Besluit van 16 maart 1999, houdende wijziging van de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 30 oktober 1998, nr. 1998/42020, directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 29, zesde lid, en 33, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 29, zesde lid, en 33, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, artikel 38a, tweede lid, 149, zesde lid, en 153, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 4a van de Experimentenwet onderwijs, de artikelen 4.1.2, tweede lid, 4.1.4 en 4.3.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 4.5, 10.10, derde lid, 13.1, vijfde lid, en 13.3, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de artikelen 14 en 35 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, en artikel 125 van de Ambtenarenwet.

De Raad van State gehoord (advies van 23 december 1998, nr. W05.980526);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 3 maart 1999, nr. 99/2308, directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. In artikel 2 wordt de volgende wijziging aangebracht:

Na onderdeel b, onder 2, wordt de punt vervangen door een punt komma en wordt een nieuw onderdeel c toegevoegd, luidende:

c. instelling:

1. een school in de zin van de Wet op het primair onderwijs;

2. een school of instelling in de zin van de Wet op de expertisecentra;

3. een bekostigde school in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel een op de Experimentenwet onderwijs gebaseerde instelling;

4. een instelling als bedoeld in de artikelen 1.3.1, 1.3.4, 1.5.1, 12.3.5, 12.3.8, 12.3.9 en 12.3.13 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

5. een instelling als bedoeld in de artikelen 1 en 12 van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten;

6. een centrale dienst als bedoeld in artikel 68 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 69 van de Wet op de expertisecentra en de artikelen 53b en 187 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

7. een rechtspersoon die met toepassing van artikel 2, eerste lid onderdelen f en g, dan wel derde lid onderdeel b van de Wet privatisering ABP is aangewezen, onderscheidenlijk wordt geacht te zijn aangewezen als lichaam, welks personeel geheel of ten dele overheidswerknemer is in de zin van die wet, indien dat lichaam middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk wordt gesubsidieerd ten laste van hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting en waarop dit besluit door Onze Minister van toepassing is verklaard;

8. een instelling als bedoeld in artikel 1.2, onder a, c en d van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

9. de organisatie genoemd in de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;

10. het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, bedoeld in het Besluit houdende nieuwe regeling betreffende Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.

B. Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

Bij ministeriële regeling worden categorieën van personen, wier bezoldiging, uitkering of pensioen direct of indirect komt ten laste van de algemene middelen van het Rijk, aangewezen als betrokkenen in de zin van dit besluit.

C. Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

  • 1. Behoudens het tweede en derde lid komen de kosten van de tegemoetkomingen ingevolge dit besluit, afhankelijk van de bekostiging van de betrokken instelling, ten laste van hoofdstuk VIII dan wel XIV van de Rijksbegroting.

  • 2. De kosten van de tegemoetkomingen ingevolge dit besluit verleend aan betrokkene die in een of meer betrekkingen werkzaam is bij een instelling, komen voor rekening van de instelling waar betrokkene werkzaam is.

  • 3. In geval een betrokkene als bedoeld in het tweede lid gedurende het door hem gekozen tijdvak van twaalf maanden, waarvoor hij de te zijnen laste blijvende ziektekosten ingevolge dit besluit voor vergoeding in aanmerking doet komen, in meerdere betrekkingen werkzaam is geweest, komen de kosten van de tegemoetkoming ingevolge dit besluit voor rekening van de instelling waarbij hij gedurende dit tijdvak in totaal de hoogste inkomsten als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, onder 1 heeft genoten.

D. In artikel 13 wordt «onderzoekspersoneel» vervangen door: onderzoekpersoneel.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 16 maart 1999

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H. H. Apotheker

Uitgegeven de tweeëntwintigste april 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

In de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel wordt een aantal technische wijzigingen aangebracht.

Zo wordt de aanwijzing van betrokkenen in één ministerieel aanwijzingsbesluit opgenomen, en wordt met betrekking tot de betaling van de kosten van de uitkeringen de regelgeving in overeenstemming gebracht met de praktijk.

Financiële gevolgen

De voorgestelde wijzigingen hebben geen financiële gevolgen.

Overleg

Over het ontwerp-besluit heeft overleg plaatsgevonden met de werkgevers in het kader van het Werkgeversberaad en met de centrales voor overheids- en onderwijspersoneel in de Sectorcommissie Onderwijs en Wetenschappen.

Artikelsgewijs

Artikel I, onder B.

De opsomming van betrokkenen die voor een tegemoetkoming krachtens de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel in aanmerking komen, is thans verspreid opgenomen in artikel 4 zelf, alsmede in twee ministeriële besluiten van 1981 en 1983, waarnaar in artikel 4, eerste lid, onder f, 1e en 2e, wordt verwezen.

Op grond van het tweede lid van artikel 4 heeft de minister de bevoegdheid ook andere categorieën van personen aan te wijzen als betrokkenen in de zin van dit besluit.

Omdat de verwachting is dat ten gevolge van de verdere decentralisatie naar de subsectoren van het onderwijsveld in de nabije toekomst regelmatig wijzigingen in de aanwijzing van betrokkenen zullen optreden is, met instemming van de centrales van overheids- en onderwijspersoneel, gekozen voor een aparte ministeriële regeling. Toekomstige wijzigingen in de aanwijzing zullen dan in deze zelfde ministeriële regeling worden opgenomen. Hiermee wordt tevens bereikt dat er in tegenstelling tot de huidige situatie een overzichtelijke vastlegging is van alle categorieën in één regeling.

Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Overlegbesluit onderwijs- en onderzoekpersoneel pleegt de minister overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het onderwijs- en onderzoekpersoneel. Op grond van artikel 11, eerste lid, van het Overlegbesluit worden voorstellen waaromtrent in het overleg geen overeenstemming is bereikt met de meerderheid van de centrales niet ten uitvoer gelegd.

Artikel I, onder C

In artikel 11 van de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel is vermeld dat de kosten voor de uitkeringen ten laste komen van hoofdstuk VIII, onderscheidenlijk XIV van de Rijksbegroting. Dit is in de situatie per 1 januari 1998 correct wat betreft de «inactieven». Wat betreft de actieven en hun medebetrokkenen is echter de werkgever budgettair verantwoordelijk voor de betaling, hetgeen sinds 1980 onder de centrale regeling de praktijk was. Nu de sector onderwijs de verantwoordelijkheid heeft gekregen voor deze regeling is het nodig de praktijk en regelgeving met elkaar in overeenstemming te brengen.

Het eerste lid van artikel 11 regelt, dat de kosten voor de uitkeringen aan gewezen personeel ten laste komen van hoofdstuk VIII, onderscheidenlijk XIV van de Rijksbegroting.

Het tweede lid bepaalt dat de kosten voor uitkeringen aan betrokkenen die een dienstverband hebben met een instelling voor onderwijs of onderzoek, voor rekening komen van de instelling waar deze werkzaam zijn.

Het derde lid bepaalt, dat in geval er over de laatste twaalf maanden sprake is van samenloop van werkgevers of van opeenvolgende werkgevers en/of een uitkering is ontvangen, de kosten van de tegemoetkoming ten laste komen van de instelling dan wel ingeval van gewezen personeel de uitkeringsinstantie, waar betrokkenen over de laatste twaalf maanden in totaal de meeste inkomsten hebben ontvangen. Het betreft een vastlegging van de vigerende praktijk in dezen.

Artikel I, onder D.

Bij het tot stand komen van de gesectorialiseerde Regeling Ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekspersoneel per 5 juli 1997 (Stb. 1997, 357) is per abuis steeds de term onderzoekspersoneel gehanteerd in plaats van onderzoekpersoneel. Deze term wijkt af van andere onderwijsregelingen waarin wordt gesproken van onderzoekpersoneel.

Om eenvormigheid te verkrijgen in de benaming van de diverse onderwijsregelingen wordt voorgesteld bij de onderhavige wijziging van deze regeling in plaats van «onderzoekspersoneel» te schrijven onderzoekpersoneel. Hiertoe is de tekst van artikel 13, de citeertitel, alsnog aangepast.

Artikel II

Aan dit besluit wordt een terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 1998, dit is de aanvangsdatum van de sectoralisatie van de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel.

Het besluit heeft geen nadelige gevolgen voor de betrokkenen, omdat de wijzigingen in de praktijk van de toekenning geen nadelige gevolgen hebben.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H. H. Apotheker


XNoot
1

Stb. 1997, 357, gewijzigd bij besluit van 29 januari 1998, Stb. 89.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 mei 1999, nr. 89.

Naar boven