Besluit van 23 februari 1999, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet herstructurering varkenshouderij

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 21 december 1998, no. TRCJZ/1998/2619, Directie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 21, eerste lid, en 33 van de Wet herstructurering varkenshouderij;

De Raad van State gehoord (advies van 29 januari 1999, no. W11.98.0600);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 16 februari 1999, no. TRCJZ/1999/1566, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Uitvoeringsbesluit Wet herstructurering varkenshouderij1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. wet: Wet herstructurering varkenshouderij;

    b. Verplaatsingsbesluit Meststoffenwet: Verplaatsingbesluit Meststoffenwet, zoals dat luidde vóór 15 december 1996.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 2a wordt onder «overdracht» verstaan: overdracht als bedoeld in artikel 4, onderdeel c of d, van het Verplaatsingsbesluit Meststoffenwet.

B

Na artikel 2 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 2a

  • 1. Indien de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in 1996 is verkleind als gevolg van een overdracht wordt voor de toepassing van de artikelen 15, eerste en tweede lid, en 16, tweede lid, van de wet alsmede van de artikelen 6 en 8 van dit besluit, onder het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, niet begrepen het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het aantal hectaren waarmee de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in 1996 als gevolg van de overdracht is verkleind, te vermenigvuldigen met 125 kilogram fosfaat, dit product te verminderen met de hoeveelheid fosfaat waarmee het voor het bedrijf geldende niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen in 1996 op grond van artikel 55, vierde lid, onderdeel b, van de Meststoffenwet, en artikel 5, onderdeel c, van het Verplaatsingsbesluit Meststoffenwet, als gevolg van de overdracht is toegenomen, en de uitkomst hiervan te delen door 7,4 kilogram fosfaat.

  • 2. Indien het varkensrecht overeenkomstig artikel 7 van de wet, onderscheidenlijk overeenkomstig paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij, is bepaald, en de overdracht plaatsvond in 1995, onderscheidenlijk 1994, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van «1996» telkens wordt gelezen «1995», onderscheidenlijk: 1994.

  • 3. Indien het varkensrecht overeenkomstig artikel 7 van de wet, onderscheidenlijk overeenkomstig paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij, is bepaald, en de overdracht plaatsvond in 1996, onderscheidenlijk in 1995 of 1996, wordt voor de toepassing van de artikelen 15, eerste en tweede lid, en 16, tweede lid, van de wet alsmede van de artikelen 6 en 8 van dit besluit, onder het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, niet begrepen het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het aantal hectaren waarmee de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond als gevolg van de overdracht is verkleind te vermenigvuldigen met 125 kilogram fosfaat, en dit product vervolgens te delen door 7,4 kilogram fosfaat.

C

Na artikel 4 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 4a

In afwijking van de in de artikelen 18, derde lid, en 20, tweede lid, van de wet genoemde percentages gelden, afhankelijk van het tijdstip waarop de in die artikelen bedoelde kennisgeving van overgang van het varkensrecht wordt gedaan, de volgende percentages:

– 40%, indien de kennisgeving in 1999 wordt gedaan;

– 60%, indien de kennisgeving na 1999 wordt gedaan.

Artikel II

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Dit besluit, met uitzondering van artikel I, onderdeel C, werkt terug tot en met 1 september 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 februari 1999

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H. H. Apotheker

Uitgegeven de elfde maart 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Met dit besluit wordt het Uitvoeringsbesluit Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: het Uitvoeringsbesluit) gewijzigd.

De wijziging strekt er in de eerste plaats toe om in afwijking van de in de artikelen 18, derde lid, en 20, tweede lid, van de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: wet) opgenomen percentages voor de vermindering – ofwel afroming – van varkensrechten bij overgang naar een ander bedrijf of bij een gehele bedrijfsoverdracht, andere percentages vast te stellen. In de brief aan de Tweede Kamer van 16 november 1998 is een aantal maatregelen aangekondigd in het kader van een flankerend beleid voor de varkenshouderij (kamerstukken II, 1998/99, 25 448, nr. 8). Achtergrond van deze maatregelen vormt de grote onzekerheid waarin veel varkensbedrijven momenteel verkeren als gevolg van de lage prijzen van varkensvlees, het nog ontbreken van zicht op snel herstel van die prijzen en de effecten van de wet op de gezinsinkomens. Deze onzekerheid maakt dat bedrijven met perspectief afwachten met het realiseren van toekomstplannen, terwijl minder perspectiefrijke bedrijven de beslissing om te stoppen voor zich uitschuiven en hun varkensrechten vast houden in de hoop op betere prijzen van de rechten na herstel van varkensvleesmarkt en in afwachting van de verlaging van het afroompercentage tot 25% in 2000 ingevolge de artikelen 18, derde lid, en 20, tweede lid, van de wet. Als gevolg van de onzekerheid dreigt een patstelling te ontstaan, hetgeen bij gebreke van voldoende verhandeling van varkensrechten kan leiden tot een aanzienlijke generieke korting in 2000, aangezien de hoogte van deze korting op grond van artikel 31, tweede lid, van de wet mede afhankelijk is van het aantal varkensrechten dat door de afroming van varkensrechten bij verhandeling in 1998 en 1999 uit de markt wordt gehaald.

Met het oog daarop voorziet de brief van 16 november 1998 in verschillende maatregelen, onder meer gericht op het versnellen van het aanbieden van rechten door stoppende bedrijven en het stimuleren van bedrijfsontwikkeling bij blijvers. Om het aanbieden van rechten door stoppende bedrijven te stimuleren wordt onder meer gedacht aan een permanente voorziening voor de opkoop van varkensrechten tegen de geldende marktprijzen en aanvullende voorzieningen voor respectievelijk vervroegde uittreding en voor bedrijfsbeëindiging en -verplaatsing in de Ecologische Hoofdstructuur. Een van de belangrijkste maatregelen voor het stimuleren van de dynamiek die in de brief worden genoemd is om in afwijking van de in de wet opgenomen percentages van 60% in 1999 en 25% vanaf 2000, percentages vast te stellen van respectievelijk 40% in 1999, 60% in 2000 en 2001 en 25% vanaf 2002. Dit maakt het aantrekkelijk nog in 1999 rechten te verkopen.

Aangezien artikel 21, eerste lid, van de wet slechts de bevoegdheid behelst om bij algemene maatregel van bestuur af te wijken van de in de artikelen 18, derde lid, en 20, tweede lid, van de wet genoemde percentages en derhalve geen uitdrukkelijke grondslag bevat tot wijziging van de in die artikelen genoemde jaartallen, voorziet artikel I, onderdeel C, van dit besluit uitsluitend in de vaststelling van een percentage van 40% (in plaats van 60%) voor 1999 en van 60% (in plaats van 25%) vanaf 2000.

In aansluiting hierop zal door middel van een afzonderlijke wijziging van de Wet herstructurering varkenshouderij worden geregeld dat vanaf 2002 een afroompercentage van 25% zal gelden.

De wijziging van het Uitvoeringsbesluit strekt in de tweede plaats tot een afwijkende bepaling van het zogenoemde grondgebonden deel van het varkensrecht voor bedrijven die in 1994, 1995 of 1996 grond hebben verkocht aan een publiekrechtelijk lichaam.

Indien de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt verkleind, neemt op grond van artikel 55, derde lid, van de Meststoffenwet het voor het bedrijf geldende grondgebonden mestproductierecht af met 125 kilogram fosfaat per kalenderjaar per hectare waarmee de oppervlakte afneemt. Op deze regel werd ingevolge artikel 55 (14 oud), vierde lid, onderdeel b, van de Meststoffenwet in samenhang met artikel 5, onderdeel c, van het Verplaatsingsbesluit Meststoffenwet, zoals dat luidde vóór 15 december 1996, een uitzondering gemaakt. Deze uitzondering zag op in artikel 4, onderdelen c en d, van het Verplaatsingsbesluit Meststoffenwet neergelegde gevallen, te weten de overdracht van een locatie aan een publiekrechtelijk lichaam, de overdracht van een locatie in het kader van de uitvoering van het bufferzonebeleid, neergelegd in de Nota landelijke gebieden, en de overdracht van een locatie aan een publiekrechtelijk lichaam of een particuliere natuurbeschermingsorganisatie ten behoeve van doeleinden van natuur en landschap, waarbij in alle gevallen de overgedragen locatie aan het landbouwkundig gebruik werd onttrokken. Op grond van artikel 55, vierde lid, van de Meststoffenwet bleef het voor het bedrijf geldende mestproductierecht in deze gevallen ondanks de verkleining van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond gelijk: het aan het overgedragen deel van de landbouwgrond gerelateerde grondgebonden mestproductierecht werd overeenkomstig de Regeling vaststelling omvang verplaatsbare mestproductie omgezet in een niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen, dat kon worden verplaatst naar een andere locatie waarop het bedrijf werd voortgezet of naar een ander bedrijf. Doordat de aldus ontstane niet-gebonden mestproductierechten verhandelbaar waren, kon landelijk de omvang van mestproductie toenemen. Aangezien dit laatste een ongewenste ontwikkeling werd geacht, is bedoelde regeling naar aanleiding van een toezegging van de toenmalige minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede Kamer tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel houdende verlenging van de Wet verplaatsing mestproduktie (Handelingen II 1995/96, blz. 4580–4584), met ingang van 15 december 1996 komen te vervallen.

Op grond van de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: de wet) wordt bij de bepaling van het grondgebonden deel van het varkensrecht overeenkomstig artikel 1, onderdelen o en p, van de wet uitgegaan van het aantal varkens dat in 1996, of, als de varkenshouder daarvoor kiest, in 1995, op grond van het grondgebonden mestproductierecht werd gehouden. Hierdoor wordt geen rekening gehouden met de situatie waarbij in het referentiejaar de grondgebonden rechten nog niet volledig in niet-grondgebonden mestproductierechten voor varkens en kippen zijn omgezet. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel B van artikel I. Dit zou zonder nadere voorziening tot gevolg hebben dat het varkensrecht, dat gerelateerd is aan het in het transactiejaar nog niet omgezette grondgebonden mestproductierecht niet naar een andere locatie of een ander bedrijf zou kunnen worden overgedragen. Daarom is in de brief aan de Tweede Kamer van 21 oktober 1998 (kamerstukken II, 1998/99, 25 448, nr. 7) voor deze situatie een wijziging aangekondigd van het Uitvoeringsbesluit.

Hierin voorzien de onderdelen A en B van artikel I van dit besluit.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Dit onderdeel voegt een aantal begripsbepalingen toe, die verband houden met de in onderdeel B opgenomen wijziging van het Uitvoeringsbesluit.

Onderdeel B

Met dit onderdeel wordt een nieuw artikel 2a toegevoegd aan het Uitvoeringsbesluit. Artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit geeft een nadere regel voor berekening van het grondgebonden deel van het varkens- en het fokzeugenrecht, indien de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in 1996 geheel of gedeeltelijk is overgedragen aan een publiekrechtelijk lichaam of een particuliere natuurbeschermingsinstantie. Een overeenkomstige voorziening geldt indien het voor het bedrijf geldende varkens- en fokzeugenrecht is bepaald op grond van het in 1995 of in 1994 gehouden aantal varkens.

Bij de omzetting van het grondgebonden mestproductierecht in een niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen werd een onderscheid gemaakt tussen het jaar waarin de transactie plaatsvond en het daarop volgende kalenderjaar. In het jaar van transactie nam het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen slechts toe, en het grondgebonden mestproductierecht slechts af, met een hoeveelheid fosfaat die evenredig was aan het nog niet verstreken deel van dit jaar. Hoe later de transactie in het kalenderjaar plaatsvond, hoe lager de verhoging van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen in het transactiejaar was. In het kalenderjaar volgend op het transactiejaar werd het overige deel van het grondgebonden mestproductierecht omgezet in een niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen. Het grondgebonden mestproductierecht werd dus pas in het kalenderjaar volgend op het transactiejaar volledig omgezet.

In artikel 2a, eerste lid, is daarom neergelegd dat het aantal in 1996 gehouden varkens dat werd gehouden op basis van het deel van het grondgebonden mestproductierecht dat pas in 1997 werd omgezet in een niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen, geen deel uitmaakt van het grondgebonden deel van het varkens- of fokzeugenrecht. Indien 1995 ingevolge artikel 7 van de wet, of 1994 ingevolge paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij, het referentiejaar is, geldt op grond van artikel 2, tweede lid, een regel van gelijke strekking.

In artikel 2a, derde lid, wordt een voorziening getroffen voor het geval het referentiejaar 1995 of 1994 is, en de transactie plaatsvond in 1996, onderscheidenlijk in 1995 of 1996. In dat geval is het aan het overgedragen deel van de landbouwgrond gerelateerde grondgebonden mestproductierecht in 1995, onderscheidenlijk in 1994, nog niet omgezet, waardoor een groter deel van het varkensrecht grondgebonden zou zijn. Daarom wordt de om te zetten hoeveelheid fosfaat, gedeeld door 7,4 kilogram fosfaat, van het grondgebonden deel uitgezonderd.

Onderdeel C

Op grond van dit onderdeel gelden met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit in plaats van de in artikel 18, derde lid, en artikel 20, tweede lid, van de wet opgenomen percentages, de percentages genoemd in het nieuwe artikel 4a. De hoogte van het percentage is afhankelijk van het jaar waarin de kennisgeving van overgang van het varkensrecht wordt gedaan.

Voor 1999 betekent de onderhavige wijziging dat, tot het moment waarop het onderhavige besluit in werking treedt, een afroompercentage van 60% van toepassing zal zijn. Eerst na inwerkingtreding van dit besluit zal het nieuwe percentage van 40% gaan gelden.

Artikel II

Aangezien de hoogte van het varkensrecht – met inbegrip van het grondgebonden deel daarvan – zoals dat overeenkomstig de wet wordt bepaald, geldt met ingang van 1 september 1998, wordt aan het onderhavige besluit terugwerkende kracht tot die datum verleend.

Hierop wordt weer een uitzondering gemaakt voor de in artikel I, onderdeel C, vervatte wijziging van het Uitvoeringsbesluit. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de wet zijn de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde percentages namelijk uitsluitend van toepassing op kennisgevingen die zijn gedaan na het tijdstip van inwerkingtreding van de maatregel.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H. H. Apotheker


XNoot
1

Stb. 1998, 417.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 april 1999, nr. 70.

Naar boven