7, tweede lid, Wrb). Na afloop van het jaar wordt de subsidie (definitief) vastgesteld op basis van een door de subsidie-ontvanger opgesteld financieel verslag, voorzien van een accountantsverklaring, en een activiteitenverslag (de aanvraag tot subsidievaststelling). In artikel 9, eerste lid, Wrb wordt voor deze stukken de overkoepelende term «verslag» gebruikt.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Bij de (reguliere) subsidie aan de raden wordt in het tweede lid van dit artikel onderscheid gemaakt tussen twee deelsubsidies. De ene deelsubsidie is bestemd voor dekking van de beheerskosten van de raden (kosten van de organisaties zelf). De andere is bestemd voor de programmakosten (met name kosten van de stichtingen, de toegevoegde raadslieden en de piketregelingen). Er wordt gesproken over «deel»subsidies vanwege het onderscheid tussen de gebudgetteerde uitvoeringskosten van de raad zelf en de kosten van het programma, die voor het overgrote deel afhankelijk zijn van een autonome vraag naar rechtsbijstand. Dit onderscheid werkt ook door in de egalisatiereserve (art. 10 en 18).

De piketregelingen in onderdeel b, onder 2°, hebben betrekking op in verzekering gestelde verdachten, op ingevolge de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen opgenomen psychiatrische patiënten en op de vreemdelingenbewaring.

In onderdeel c van het tweede lid wordt nog een andere deelsubsidie benoemd, voor landelijke automatiseringsactiviteiten. Deze subsidie wordt aan één raad, in de huidige situatie de raad in Den Bosch verstrekt, en is bestemd voor enerzijds het beheer en adaptief onderhoud van de systemen bij de raden voor rechtsbijstand, de stichtingen rechtsbijstand en de stichtingen rechtsbijstand asiel en anderzijds de (toekomstige) vervanging en vernieuwing van die systemen.

Artikel 3

Deze bepaling geeft het kader aan waarbinnen de raad de vrijheid heeft om tijdens de begrotingsuitvoering met gelden tussen de verschillende (onderdelen van de) deelsubsidies te schuiven of om gelden aan de egalisatiereserve te onttrekken. De beperkingen die in deze bepaling zijn aangebracht zijn nodig omdat de subsidie aan de raden ten dele een open-einde karakter heeft (met name de kosten van de toegevoegde raadslieden). Wanneer ongelimiteerd tussen de verschillende deelsubsidies zou kunnen worden geschoven, zouden de beheersbare uitgaven (bijv. de beheerskosten van de raad) kunnen worden opgehoogd met open-einde uitgaven waardoor de gehele subsidie in feite een open-einde karakter zou krijgen. Hierdoor zou afbreuk worden gedaan aan een van de hoofddoelstellingen van de Wrb, namelijk de budgettaire beheersing van de uitgaven. Om die reden is in artikel 3 bepaald dat de beheersbare uitgaven (de deelsubsidies voor beheerskosten en de programmakosten voor zover het de subsidiëring van de stichtingen rechtsbijstand, de stichtingen rechtsbijstand asiel en de overige uitgaven betreft), ten hoogste 2% mogen worden verhoogd. Tevens is geregeld dat de deelsubsidie voor beheerskosten tot ten hoogste 5% vanuit de egalisatiereserve «beheerskosten» mag worden opgehoogd. Voor de beheerskosten is ten opzichte van de voorheen geldende Financieringsregeling een iets ruimere marge gesteld, omdat de raden snel moeten kunnen handelen indien de werkvoorraden van toevoegingsaanvragen en declaraties toenemen. Daarbij komt dat deze egalisatiereserve – in tegenstelling tot de egalisatiereserve programmakosten – over het algemeen beleidsmatig tot stand is gekomen.

Voor verdergaande ophoging van de verschillende deelsubsidies is toestemming van de minister vereist; zie hiervoor artikel 14, tweede lid, onderdeel c, van dit besluit.

Artikel 4

Op grond van deze bepaling is bijstelling van de subsidiebedragen in verband met de ontwikkeling van de arbeidskosten mogelijk. In het huidige systeem hebben werkgevers en werknemers de vrijheid om, met inachtneming van de – na overleg met het veld – door de subsidiërende overheid vastgestelde norm en de gestelde eisen omtrent kwantiteit en kwaliteit van de activiteiten, te komen tot een afweging op welke wijze de loonontwikkeling vorm krijgt.

Ook prijsstijgingen kunnen het noodzakelijk maken om subsidies bij te stellen. Vandaar dat ook met deze mogelijkheid is rekening gehouden.

Artikel 5

In het tweede lid van dit artikel is in aanvulling op artikel 4:57 Awb bepaald dat teveel ontvangen voorschotten binnen een termijn van acht weken aan de minister moeten worden terugbetaald. Dit laat onverlet dat de minister teveel ontvangen subsidiebedragen te allen tijde kan verrekenen.

Artikel 6

Uiterlijk op 1 juli van het aan het boekjaar voorafgaande jaar geeft de minister door middel van de zogeheten kaderbrief het startsein voor de jaarplanprocedure.

De raden moeten het jaarplan (de subsidie-aanvraag) in beginsel dertien weken voor de aanvang van het boekjaar indienen (artikel 4:60 Awb). In de huidige Financieringsregeling is de termijn op 15 oktober bepaald. Rekening houdend met de ontwikkelingen met betrekking tot een versnelling van het (rijks)begrotingsproces en het feit dat de indieningstermijn in de Awb een termijn van orde is, zal in de kaderbrief een concreet tijdstip worden genoemd waarop het jaarplan moet worden ingediend. Voor de inhoud van het jaarplan zij verwezen naar 4:61 tot en met 4:63 Awb en artikel 7, tweede lid, Wrb. Indien gewenst kan de minister modellen (formulieren) vaststellen voor bovenbedoelde stukken en de daarbij te verstrekken gegevens (artikel 4:4 Awb).

Artikel 7

De minister neemt zo mogelijk voor de aanvang van het boekjaar een beslissing op de aanvraag tot subsidieverlening. Artikel 7 regelt daartoe een beslistermijn van dertien weken. Dit betekent dat de minister de ingevolge de Wrb benodigde instemming met het jaarplan in beginsel voor 1 januari moet geven. Wanneer niet tijdig met het jaarplan kan worden ingestemd, kunnen bij ministeriële regeling voorzieningen worden getroffen teneinde de continuïteit van de werkzaamheden van de raad te verzekeren (artikel 7, derde lid, Wrb). Uiteraard zal de minister in voorkomende gevallen kenbaar maken met welke onderdelen van het jaarplan hij zich niet kan verenigen en daarover met de raad overleg voeren.

Op de subsidieverlening zijn de bepalingen van afdeling 4.2.3 Awb van toepassing. Dit betekent onder andere dat in de beschikking tot subsidieverlening verplichtingen over de in artikel 4:37 genoemde onderwerpen kunnen worden opgenomen, bijvoorbeeld over de inrichting van de administratie van de subsidie-ontvanger en over de aan het verslag te stellen eisen.

Artikel 9

De voortgangsrapportage heeft primair als doel de ontwikkelingen op het terrein van de gesubsidieerde rechtsbijstand te volgen om daarop tijdig te kunnen anticiperen. In de oude regeling was nog sprake van kwartaalrapportages. In de praktijk is gebleken dat een tweetal vier-maandelijkse rapportages (mei/oktober) toereikend zijn. Een afzonderlijke rapportage over de laatste vier maanden is niet nodig; deze wordt verwerkt in de jaarstukken. Op grond van artikel 4:4 jo. 4:37, tweede lid, Awb kan de minister voor de in het kader van de voortgangsrapportage te verstrekken gegevens een model vaststellen.

Artikel 10 en 18

Op grond van artikel 10, eerste lid, vormt de raad voor elk van de deelsubsidies (beheerskosten, programmakosten en, indien van toepassing, landelijke automatiseringsactiviteiten) een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 Awb. De egalisatiereserves zijn bedoeld om verschillen tussen de (verschillende onderdelen van de) deelsubsidies en het behaalde resultaat (saldo van baten en lasten) op te vangen (artikel 18).

De omvang van de beheers- en programmareserves is aan een maximum van 10% van de verleende subsidie gebonden (artikel 10, tweede en derde lid). Voor de reserve beheerskosten geldt daarbovenop een maximum van f 500 000. Voorts is de jaarlijkse toevoeging aan deze reserve aan een maximum van 5% van de verleende subsidie gebonden (artikel 10, derde lid).

De egalisatiereserve «landelijke automatiseringsactiviteiten» is bedoeld om toekomstige vervanging van de systemen zeker te stellen. De omvang van deze reserve, die ingevolge het vierde lid jaarlijks door de minister wordt vastgesteld, is afhankelijk van de economische vervangingswaarde van de systemen en de gerealiseerde afschrijvingen daarop. In een afzonderlijk onderdeel van het jaarplan van de raad Den Bosch wordt vermeld welk vervangingsbeleid de raad in het komende jaar zal voeren en welke middelen daartoe aan de reserve worden onttrokken.

Artikel 11

Op grond van artikel 4:78 Awb geeft de raad opdracht tot onderzoek van het financiële verslag aan een externe accountant. Op grond van artikel 11 dient deze accountant tevens de in artikel 4:79 Awb bedoelde opdracht te krijgen de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen te controleren, aan de hand van een door de minister vast te stellen controle-protocol. Het controle-protocol bevat een aanwijzing omtrent de reikwijdte en de intensiteit van de accountantscontrole. In de accountantsverklaring wordt tevens gerapporteerd over de bevindingen inzake de naleving van de subsidieverplichtingen (4:79, derde lid, Awb).

Artikel 13

Dit artikel vormt een precisering van de in artikel 4:70 Awb neergelegde meldplicht. De raad dient (negatieve) verschillen van meer dan 10% tussen het te verwachten resultaat en de verleende subsidie onverwijld aan de minister te melden.

Artikel 14

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de raad voor een aantal van de in artikel 4:71 Awb genoemde (rechts)handelingen of beslissingen de voorafgaande toestemming van de minister nodig heeft (vgl. onderdeel a van artikel 42a, eerste lid, Wrb). Artikel 4:71 heeft evenwel niet de strekking dat de subsidie-ontvanger alle andere handelingen dan daar genoemd wel zonder toestemming moet kunnen verrichten. Indien daartoe aanleiding is kan de wetgever het verrichten van andere handelingen die op de aanwending van de subsidiegelden betrekking hebben eveneens aan een toestemmingsvereiste binden. In dit geval is daar reden toe. In het tweede lid van artikel 14 worden drie categorieën van (rechts)handelingen genoemd waarvoor eveneens toestemming nodig is. De grondslag hiervoor is te vinden in onderdeel j van artikel 42a, eerste lid, Wrb.

Het betreft in de eerste plaats het aangaan of wijzigen van subsidieverplichtingen met anderen dan de stichting rechtsbijstand (onderdeel a). De subsidierelatie met de stichting rechtsbijstand wordt uitdrukkelijk buiten deze bepaling gelaten omdat de raad hiervoor reeds een aparte subsidieregeling moet opstellen, die de goedkeuring van de minister behoeft (artikel 42b Wrb). In de tweede plaats – onderdeel b – betreft het de aanpassing of vervanging van de landelijke geautomatiseerde systemen in beheer bij de Stichting IRIS (Integraal Rechtshulp Informatie-systeem) te Deventer en de daarbij behorende registratievoorschriften. Dit laatste is nodig met het oog op de (blijvende) vergelijkbaarheid van gegevens tussen raden en stichtingen. In onderdeel c tenslotte is bepaald dat de raad toestemming nodig heeft voor het tijdens het boekjaar ophogen van de verschillende (onderdelen van de) in artikel 2 genoemde deelsubsidies tijdens het boekjaar, indien deze ophoging de in artikel 3 gestelde grenzen te buiten gaat.

Artikel 16

De raad dient op grond van deze bepaling voor 1 juni na afloop van het boekjaar de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een financieel verslag, voorzien van een accountantsverklaring en een activiteitenverslag (artikel 4:75 e.v. Awb). Artikel 9, eerste lid, Wrb schrijft voor dat het activiteitenverslag aandacht besteedt aan de ontwikkeling van de rechtsbijstandverlening in het ressort.

Indien gewenst kan de minister formulieren vaststellen voor bovenbedoelde stukken en de daarbij te verstrekken gegevens (artikel 4:4 Awb).

Artikel 17

De minister neemt uiterlijk op 1 oktober een besluit tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 19 en 20

Deze bepalingen verschaffen de minister enkele bijzondere bevoegdheden voor het geval een of meer raden in financiële problemen zouden komen te verkeren. Deze voorziening, die moet worden gezien als een ultimum remedium, is getroffen ten einde de beheersbaarheid van de begroting (op centraal niveau) te vergroten.

Artikel 21

De oude financieringsregeling voor de raden voor rechtsbijstand had een tijdelijke geldingsduur; zij gold tot 1 januari 1999. In verband daarmee is de inwerkingtreding van het besluit op deze dag bepaald, zodat de uit de bestaande subsidieverhoudingen voortvloeiende rechten en verplichtingen ongewijzigd doorlopen. Gelet op de aard van het besluit ontmoet het verlenen van terugwerkende kracht gedurende een beperkte periode geen bezwaar.

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 mei 1999, nr. 89.

Naar boven