Besluit van 26 maart 1999, houdende uitvoering van
artikel 8, tweede lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties (goedkeuring
van de indicatoren zoals deze zijn vastgesteld bij ministeriële regeling
van 27 november 1998)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, mede namens Onze
Minister van Justitie van 5 februari 1999, BGW 99/197-M;
Gelet op artikel 8, tweede lid, van de Wet melding ongebruikelijke
transacties;
De Raad van State gehoord (advies van 25 februari 1999, no. W06.99.0057/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën, mede namens
Onze Minister van Justitie van 23 maart 1999, BGW 99/584-M;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
De indicatoren, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet melding ongebruikelijke
transacties, vastgesteld bij ministeriële regeling van 27 november 1998,
worden goedgekeurd.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 26 maart 1999
Beatrix
De Minister van Financiën,
G. Zalm
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Uitgegeven de twintigste april 1999
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet melding ongebruikelijke
transacties (Wet MOT) kunnen indicatoren voor de duur van zes maanden bij
ministeriële regeling worden vastgesteld. Aan de hand van deze indicatoren
wordt bepaald of een transactie als ongebruikelijk in de zin van de Wet MOT
dient te worden aangemerkt.
Onderhavig besluit geeft uitvoering aan artikel 8, tweede lid, van de
Wet MOT. Ingevolge dat artikel moeten de indicatoren binnen zes maanden na
de vaststelling bij ministeriële regeling bij algemene maatregel van
bestuur worden goedgekeurd.
Deze goedkeuring vormt geen belemmering om de indicatorenlijsten op een
later tijdstip bij ministeriële regeling aan te passen. Deze aanpassingen
zullen daarna goedkeuring bij algemene maatregel van bestuur behoeven, willen
zij langer dan zes maanden hun geldigheid behouden.
Onderhavig besluit strekt tot goedkeuring van de indicatoren die bij ministeriële
regeling van 27 november 1998 (Stcrt. 1998, 230) zijn vastgesteld en op 1
januari 1999 in werking zijn getreden. Door middel van voornoemde ministeriële
regeling zijn alle bestaande indicatoren met het oog op de eerste fase van
de invoering van de euro vervangen door nieuwe indicatoren, als gevolg waarvan
bij de toepasselijkheid van de indicatoren ook eurotransacties gemeld moeten
worden aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties.
Conform artikel 8, eerste lid, van de Wet MOT is de Begeleidingscommissie,
waarin de bedrijfstakken die onder de werking van de wet vallen zijn vertegenwoordigd,
over de aanpassing van de indicatoren gehoord en is overleg gevoerd met het
Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.
De Minister van Financiën,
G. Zalm
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
XHistnoot
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van
State, omdat het zonder meer instemmend luidt.