Besluit van 23 februari 1999, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Toevoeging micro-voedingsstoffen aan levensmiddelen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 oktober 1998, nr. GZB/VVB/985007, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 4, eerste lid, en artikel 8, onder a, van de Warenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 17 december 1998, no. W13.98.0493);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 15 februari 1999 met nummer GZB/VVB/99543, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Warenwetbesluit Toevoeging micro-voedingsstoffen aan levensmiddelen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt, waarna het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot eerste tot en met derde lid.

2. In het eerste lid wordt «een in het eerste lid bedoelde bewering inzake de voedingswaarde wordt gebezigd» vervangen door: een bewering inzake de voedingswaarde wordt gebezigd zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van het Warenwetbesluit Voedingswaardeinformatie levensmiddelen.

2. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Ten aanzien van een verrijkte eet- of drinkwaar wordt geen vermelding gebezigd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat een evenwichtige voeding op basis van niet-verrijkte eet- of drinkwaren niet alle micro-voedingsstoffen in de juiste hoeveelheid kan verschaffen.

B

Artikel 9a komt te luiden:

Artikel 9a

In de navolgende eet- en drinkwaren mogen jodiumverbindingen aanwezig zijn, met inachtneming van de daarbij vermelde voorwaarden:

a. in keukenzout (natriumchloride) en in keukenzoutvervangers, bestemd voor rechtstreekse consumptie, tot een gehalte van ten minste 30 en ten hoogste 40 mg jodium per kg zout;

b. in brood, bedoeld in het Warenwetbesluit Meel en brood, en in op basis van granen samengestelde waren die bedoeld zijn om brood te vervangen, uitsluitend door de toevoeging aan die waren van gejodeerd keukenzout met een gehalte van ten minste 70 en ten hoogste 85 mg jodium per kg zout;

c. in vleesproducten, bedoeld in het Warenwetbesluit Vlees, gehakt en vleesproducten, uitsluitend door de toevoeging aan die waren van gejodeerd nitrietpekelzout met een gehalte van ten minste 20 en ten hoogste 30 mg jodium in de vorm van uitsluitend jodaat per kg nitrietpekelzout.

Artikel 8, derde lid, is op deze waren niet van toepassing.

C

Aan bijlage 1, punt 2. Mineralen, wordt toegevoegd:

MineralenToegelaten zouten
Jodium (I)natriumjodide kaliumjodide natriumjodaat kaliumjodaat.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het geplaatst wordt, met dien verstande dat brood met een gehalte aan kaliumjodide tussen 55 en 65 mg per kg keukenzout nog verhandeld mag worden tot twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 februari 1999

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de zestiende maart 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

Artikel 10, eerste lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen (BBL) bepaalt onder meer dat jodiumverbindingen niet aanwezig mogen zijn in eet- of drinkwaren, tenzij deze naar aard en hoeveelheid van nature aanwezig zijn in die eet- of drinkwaren. Artikel 10, tweede lid, onder b, van het BBL geeft aan dat dit verbod niet van toepassing is indien in enig wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Tot de inwerkingtreding van dit besluit verleende de Warenwetregeling Vrijstelling jodering keuken- en broodzout vrijstelling van dit verbod voor brood- en keukenzout, terwijl ook in artikel 9a van het Warenwetbesluit Toevoeging micro-voedingsstoffen aan levensmiddelen een bepaling was opgenomen inzake het jodiumgehalte van zout, bestemd voor rechtstreekse consumptie. In de praktijk blijkt ongeveer 95% van het brood te worden bereid met jodiumhoudend zout. Het keukenzout dat door de consument wordt gebruikt bestaat voor 85% uit jodiumhoudend zout.

Inmiddels is het jodiumbeleid nader geëvalueerd en is besloten het nieuwe beleid ten uitvoer te leggen op de voet van artikel 10, tweede lid, onder b, van het BBL, via een wijziging van het Warenwetbesluit Toevoeging micro-voedingsstoffen aan levensmiddelen. Dit besluit strekt daartoe. Eerdergenoemd artikel 9a en de Warenwetregeling Vrijstelling jodering keuken- en broodzout zullen bij de inwerkingtreding van dit besluit derhalve worden gewijzigd onderscheidenlijk worden ingetrokken.

Gejodeerd zout dat is toegevoegd aan een eet- of drinkwaar is een ingrediënt dat vermeld moet worden in de lijst van ingrediënten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen.

Voor de in artikel I bedoelde toevoeging geldt de meldingsplicht van artikel 9 van het Warenwetbesluit Toevoeging micro-voedingsstoffen aan levensmiddelen.

Jodiumbeleid

Jodium is een voor de gezondheid essentiële micro-voedingsstof. Tekorten leiden tot de zogenaamde IDD (iodine deficiency disorders) waaronder struma, lusteloosheid, kouwelijkheid, cretinisme en mentale retardatie. De Nederlandse overheid voert reeds lange tijd een beleid gericht op een adequate jodiumvoorziening met het oog op het voorkomen van struma. Sinds 1942 wordt broodzout en later ook keukenzout als drager voor jodium gebruikt. Omdat de Voedingsraad geconstateerd heeft dat de jodiumvoorziening van met name (jonge) vrouwen in Nederland niet optimaal is, is nagegaan op welke wijze een zo optimaal mogelijke inname van jodium door de Nederlandse bevolking gerealiseerd kan worden. Een optimale situatie kan omschreven worden als een situatie waarin de groep met een te lage inname zo klein mogelijk is terwijl het veilige niveau van inname niet overschreden wordt. Internationaal wordt een inname van 1000 microgram per dag als een veilige bovengrens geaccepteerd. Met behulp van simulatiestudies op basis van de voedselconsumptiepeiling is nagegaan welke levensmiddelencategorieën verrijkt moeten worden met jodium om het beste resultaat te krijgen.

De grootste toename van de gemiddelde jodiuminname en de grootste afname van de prevalentie van innamen lager dan 100 microgram jodium per dag, waarbij geen overschrijding van het veilig niveau van inname voorkomt is bij verrijking van brood en broodvervangers met zout met 75 mg jodium en vleesproducten met 25 mg jodide per kg keukenzout.

Dit besluit verruimt de mogelijkheden voor de toevoeging van jodium aan levensmiddelen.

Behalve keukenzout voor directe menselijke consumptie, dat internationaal als drager voor jodium wordt gebruikt, kan jodium nu ook worden toegevoegd aan zoutvervangers. De hoeveelheid jodium in brood is verhoogd, daarnaast kan jodium nu ook worden toegevoegd aan broodvervangers. Het begrip broodvervanger moet iets ruimer gezien worden dan als een substitutieproduct van brood, namelijk alle voedingsmiddelen die bedoeld zijn om de broodcomponent tijdens de broodmaaltijd te vervangen zoals ontbijtkoek, beschuit, crackers, cornflakes, toast, knäckebröd en soepstengels. Bij de bereiding van vleesproducten wordt gebruik gemaakt van nitrietpekelzout, waarmee een geschikte drager voor toevoeging van jodium aan vleesproducten beschikbaar is.

Artikel 8 wordt gewijzigd zodat voor producten die verrijkt zijn met micro-voedingsstoffen die daar niet van nature in voorkomen – zoals bij met jodium verrijkte producten vrijwel altijd het geval zal zijn – voedingswaardebeweringen conform het Warenwetbesluit Voedingswaardeinformatie levensmiddelen gebruikt mogen worden. Het betreft hier producten die verrijkt zijn met het oog op het voorkómen van tekorten bij de Nederlandse bevolking. Omdat in deze gevallen geen bezwaar bestaat tegen een vermelding zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, is die bepaling niet van toepassing op deze producten.

Onder C is aangegeven welke soorten jodiumverbindingen voor de toevoeging van jodium mogen worden gebruikt. De hoeveelheid die mag worden toegevoegd wordt in artikel 9a uitgedrukt als hoeveelheid jodium. Via een omrekeningsfactor kan de hoeveelheid van de diverse jodiumverbindingen worden bepaald.

Overgangsregime

In artikel II is voor brood dat voldoet aan meergenoemde vrijstellingsregeling (met een gehalte aan kaliumjodide tussen 55 en 65 mg per kg keukenzout), een overgangstermijn voorzien van twaalf maanden. Op deze wijze hebben de bereiders van broodzout en brood de gelegenheid oude voorraden op te maken.

Notificatie

Het ontwerp-besluit is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204). Het is tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ter voldoening aan punt 5 van bijlage B van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen (Trb. 1994, 235).

Deze notificaties zijn noodzakelijk, aangezien het ontwerp-besluit technische voorschriften bevat in de zin van richtlijn 98/34/EG.

Indicatief kan artikel I als technisch voorschrift worden aangewezen. Kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking, voor zover aanwezig in het ontwerpbesluit, worden gerechtvaardigd ter bescherming van het belang van de volksgezondheid.

De Commissie en de overige lid-staten hebben niet gereageerd op deze notificaties.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Stb. 1996, 311, zoals gewijzigd bij besluit van 23 april 1998, Stb. 255.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven