Besluit van 10 maart 1999, houdende wijziging van het Besluit vakkennis- en vakbekwaamheidseisen bestrijdingsmiddelen in verband met diploma-eis voor dierplaagbestrijding

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 26 juni 1995, J 958606, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 13 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;

De Raad van State gehoord (advies van 28 augustus 1995, no. W11.95 0318);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 3 maart 1999, TRCJZ/1998/1404, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, drs. J. F. Hoogervorst, en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Besluit vakkennis- en vakbekwaamheidseisen bestrijdingsmiddelen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor artikel 1 wordt een paragraafaanduiding aangebracht, luidende: § 1. Algemeen

B

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt onder wijziging van het leesteken punt in puntkomma na de omschrijving van het begrip handel een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

een dierplaag: 1. een bruine of zwarte rat, een kakkerlak, een tropische mier of een hondenteek;

2. insecten, mijten of dieren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de wet met uitzondering van micro-organismen of virussen, of

3. insecten of mijten als bedoeld in artikel 1, vijfde lid van de wet.

2. In het tweede lid wordt in de aanhef «Dit besluit is» vervangen door: De artikelen 2 tot en met 10 van dit besluit zijn.

3. In het tweede lid vervalt onderdeel f.

4. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De artikelen 2 tot en met 10 van dit besluit zijn niet van toepassing met betrekking tot het voorhanden hebben, in voorraad hebben of afleveren door een fabrikant, importeur of handelaar indien het bestrijdingsmiddel is bestemd

    a. ter aflevering aan de handel of

    b. voor niet beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.

C

Voor artikel 2 wordt een paragraafaanduiding aangebracht, luidende: § 2. Vergunningen gewasbeschermingsmiddelen

D

In artikel 7, tweede lid, worden de woorden: «lid-staat van de Europese Gemeenschappen» vervangen door: Lid-Staat als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen.

E

Na artikel 10 wordt een paragraafaanduiding aangebracht, luidende: § 3. Dierplagen en houtrotverwekkende schimmels.

F

Na artikel 10 wordt een nieuw artikel 10a ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

  • 1. Het is verboden beroeps- of bedrijfsmatig een bestrijdingsmiddel te gebruiken voor het afweren of bestrijden van een dierplaag of het bestrijden van een houtrotverwekkende schimmel.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de gebruiker die in het bezit is van:

    a. een vakbekwaamheidsdiploma, dat is afgegeven of verlengd door een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geregistreerde instelling of geregistreerd bedrijf, waarmee wordt voldaan aan door genoemde minister vastgestelde eindtermen, en dat niet ouder is dan vijf jaren, of

    b. een op aanvraag door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer afgegeven bewijs van gelijkstelling dan wel verlenging daarvan, dat niet ouder is dan vijf jaren, inhoudende:

    1. dat door de gebruiker is aangetoond dat hij met goed gevolg een opleiding heeft gevolgd aan een buitenlandse instelling, die gelijkwaardig is aan een in onderdeel a bedoelde instelling of bedoeld bedrijf, of

    2. dat door de gebruiker, zijnde een onderdaan van een Lid-Staat als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, is aangetoond op grond van artikel 7 van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen dat hij over aan onderdeel a gelijkwaardige kwalificaties beschikt.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de ondernemer van een bedrijf of hoofdverantwoordelijke voor een instelling die een bestrijdingsmiddel laat gebruiken door een persoon die beschikt over een diploma, bewijs van gelijkstelling of verlenging daarvan, als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot een middel als bedoeld in of aangewezen op grond van artikel 14, eerste of derde lid, van het Bestrijdingsmiddelenbesluit.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op een agrarische ondernemer die op het eigen bedrijf bestrijdingsmiddelen gebruikt voor het afweren of bestrijden van een dierplaag of het bestrijden van een houtrotverwekkende schimmel.

  • 6. Het eerste lid is gedurende vijf jaren na 1 juli 1999 niet van toepassing op degene die op 1 januari 1999 zestig jaren of ouder is.

  • 7. Het eerste lid is gedurende twee jaren na 1 juli 1999 niet van toepassing op degene die aantoont dat hij voor ten hoogste de tweede maal aan de opleiding voor het diploma of de verlenging daarvan, bedoeld in het tweede lid onder a, is begonnen.

  • 8. Het eerste lid is gedurende vijf jaren vanaf 1 juli 1999 niet van toepassing op degene die een diploma van de Stichting Vakopleiding Ongediertebestrijding heeft verkregen waarvan de geldigheid niet aan een bepaalde tijdsduur is verbonden.

  • 9. Het eerste lid is gedurende vijf jaren vanaf 1 juli 1999 niet van toepassing op degene die een diploma van Rentokil heeft verkregen.

  • 10. Een registratie als bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt in de Staatscourant gepubliceerd. Aan een dergelijke registratie kunnen eisen worden gesteld. Een dergelijke registratie kan worden ingetrokken, wanneer niet meer wordt voldaan aan de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vastgestelde eindtermen.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de zesde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 maart 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

Uitgegeven de vijfentwintigste maart 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

§ 1. Algemeen

In aanvulling op de vakkennis- en vakbekwaamheidseisen die aan gebruikers en verkopers van gewasbeschermingsmiddelen gesteld zijn, dienen eisen gesteld te worden aan degenen die beroeps- of bedrijfsmatig bestrijdingsmiddelen gebruiken om dierplagen en bepaalde schimmels te bestrijden. In de levensmiddelenindustrie komen dergelijke bestrijdingen, die grote gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben, frequent voor. Daarnaast kan het gebruik van deze bestrijdingsmiddelen voor zowel de toepasser als voor de bewoners of gebruikers van de behandelde objecten gevaarlijk, en voor het milieu schadelijk zijn. Derhalve dienen de gebruikers van deze bestrijdingsmiddelen over goede vakkennis te beschikken.

Belangrijk daarbij is dat de gebruikers weten wanneer er goede alternatieven zijn, zodat het gebruik van deze bestrijdingsmiddelen zo gering mogelijk is. Gelukkig heeft het terugdringen van het gebruik steeds meer de aandacht van het bedrijfsleven, waarbij de mogelijkheden daartoe door het voortschrijden van technieken zoals koelen, steeds groter worden.

Weliswaar beschikt een groot deel van de beroepsgroep over de voorgeschreven diploma's, anderzijds is een deel niet georganiseerd, en derhalve moeilijk via zelfregulatie te bereiken.

Op grond van onderhavig besluit zal het gebruik van bepaalde bestrijdingsmiddelen verboden zijn zonder een diploma van daartoe door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geregistreerde instellingen of bedrijven, waarbij nu in ieder geval wordt gedacht aan de opleidingen die door de Stichting Vakopleiding Ongediertebestrijding Wageningen (SVO) worden gegeven. De afgegeven diploma's moeten gebaseerd zijn op door de overheid vastgestelde eindtermen, inhoudende onder andere het kunnen nemen van weringsmaatregelen, en weten welke bestrijdingsmiddelen een zo gering mogelijk risico vormen voor de mens en het milieu. Daarnaast speelt de beroepsethiek van de dierplaagbestrijders, onder meer inhoudende dat geen onnodig leed aan de te bestrijden dieren wordt toegebracht, een belangrijke rol. Overigens zij er op gewezen dat het bezit van een diploma de gebruiker niet vrijwaart van de reeds bestaande civielrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid voor zijn gedrag.

De opleidingseisen zouden oorspronkelijk worden gesteld krachtens een door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ontworpen Wet dierplagen.

Dit ontwerp is niet verder in procedure gebracht, omdat een aantal van de daarin te regelen onderwerpen ook tot stand kan worden gebracht door aanpassing van bestaande wet- en regelgeving, en voor de overige onderwerpen terughoudendheid in regelgeving is betracht.

§ 2. Adviezen

Naar aanleiding van de uitgebrachte adviezen is het besluit ingrijpend gewijzigd. Ten algemene heeft de Nederlandse Vereniging van Ongediertebestrijdingsbedrijven (NVO) aangegeven verheugd te zijn dat wordt overwogen het gebruik van deze middelen alleen aan gediplomeerden toe te staan.

Een van de belangrijkste wijzigingen is aangebracht omdat zowel de NVO als de firma Rentokil vraagtekens hebben gezet bij de in eerste instantie voorgenomen exclusiviteit van de SVO aangaande de diplomaverlening. In artikel 10a, tweede lid, is derhalve bepaald dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer eindtermen bepaalt en instellingen of bedrijven kan registreren die vakbekwaamheidsdiploma's afgeven of verlengen, zoals die van de SVO of van een bedrijfsopleiding, indien het niveau van de eindtermen is gegarandeerd. Deze eindtermen zullen tijdig voor de inwerkingtreding van dit besluit worden vastgesteld. Wanneer een dergelijke instelling of een dergelijk bedrijf van mening is een opleiding te verstrekken die aan de eindtermen voldoet, kan een aanvraag tot registratie bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden gedaan. Een aanvraag is vormvrij, aangezien het aantal aanvragers beperkt zal zijn. Een aanvraag heeft slechts zin, indien deze vergezeld gaat van de nodige bescheiden, zodat kan worden nagegaan of bij het afnemen van het examen voldoende getoetst wordt aan de vastgestelde eindtermen, en of het nodig is aanvullende eisen te stellen zoals bijvoorbeeld het benoemen van onafhankelijke examinatoren. De registratie kan onder andere worden ingetrokken wanneer blijkt dat de toetsing aan de eindtermen onvoldoende is. Omdat de branche van ongediertebestrijding relatief klein is, zijn de leden van NVO overeengekomen om naast SVO geen erkenning bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te vragen voor de afgifte van een vakbekwaamheidsdiploma ongediertebestrijding.

Een ander punt dat door de NVO is aangegeven betreft degenen die niet op tijd slagen voor een diploma. Zij zullen inderdaad de betreffende middelen niet meer mogen toepassen. Naar verwachting zal dit tot een enkeling beperkt blijven, waarbij de grotere bedrijven deze werknemers vervangende arbeid kunnen aanbieden. Het past niet bij het stellen van vakbekwaamheidseisen om ingrijpende uitzonderingen te treffen voor deze categorie personen. Een dergelijke uitzondering zou aanleiding zijn tot het ontgaan van de regeling. Overigens is geen eis tot het afleggen van een schriftelijk examen gesteld. De scholingsinstituten of bedrijven kunnen derhalve een diploma afgeven op grond van aangetoonde vakbekwaamheid.

Het verzoek van de NVO om subsidies te verstrekken voor de te verzorgen opleidingen past niet alleen niet in de strekking van het onderhavige besluit, maar ook niet in de gedachte van een terugtredende overheid die steeds minder opleidingen zal bekostigen.

De Stichting Natuur en Milieu meent dat strak moet worden vastgehouden dat bestrijdingsmiddelen in verband met dierplagen uitsluitend worden toegepast door gediplomeerden, en meent dat meer dan tot nu toe het geval is, aandacht dient te worden geschonken aan de nadelige effecten van de genoemde middelen. Zoals hierboven reeds is aangegeven is dat een belangrijk onderdeel van de eindtermen.

Tot slot is naar aanleiding van de uitgebrachte adviezen de werkingssfeer van het besluit uitgebreid naar iedere beroeps- of bedrijfsmatige gebruiker van deze middelen. In eerste instantie zouden alleen degenen die in opdracht van derden deze middelen gebruiken, over een diploma dienen te beschikken. Hier is op teruggekomen, omdat in grotere instellingen zoals ziekenhuizen, en door waterschappen en gemeenten, veel bestrijdingen in eigen beheer worden uitgevoerd, en er geen inhoudelijk verschil is met bestrijdingen bij derden. Dit maakte het echter noodzakelijk om in artikel 10a, vijfde lid, een uitzondering op te nemen voor agrarische ondernemers die op het eigen bedrijf bestrijdingsmiddelen gebruiken voor het afweren of bestrijden van een dierplaag of het bestrijden van een houtrotverwekkende schimmel. Door de uitbreiding van de werkingssfeer van dit artikel zouden zij namelijk ook onder de werking van het verbod gaan vallen. Aangezien dit niet bedoeling is, is het besluit hierop aangepast.

§ 3. Verhouding met andere regelgeving

Noch op grond van de Vestigingwet bedrijven 1954 noch op grond van andere wetten worden vakbekwaamheidseisen gesteld aan beroepsmatige toepassers van de betrokken middelen. Wel wordt van de toepasser van gasvormende middelen op grond van het Bestrijdingsmiddelenbesluit een zogenoemd bewijs van deskundigheid gevraagd, dat door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt afgegeven.

Vrij verkeer van personen en diensten zijn belangrijke uitgangspunten van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap. Dit vrije verkeer kan worden beperkt wanneer lidstaten als voorwaarde voor de uitoefening van een bepaald beroep of een bepaalde dienst een in die lidstaat behaalde opleiding voorschrijft. Indien de lidstaten niet overgaan tot de wederzijdse erkenning van diploma's, is het realiseren van het vrije verkeer van personen en diensten niet mogelijk omdat het recht beroepen of diensten uit te oefenen door nationale regels wordt beperkt. Om deze beperkingen op te heffen zijn twee richtlijnen (89/48/EEG, Pb EG, L 19 en 92/51/EEG Pb EEG L 209) vastgesteld, die in Nederland zijn geïmplementeerd in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's en de Algemene wet EG-beroepsopleidingen. Deze richtlijnen zijn van toepassing wanneer er geen op het beroep gerichte richtlijn tot stand is gebracht, hetgeen het geval is bij het beroep van dierplaagbestrijders. De richtlijnen strekken zich uit tot de zogenoemde EER-landen. Een kortdurende opleiding, waar hier sprake van is, wordt in richtlijn 92/51/EEG aangeduid als een opleiding die wordt afgesloten met een certificaat. De toegang tot een beroep waarvoor een certificaat is vereist mag niet worden geweigerd indien in een andere lidstaat een diploma of certificaat voor hetzelfde beroep is vereist, en de migrant in het bezit is van dat diploma of certificaat, of indien hij voldoende beroepservaring heeft opgedaan. Wel mag de ontvangende lidstaat verlangen dat de migrant een proeve van bekwaamheid aflegt of een aanpassingstage volgt indien er sprake is van wezenlijke verschillen in opleiding of in werkterrein. Voldoet de migrant niet aan voorgaande eisen, dan mag hem de toegang tot het beroep worden geweigerd en moet hij, om toegelaten te worden tot het beroep, het in de ontvangende lidstaat verplicht gestelde certificaat behalen.

§ 4. Gevolgen voor het bedrijfsleven

Naar verwachting zullen ongeveer 1300 personen onder de werking van het onderhavige besluit vallen. Daarvan beschikt reeds een groot deel over het vereiste diploma, en zullen naar verwachting ongeveer 300 personen de opleiding nog moeten volgen. Gelet op de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn de personen die nog geen diploma hebben, ruimschoots in de gelegenheid de nodige scholing te volgen.

Onder andere om capaciteitsproblemen bij de opleiding te voorkomen is voorzien in een vrijstelling gedurende twee jaren voor degenen die kunnen aantonen met de opleiding te zijn gestart. Voorzover het daarbij gaat om werknemers die net in dienst zijn getreden, wordt ervan uitgegaan dat zij onder deskundige begeleiding staan.

Het besluit is gericht op de vakbekwaamheid van de toepasser. Daarom is het niet voldoende dat een diploma per bedrijf aanwezig is, maar moet de toepasser ook daadwerkelijk in het bezit zijn van een geldig diploma. Wel zijn naar analogie met het besluit voor de gewasbeschermingsmiddelen in artikel 10a, derde lid, uitzonderingen gemaakt voor bijvoorbeeld burgemeesters van een gemeente met een afdeling die dierplagen bestrijdt, inhoudende dat de burgemeester zelf niet over deze kwalificatie hoeft te beschikken.

In analogie met de eisen die gelden voor gewasbeschermingsmiddelen, is een uitzondering gemaakt voor degenen die zestig jaar of ouder zijn. Deze uitzondering is ingegeven door de gedachte dat zij in het algemeen niet meer zo lang beroeps- of bedrijfsmatig dierplagen of bepaalde schimmels zullen bestrijden. Voor deze korte periode is scholing niet meer nodig geoordeeld. Indien zij evenwel na vijf jaren nog steeds deze werkzaamheden uitoefenen, dienen zij alsnog te beschikken over een geldig diploma.

§ 5. Gevolgen voor de overheid

Bij het vaststellen van de eisen aangaande het gebruik en de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen was het nodig een vergunningensysteem in het leven te roepen, omdat op heel veel manieren aan de opleidingseisen kan worden voldaan. Een dergelijk systeem is in het onderhavige besluit niet nodig, omdat de opleidingen naar verwachting slechts door een paar geregistreerde instellingen of bedrijven zullen worden gegeven. Daardoor zijn de uitvoeringslasten van het onderhavige besluit niet groot. De overheid beperkt zich tot het bepalen van de eindtermen, en het registreren van de instellingen die hebben aangegeven op te kunnen leiden conform de eindtermen. In de Staatscourant zal mededeling worden gedaan van registraties.

Aan een dergelijke registratie kunnen eisen worden gesteld, zoals een beperkte duur of de verplichting tot het aanwijzen van onafhankelijke examinatoren. Vooralsnog wordt dit niet nodig geoordeeld.

Het toezicht op de naleving zal geschieden door de Inspectie Milieuhygiëne van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De Inspectie zal ook nagaan of de eindtermen in acht worden genomen.

§ 6. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel B

Bij de definiëring van het begrip dierplaag is aangesloten bij de objectieve criteria van artikel 1 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Er is voor gekozen de bestrijding of afwering van deze dieren of bepaalde schimmels, onafhankelijk van de plaats waarop, de mate dan wel de ruimte waarin het dier of de schimmel voorkomt, onder de reikwijdte van het besluit te brengen. Voor het al dan niet vakkundig kunnen toepassen van deze middelen die tegen een dierplaag worden gebruikt is de grootte van de plaag niet relevant.

De middelen ter behandeling van onder andere dierenverblijfplaatsen konden niet onder de werking van de vakbekwaamheidseisen voor gewasbeschermingsmiddelen worden gebracht. Het gebruik van deze middelen wijkt zodanig af van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, dat in de eindtermen voor gewasbeschermingsmiddelen daarop niet kon worden aangesloten. Gelet op de gelijkwaardige wijze van bestrijden en de daarvoor benodigde kennis, zijn deze middelen onder de werking van het onderhavige besluit gebracht.

Artikel I. onderdeel F

Tot nu toe hebben alleen de SVO en het bedrijf Rentokil diploma's afgegeven. De diploma's van de SVO hebben een geldigheidsduur van vijf jaren, en kunnen na het volgen van een nascholingscursus door deze stichting worden verlengd. Ten aanzien van diploma's, die geen beperking in tijd kennen, volgt uit artikel 10a dat deze voor de duur van vijf jaren, vanaf de inwerkingtreding van dit besluit, de bevoegdheid geven tot het mogen toepassen van deze middelen. Voor de afloop van deze termijn zal de betrokkene nascholing moeten hebben gevolgd, en een verlenging van het diploma moeten hebben verkregen.

De eindtermen worden tegelijkertijd vastgesteld met dit Besluit. Over de eindtermen is overleg gevoerd met het bedrijfsleven. Zij houden in dat van de cursist wordt verwacht dat hij de meest relevante dierplagen kan herkennen en benoemen, een etiket van een bestrijdingsmiddel kan interpreteren, een optimale bestrijding kan uitvoeren en de risico's voor veiligheid en gezondheid kan beoordelen.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber


XNoot
1

Stb. 1994, 578; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 september 1998, Stb. 615.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 april 1999, nr. 70.

Naar boven