Wet van 25 februari 1999 tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de voogdij over de minderjarige Koning

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 23 februari 1998 (Stb. 122) heeft verklaard dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de voogdij over de minderjarige Koning;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet1 ondergaat de in artikel II omschreven verandering.

ARTIKEL II

In de Grondwet wordt de eerste volzin van artikel 34 vervangen door: De wet regelt het ouderlijk gezag en de voogdij over de minderjarige Koning en het toezicht daarop.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 25 februari 1999

Beatrix

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

W. Kok

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de vijfentwintigste maart 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1996, 218, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 februari 1999, Stb. 133.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 26 159.

Handelingen II 1998/99, blz. 3101.

Kamerstukken I 1998/99, 26 159 (188).

Handelingen I 1998/99, blz. 735.

Naar boven